Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 04 april 2003

Uittreksel uit arrest nr. 179/2002 van 5 december 2002 Rolnummer 2522 In zake : de prejudiciële vragen over artikel 3 van het koninklijk besluit van 20 juli 2001 betreffende de inschrijving van voertuigen, gesteld door de Politierechtbank Het Arbitragehof, beperkte kamer, samengesteld uit voorzitter M. Melchior en de rechters-versla(...)

bron
arbitragehof
numac
2003200553
pub.
04/04/2003
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

ARBITRAGEHOF


Uittreksel uit arrest nr. 179/2002 van 5 december 2002 Rolnummer 2522 In zake : de prejudiciële vragen over artikel 3 van het koninklijk besluit van 20 juli 2001 betreffende de inschrijving van voertuigen, gesteld door de Politierechtbank te Eupen.

Het Arbitragehof, beperkte kamer, samengesteld uit voorzitter M. Melchior en de rechters-verslaggevers L. François en M. Bossuyt, bijgestaan door de griffier L. Potoms, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vragen Bij vonnis van 17 september 2002 in zake de procureur des Konings tegen L. Maraite, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 23 september 2002, heeft de Politierechtbank te Eupen de volgende prejudiciële vragen gesteld : « 1. Schendt artikel 3 van het koninklijk besluit van 20 juli 2001 betreffende de inschrijving van voertuigen de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre het de in België wonende zaakvoerders van een vennootschap met zetel in het buitenland discrimineert ten opzichte van de in België wonende zaakvoerders van een vennootschap met zetel in België, aangezien de eerstgenoemden hun firmawagen die in het buitenland op naam van de vennootschap is ingeschreven, in België niet mogen gebruiken en hem op hun naam in België moeten laten inschrijven, terwijl dit niet geldt voor de laatstgenoemden ? 2. Schendt artikel 3 van het koninklijk besluit van 20 juli 2001 betreffende de inschrijving van voertuigen de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre het de in België wonende zaakvoerders van een vennootschap met zetel in het buitenland discrimineert ten opzichte van de in België wonende arbeiders en bedienden van een vennootschap met zetel in het buitenland, aangezien de eerstgenoemden hun firmawagen die in het buitenland op naam van de vennootschap is ingeschreven, in België niet mogen gebruiken en hem op hun naam in België moeten laten inschrijven, terwijl dit niet geldt voor de laatstgenoemden, die het voordeel van een uitzonderingsregeling kunnen genieten ? » (...) III. In rechte (...) B.1. De prejudiciële vragen hebben betrekking op de overeenstemming van artikel 3 van het koninklijk besluit van 20 juli 2001 betreffende de inschrijving van voertuigen met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.

B.2. Luidens artikel 26, § 1, van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, aangenomen ter uitvoering van artikel 142 van de Grondwet, doet het Hof, bij wijze van prejudiciële beslissing, uitspraak bij wege van arrest op vragen omtrent : « 1o de schending door een wet, een decreet of een in artikel 26bis [thans artikel 134] van de Grondwet bedoelde regel van de regels die door of krachtens de Grondwet zijn vastgesteld voor het bepalen van de onderscheiden bevoegdheid van de Staat, de Gemeenschappen en de Gewesten; 2o onverminderd 1°, elk conflict tussen decreten of tussen regels bedoeld in artikel 26bis [thans artikel 134] van de Grondwet, die uitgaan van verschillende wetgevers en voor zover het conflict ontstaan is uit hun onderscheiden werkingssfeer; 3o de schending door een wet, een decreet of een in artikel 26bis [thans artikel 134] van de Grondwet bedoelde regel van de artikelen 6, 6bis en 17 [thans de artikelen 10, 11 en 24] van de Grondwet ».

B.3. Noch dat artikel, noch enige andere grondwets- of wetsbepaling verleent het Hof de bevoegdheid om bij wijze van prejudiciële beslissing uitspraak te doen over de vraag of een koninklijk besluit al dan niet strijdig is met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.

B.4. De prejudiciële vragen behoren dus klaarblijkelijk niet tot de bevoegdheid van het Hof.

Om die redenen, het Hof, beperkte kamer, met eenparigheid van stemmen uitspraak doende, verklaart dat het Hof niet bevoegd is om de gestelde prejudiciële vragen te beantwoorden.

Aldus uitgesproken in het Frans, het Nederlands en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 5 december 2002.

De griffier, L. Potoms.

De voorzitter, M. Melchior.

^