Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 27 oktober 2003

Uittreksel uit arrest nr. 76/2003 van 28 mei 2003 Rolnummer : 2567 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 368, § 2, van het Burgerlijk Wetboek, gesteld door het Hof van Beroep te Bergen. Het Arbitragehof, samengeste wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging

bron
arbitragehof
numac
2003201090
pub.
27/10/2003
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

ARBITRAGEHOF


Uittreksel uit arrest nr. 76/2003 van 28 mei 2003 Rolnummer : 2567 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 368, § 2, van het Burgerlijk Wetboek, gesteld door het Hof van Beroep te Bergen.

Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en A. Arts, en de rechters L. François, M. Bossuyt, E. De Groot, J.-P. Moerman en E. Derycke, bijgestaan door de griffier L. Potoms, onder voorzitterschap van voorzitter M. Melchior, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij arrest van 5 november 2002 in zake J. Leemans en anderen, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 13 november 2002, heeft het Hof van Beroep te Bergen de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 368, § 2, van het Burgerlijk Wetboek de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre het ten aanzien van de datum van inaanmerkingneming van de leeftijd van de geadopteerde een verschil in het leven roept tussen de adoptant die de bij artikel 348 van het Burgerlijk Wetboek vereiste toestemmingen heeft verkregen en diegene aan wie die toestemmingen zijn geweigerd ? » (...) III. In rechte (...) B.1. De vormen van adoptie, ongeacht of het al dan niet om een volle adoptie gaat, worden in het Burgerlijk Wetboek op verschillende wijze geregeld naargelang de in de artikelen 347 en 348 van hetzelfde Wetboek vereiste toestemmingen al dan niet verkregen zijn. In het eerste geval (wanneer er geen betwisting is) verschijnen de betrokkenen voor de vrederechter of voor een notaris teneinde akte van hun wederzijdse wil te doen opmaken, en die akte wordt gehomologeerd door de rechtbank van eerste aanleg (artikelen 349, eerste lid, 350, § 1, en 369, eerste lid, van het Wetboek); in het tweede geval (wanneer er betwisting is) brengen de personen die voornemens zijn te adopteren de vordering bij wege van verzoekschrift voor de rechtbank van eerste aanleg (artikelen 353, § 2, en 369, eerste lid, van het Wetboek).

B.2. Artikel 368, § 2, van het Burgerlijk Wetboek bepaalt : « Ten volle geadopteerd kunnen worden zij die bij het opmaken van de akte van volle adoptie of bij het neerleggen van het verzoekschrift tot het uitspreken van die adoptie, nog minderjarig zijn. » B.3. De verwijzende rechter vergelijkt de situatie van de persoon die in de rechtspleging in geval van betwisting minderjarig zou zijn bij de indiening van het verzoekschrift met die van de persoon die in de rechtspleging ingeval er geen betwisting is minderjarig zou zijn wanneer de toekomstige adoptanten « ofwel een verschijning voor de vrederechter, ofwel een afspraak met een notaris aanvragen » maar meerderjarig zou zijn wanneer de adoptieakte zou worden opgemaakt : terwijl de volle adoptie toegestaan zou zijn in het eerste geval, zou ze dat niet zijn in het tweede geval; er bestaat dus, naargelang een van die beide procedures - die op eenzelfde ogenblik worden ingezet - wordt toegepast, een verschil in behandeling tussen die categorieën van personen.

B.4. De grondwettelijke regels van de gelijkheid en de niet-discriminatie sluiten niet uit dat een verschil in behandeling tussen categorieën van personen wordt ingesteld, voor zover dat verschil op een objectief criterium berust en het redelijk verantwoord is.

Het bestaan van een dergelijke verantwoording moet worden beoordeeld rekening houdend met het doel en de gevolgen van de betwiste maatregel en met de aard van de ter zake geldende beginselen; het gelijkheidsbeginsel is geschonden wanneer vaststaat dat er geen redelijk verband van evenredigheid bestaat tussen de aangewende middelen en het beoogde doel.

B.5.1. De rechtspleging ingeval er geen betwisting is en de rechtspleging in geval van betwisting hebben de toetsing met elkaar gemeen die wordt uitgeoefend door de rechtbank van eerste aanleg, die in de beide gevallen ermee belast is « met inachtneming van alle wettige belangen, na [te gaan] of de adoptie op wettige redenen steunt en de andere door de wet gestelde voorwaarden vervuld zijn » (artikelen 350, § 3, vijfde lid, en 353, § 3, vijfde lid).

B.5.2. Doordat de in het geding zijnde bepaling - ten einde het ogenblik vast te stellen waarop de voorwaarde moet zijn vervuld dat de betrokkene minderjarig is - rekening houdt met het ogenblik waarop, met het oog op de inwerkingstelling van de toetsing waarmee de rechtbank is belast, de eerste akte is opgemaakt die in de beide procedures een vaste datum heeft, namelijk de adoptieakte wanneer er geen betwisting is en het inleidend verzoekschrift wanneer er betwisting is, neemt ze een criterium in aanmerking dat pertinent is ten aanzien van de noodzaak om elke rechtsonzekerheid te vermijden, wat artikel 357 van het Burgerlijk Wetboek doet door te bepalen dat de adoptie gevolgen heeft vanaf de adoptieakte bedoeld in artikel 349 of vanaf de neerlegging van het verzoekschrift bedoeld in artikel 353. De wetgever vermocht te oordelen dat de datum waarop de betrokkenen een verschijning zouden aanvragen voor de vrederechter of voor de notaris en waarnaar het verwijzingsarrest verwijst, in dat verband geen toereikende waarborgen bood.

Het in het geding zijnde verschil in behandeling heeft geen onevenredige gevolgen, aangezien de gewone adoptie mogelijk blijft in het in het verwijzingsarrest beoogde geval en bovendien de betrokkenen weten dat de in artikel 349 bedoelde adoptieakte noodzakelijkerwijs wordt voorafgegaan door een aantal stappen die een zekere tijd in beslag nemen.

B.6. De prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 368, § 2, van het Burgerlijk Wetboek schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet, in zoverre het ten aanzien van de datum van inaanmerkingneming van de leeftijd van de geadopteerde een verschil in het leven roept tussen de adoptant die de bij artikel 348 van het Burgerlijk Wetboek vereiste toestemmingen heeft verkregen en diegene aan wie die toestemmingen zijn geweigerd.

Aldus uitgesproken in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 28 mei 2003.

De griffier, L. Potoms De voorzitter, M. Melchior

^