Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 28 juli 2003

Uittreksel uit arrest nr. 43/2003 van 9 april 2003 Rolnummer 2587 In zake : de vordering tot schorsing van de wet van 28 mei 2002 betreffende de euthanasie, ingesteld door de v.z.w. Jurileven en de v.z.w. Pro Vita. Het Arbitragehof, I. Onderwerp van de vordering Bij verzoekschrift da

bron
arbitragehof
numac
2003200704
pub.
28/07/2003
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

ARBITRAGEHOF


Uittreksel uit arrest nr. 43/2003 van 9 april 2003 Rolnummer 2587 In zake : de vordering tot schorsing van de wet van 28 mei 2002 betreffende de euthanasie, ingesteld door de v.z.w. Jurileven en de v.z.w. Pro Vita.

Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en A. Arts, en de rechters L. François, M. Bossuyt, A. Alen, J.-P. Moerman en E. Derycke, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Melchior, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de vordering Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 20 december 2002 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 23 december 2002, is een vordering tot schorsing ingesteld van de wet van 28 mei 2002 betreffende de euthanasie (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 22 juni 2002), door de v.z.w. Jurileven, waarvan de maatschappelijke zetel is gevestigd te 1050 Brussel, Buyllaan 40, en de v.z.w. Pro Vita, waarvan de maatschappelijke zetel is gevestigd te 1050 Brussel, Troonstraat 89.

Bij hetzelfde verzoekschrift vorderen de verzoekende partijen eveneens de vernietiging van de voormelde wet. (...) III. In rechte (...) B.1. Naar luid van artikel 20, 1o, van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof dient aan twee grondvoorwaarden te zijn voldaan opdat tot schorsing kan worden besloten : - de middelen die worden aangevoerd moeten ernstig zijn; - de onmiddellijke uitvoering van de bestreden maatregel moet een moeilijk te herstellen ernstig nadeel kunnen berokkenen.

Daar de twee voorwaarden cumulatief zijn, leidt de vaststelling dat één van die voorwaarden niet is vervuld tot verwerping van de vordering tot schorsing.

Ten aanzien van het moeilijk te herstellen ernstig nadeel B.2. De vereiste bepaald bij artikel 20, 1o, met betrekking tot het nadeel verschilt van die welke in artikel 2, 2o, van dezelfde wet is geformuleerd met betrekking tot het belang om voor het Hof in rechte te treden. In tegenstelling tot wat de verzoekende partijen in hun memorie met verantwoording beweren, houdt het feit dat zij van het vereiste belang zouden doen blijken om de vernietiging van de bestreden wet te vorderen, niet in dat zij op ontvankelijke wijze de schorsing ervan kunnen vorderen : de woorden « ernstig nadeel » houden in dat een veel groter nadeel wordt berokkend aan de situatie van een partij dan de aantasting waarvan de mogelijkheid dient te worden aangetoond om van het belang bij een vernietiging te doen blijken.

B.3. De verzoekers doen gelden dat de bestreden wet « doodslag toestaat van verscheidende categorieën van personen, [dat de] toepassing [ervan] [...] een zeer ernstig en niet te herstellen nadeel veroorzaakt voor die personen en voor hun verwanten » en dat ze afbreuk doet aan de waarden die statutair door de verenigingen worden verdedigd.

B.4. Om het ernstig en moeilijk te herstellen karakter van het nadeel te beoordelen, mag een vereniging zonder winstoogmerk die beginselen verdedigt of een collectief belang beschermt, niet worden verward met de fysieke personen die in hun persoonlijke situatie worden geraakt en waarop die beginselen en dat belang betrekking hebben.

Aangezien enkel de fysieke personen euthanasie kunnen ondergaan, is het nadeel dat de verzoekende partijen zelf zouden kunnen ondervinden, een louter moreel nadeel dat voortvloeit uit de aanneming van wetsbepalingen die de beginselen raken waarvan de verdediging hun maatschappelijk doel vormt. Dat nadeel is niet moeilijk te herstellen, vermits het met de vernietiging van de bestreden bepalingen zou verdwijnen.

B.5. De « ingesteldheid » die, volgens de memorie met verantwoording van de verzoekers, zou voortvloeien uit het feit dat de in het geding zijnde wet gedurende een zekere tijd zou zijn toegepast, alsmede de aantasting die dat feit zou kunnen berokkenen aan het vertrouwen van de patiënten in het medisch korps, zijn slechts mogelijkheden die zeer indirect verband houden met het maatschappelijk doel van de v.z.w.'s Jurileven en Pro Vita, waarvan de omschrijving niet mag worden geïnterpreteerd als een middel dat de weg opent naar een vorm van actio popularis , die het die privé-personen mogelijk zou maken elke wet te doen schorsen die niet in overeenstemming zou zijn met de morele opvattingen die zij verdedigen.

B.6. Er dient op de vordering tot schorsing niet te worden ingegaan.

Om die redenen, het Hof verwerpt de vordering tot schorsing.

Aldus uitgesproken in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 9 april 2003, door de voormelde zetel, waarin rechter A. Alen, wettig verhinderd, voor de uitspraak is vervangen door rechter E. De Groot, overeenkomstig artikel 110 van dezelfde wet.

De griffier, P.-Y. Dutilleux.

De voorzitter, M. Melchior.

^