gepubliceerd op 04 augustus 2003
Uittreksel uit arrest nr. 47/2003 van 10 april 2003 Rolnummer 2657 In zake : de vordering tot schorsing van artikel 16 van de wet van 13 december 2002 houdende verschillende wijzigingen van de kieswetgeving, ingesteld door B. De Wever en K Het Arbitragehof, beperkte kamer, samengesteld uit voorzitter A. Arts en de rechters-verslaggev(...)
ARBITRAGEHOF
Uittreksel uit arrest nr. 47/2003 van 10 april 2003 Rolnummer 2657 In zake : de vordering tot schorsing van artikel 16 van de wet van 13 december 2002 houdende verschillende wijzigingen van de kieswetgeving, ingesteld door B. De Wever en K. Van Hoorebeke.
Het Arbitragehof, beperkte kamer, samengesteld uit voorzitter A. Arts en de rechters-verslaggevers M. Bossuyt en L. François, bijgestaan door de griffier L. Potoms, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de vordering Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 6 maart 2003 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 7 maart 2003, hebben B. De Wever, wonende te 2600 Berchem, Neptunusstraat 78, en K. Van Hoorebeke, wonende te 9840 De Pinte, Sparrenstraat 9, een vordering tot schorsing ingesteld van artikel 16 van de wet van 13 december 2002 houdende verschillende wijzigingen van de kieswetgeving (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 10 januari 2003).
Bij hetzelfde verzoekschrift is eveneens beroep tot vernietiging van dezelfde wetgevende bepaling ingesteld. (...) III. In rechte (...) B.1. Artikel 16 van de wet van 13 december 2002 houdende verschillende wijzigingen van de kieswetgeving bepaalt dat in titel IV van het Kieswetboek een hoofdstuk IVbis wordt ingevoegd, dat artikel 165bis omvat, luidend als volgt : « HOOFDSTUK IVbis . - Gemeenschappelijke bepaling voor de zetelverdeling voor de verkiezing van de Kamer van volksvertegenwoordigers, ongeacht of er lijstenverbinding is, en van de Senaat.
Art. 165bis . - Worden enkel toegestaan voor de zetelverdeling : 1o voor de verkiezing van de Kamer van volksvertegenwoordigers : a) de lijsten die minstens 5 % van het algemeen totaal van de geldig uitgebrachte stemmen in de kieskring behaald hebben, zonder afbreuk te doen aan wat in b) en c) bepaald wordt voor de kieskringen Brussel-Halle-Vilvoorde en Leuven;b) de lijsten van Franssprekende kandidaten die in de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde minstens 5 % van het algemeen totaal van de geldig uitgebrachte stemmen ten gunste van al deze lijsten behaald hebben;c) de lijsten van Nederlandssprekende kandidaten en de lijsten van kandidaten die in de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde en in de kieskring Leuven, minstens 5 % van het algemeen totaal van de geldig uitgebrachte stemmen ten gunste van al deze lijsten behaald hebben. 2o voor de verkiezing van de Senaat, de lijsten die minstens 5 % van het algemeen totaal van de geldig uitgebrachte stemmen ten gunste van de lijsten die voorgedragen zijn voor het Nederlandse kiescollege of het Franse kiescollege, naargelang van het geval, behaald hebben ».
B.2. In het arrest nr. 30/2003 van 26 februari 2003 was het Hof van oordeel dat aan de voorwaarden voor de schorsing is voldaan in zoverre de bestreden bepalingen van de wet van 13 december 2002 tot wijziging van het Kieswetboek evenals zijn bijlage, en van de wet van 13 december 2002 houdende verschillende wijzigingen van de kieswetgeving, betrekking hebben op de organisatie van de verkiezingen voor de Kamer van volksvertegenwoordigers in de kieskringen Brussel-Halle-Vilvoorde en Leuven en op de lijstenverbinding tussen Franstalige lijsten die zijn voorgedragen in de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde en lijsten neergelegd in de kieskring Waals-Brabant.
Bijgevolg heeft het Hof onder meer artikel 16 van de laatstvermelde wet geschorst in zoverre het voor de verkiezingen van de Kamer van volksvertegenwoordigers van toepassing is op de kieskringen Brussel-Halle-Vilvoorde, Leuven en Nijvel.
B.3. Ten aanzien van de draagwijdte van de schorsing oordeelde het Hof in het voormelde arrest (B.24, tweede alinea) : « Aangezien de gevolgen van een schorsing voor de duur ervan dezelfde zijn als die van een vernietiging, volgt hieruit dat, behoudens optreden van de wetgever, in de provincies Vlaams-Brabant en Waals-Brabant en in het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad de eerstvolgende Kamerverkiezingen niet anders kunnen plaatsvinden dan op grond van de bepalingen zoals die van toepassing waren vóór de wijziging ervan door de bestreden wetten, met uitzondering van de regeling betreffende de gelijktijdige kandidaatstelling voor de Kamer en de Senaat vervat in het nieuwe artikel 118, laatste lid, 1o, van het Kieswetboek, die onafhankelijk is van de gevolgen van de schorsing. Met andere woorden, behoudens optreden van de wetgever, zullen de komende Kamerverkiezingen, wat de vroegere provincie Brabant betreft, plaatshebben in elk van de vóór de bestreden wetten bestaande kieskringen - de kieskringen Leuven, Brussel-Halle-Vilvoorde en Nijvel - en op grond van de vóór de bestreden wetten bestaande wetsbepalingen, hetgeen onder meer inhoudt de mogelijkheid van verbinding tussen lijsten hetzij ingediend in de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde en in de kieskring Leuven, hetzij ingediend in de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde en in de kieskring Nijvel, alsook de niet-toepassing van de bij de bestreden wetten ingevoerde kiesdrempel in elk van de drie voormelde kieskringen. Wat de bepaling van de taalgroep van de leden van de Kamer van volksvertegenwoordigers verkozen in de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde betreft, blijft de vroegere regeling van toepassing. » B.4. In het arrest nr. 30/2003 van 26 februari 2003 heeft het Hof zich eveneens uitgesproken over een middel gericht tegen de bestreden bepaling, afgeleid uit een schending van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met de artikelen 62, 63 en 68 van de Grondwet, met artikel 3 van het Eerste Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en met artikel 14 van dat Verdrag, doordat een kiesdrempel van vijf procent wordt ingevoerd (B.20 tot B.22).
