gepubliceerd op 24 oktober 2003
Uittreksel uit arrest nr. 84/2003 van 11 juni 2003 Rolnummer : 2485 In zake : de prejudiciële vraag betreffende de wet van 4 juli 2001 tot wijziging van artikel 633 van het Gerechtelijk Wetboek, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters A. Arts en M. Melchior, en de rechters P. Mart(...)
ARBITRAGEHOF
Uittreksel uit arrest nr. 84/2003 van 11 juni 2003 Rolnummer : 2485 In zake : de prejudiciële vraag betreffende de wet van 4 juli 2001 tot wijziging van artikel 633 van het Gerechtelijk Wetboek, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen.
Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters A. Arts en M. Melchior, en de rechters P. Martens, R. Henneuse, L. Lavrysen, J.-P. Snappe en E. Derycke, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter A. Arts, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij beschikking van 24 juni 2002 inzake de vennootschap naar Duits recht Log-O-Mar AG tegen de vennootschap naar vreemd recht s.a.
Emotion, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 1 juli 2002, heeft de beslagrechter in de Rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt de wet van 4 juli 2001 tot wijziging van artikel 633 van het Gerechtelijk Wetboek de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre deze tot gevolg heeft dat de Belgische beslagrechter niet meer bevoegd zou zijn om bewarende maatregelen toe te staan op tegoeden die zich in België in handen van derden bevinden, en die toebehoren aan fysieke of rechtspersonen met woonplaats buiten België of zonder gekende woonplaats, waardoor bewarende maatregelen onmogelijk worden, dan wanneer het daarentegen mogelijk blijft om op grond van artikel 1445 van het Gerechtelijk Wetboek zonder toelating van de beslagrechter bewarend beslag te leggen onder derden, ongeacht de woonplaats van de schuldenaar, zelfs zo deze niet gekend zou zijn ? » (...) III. In rechte (...) B.1. De verwijzende rechter ondervraagt het Hof over de bestaanbaarheid, met het grondwettelijk beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie, van de wet van 4 juli 2001 tot wijziging van artikel 633 van het Gerechtelijk Wetboek. De voormelde wet van 4 juli 2001 heeft een nieuw tweede lid in artikel 633 van dat Wetboek ingevoegd, volgens hetwelk voor de toepassing van het eerste lid van dat artikel inzake beslag onder derden, de plaats van het beslag de woonplaats van de beslagen schuldenaar is.
B.2. Artikel 633 van het Gerechtelijk Wetboek, in de redactie zoals van toepassing op het bodemgeschil, luidde : « De vorderingen inzake bewarende beslagen en middelen tot tenuitvoerlegging worden uitsluitend gebracht voor de rechter van de plaats van het beslag, tenzij de wet anders bepaalt.
Voor de toepassing van het eerste lid inzake beslag onder derden is de plaats van het beslag de woonplaats van de beslagen schuldenaar.
Voor de vorderingen betreffende bewarende beslagen en middelen tot tenuitvoerlegging ingesteld krachtens de wet van 20 januari 1999 ter bescherming van het mariene milieu in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België, zijn de beslagrechters van de arrondissementen van Veurne, Brugge en Antwerpen tevens bevoegd.
Indien de vordering betrekking heeft op een beslag gelegd in de territoriale zee, bedoeld in artikel 1 van de wet van 6 oktober 1987 tot bepaling van de breedte van de territoriale zee van België, of in de exclusieve economische zone, bedoeld in artikel 2 van de wet van 22 april 1999 betreffende de exclusieve economische zone van België in de Noordzee, zijn de beslagrechters van de arrondissementen Antwerpen, Brugge en Veurne eveneens bevoegd. » B.3. De verwijzende rechter vraagt het Hof of het tweede lid van artikel 633 van het Gerechtelijk Wetboek, in de voormelde redactie, bestaanbaar is met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet doordat aan de beslagen schuldenaar die zijn woonplaats buiten het Rijk heeft, de toegang tot de beslagrechter wordt ontzegd.
B.4. De wet van 8 april 2003 « tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek aangaande de territoriale bevoegdheid van de rechter inzake bewarende beslagen en middelen tot tenuitvoerlegging » vervangt het tweede lid van artikel 633 van het Gerechtelijk Wetboek als volgt : « Inzake beslag onder derden is de rechter van de woonplaats van de beslagen schuldenaar bevoegd. Indien de woonplaats van de beslagen schuldenaar zich in het buitenland bevindt of onbekend is, is de rechter van de plaats van de tenuitvoerlegging van het beslag bevoegd. » B.5.1. Die wet is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 12 mei 2003 en voorziet niet in een bepaling die de inwerkingtreding ervan regelt.
B.5.2. Artikel 3 van het Gerechtelijk Wetboek bepaalt : « De wetten op de rechterlijke organisatie, de bevoegdheid en de rechtspleging zijn van toepassing op de hangende rechtsgedingen, zonder dat die worden onttrokken aan de instantie van het gerecht waarvoor zij op geldige wijze aanhangig zijn, en behoudens de uitzonderingen bij de wet bepaald. » B.5.3. Het staat aan de verwijzende rechter om te oordelen of de nieuwe bepaling te dezen kan worden toegepast, in welk geval de in de prejudiciële vraag vervatte grief vervalt.
B.6. Het Hof zendt de zaak terug naar de verwijzende rechter.
Om die redenen, het Hof zendt de zaak terug naar de verwijzende rechter.
Aldus uitgesproken in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 11 juni 2003.
De griffier, P.-Y. Dutilleux.
De voorzitter, A. Arts.