B.5. De verzoekers voeren in een eerste middel aan dat de bestreden bepaling, na de gedeeltelijke schorsing, een verschil in behandeling invoert tussen de kiezers en kandidaten van de kieskringen Brussel-Halle-Vilvoorde, Leuven en Nijvel, waar voor de komende Kamerverkiezingen geen kiesdrempel geldt, en die van de andere kieskringen, waar voor de komende Kamerverkiezingen wel een kiesdrempel geldt. Dat verschil in behandeling zou niet in overeenstemming zijn met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.
B.6. In het tweede middel voeren de verzoekers aan dat de bestreden bepaling een schending inhoudt van de artikelen 10 en 11, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 62, tweede lid, en artikel 63, §§ 2 en 3, van de Grondwet en met artikel 25 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, doordat een kiesdrempel wordt ingevoerd, waardoor in meerdere kieskringen voor de Kamer partijen of kandidaten geen zetel zullen behalen, ook al behalen zij de uit het grondwettelijk systeem voortvloeiende kiesdeler, en al zullen partijen of kandidaten in andere kieskringen met een gelijkaardig aantal stemmen wel een zetel kunnen behalen.
B.7. De grieven van de verzoekers slaan ogenschijnlijk op een bepaling van de bestreden wet, maar in werkelijkheid slaan zij op bepaalde gevolgen van het arrest nr. 30/2003 van 26 februari 2003. Zij strekken bijgevolg ertoe het Hof te verzoeken terug te komen op de gevolgen van een arrest gewezen op een vordering tot schorsing in afwachting van het arrest over het beroep tot vernietiging in dezelfde zaak.
De bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof voorziet niet in een dergelijke mogelijkheid.
Op grond van het bepaalde in artikel 25, eerste lid, van diezelfde bijzondere wet, dient het Hof trouwens uitspraak te doen over de hoofdvordering in de zaak die aanleiding gaf tot het arrest nr. 30/2003 van 26 februari 2003 binnen de drie maanden na de uitspraak van dat schorsingsarrest.
B.8. In tegenstelling tot wat de verzoekers aanvoeren, heeft een arrest dat een vordering tot schorsing van een wetgevende norm inwilligt, gezag van gewijsde erga omnes , zij het dat dit slechts voorlopig geldt tot het arrest op het beroep tot vernietiging is gewezen of tot de termijn van drie maanden is verstreken na de uitspraak van het arrest dat de schorsing beveelt. De in B.3 in herinnering gebrachte overweging en het dictum van het arrest nr. 30/2003 zijn onlosmakelijk verbonden.
Het Hof stelt overigens vast dat de verzoekers het Hof in werkelijkheid vragen te oordelen over een weigering van de wetgever om, na het voormelde arrest, het bestreden verschil in behandeling ongedaan te maken. Daaruit volgt dat de vordering tot schorsing niet is gericht tegen een van de normen waarvan het Hof kennis kan nemen krachtens artikel 1, eerste lid, van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof.
Eveneens in tegenstelling tot wat de verzoekers aanvoeren, blijkt uit het voormelde arrest (B.20 tot B.22) dat het Hof de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in samenhang onder meer met artikel 63 van de Grondwet in aanmerking heeft genomen.
B.9. Ten aanzien van de vraag van de verzoekers om te worden gehoord, merkt het Hof op dat de conclusies van de rechters-verslaggevers niet verder reiken dan de mededeling aan de verzoekende partij van het bestaan van een probleem van klaarblijkelijke onontvankelijkheid, onbevoegdheid of ongegrondheid. De artikelen 69 tot 73 van de bijzondere wet van 6 januari 1989, die de voorafgaande rechtspleging voor het Hof regelen, voorzien niet in het horen van de verzoekers op een openbare terechtzitting. De mogelijkheid waarover de verzoekers beschikken om hun standpunt ten aanzien van het opgeworpen probleem in een memorie met verantwoording uiteen te zetten, waarborgt op voldoende wijze het tegensprekelijk karakter van de procedure.
Bijgevolg kan niet worden ingegaan op het verzoek om te worden gehoord.
B.10. Hieruit volgt dat de vordering tot schorsing klaarblijkelijk onontvankelijk is.
Om die redenen, het Hof, beperkte kamer, met eenparigheid van stemmen uitspraak doende, verwerpt de vordering tot schorsing.
Aldus uitgesproken in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 10 april 2003.
De griffier, L. Potoms.
De voorzitter, A. Arts.