gepubliceerd op 18 maart 2003
Uittreksel uit arrest nr. 186/2002 van 19 december 2002 Rolnummer 2292 In zake : de prejudiciële vraag over artikel 50 van het Wetboek der successierechten, zoals vervangen bij het decreet van het Vlaamse Gewest van 20 december 1996, gestel Het Arbitragehof, samengesteld uit de rechters M. Bossuyt en L. François, waarnemend voorzitter(...)
ARBITRAGEHOF
Uittreksel uit arrest nr. 186/2002 van 19 december 2002 Rolnummer 2292 In zake : de prejudiciële vraag over artikel 50 van het Wetboek der successierechten, zoals vervangen bij het decreet van het Vlaamse Gewest van 20 december 1996, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg te Gent.
Het Arbitragehof, samengesteld uit de rechters M. Bossuyt en L. François, waarnemend voorzitters, en de rechters R. Henneuse, A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman en E. Derycke, bijgestaan door de griffier L. Potoms, onder voorzitterschap van rechter M. Bossuyt, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag Bij vonnis van 15 november 2001 in zake E. en L. Van De Weghe tegen de Belgische Staat, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 23 november 2001, heeft de Rechtbank van eerste aanleg te Gent de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 50 van het Wetboek der successierechten, zoals vervangen door artikel 15 van het decreet van de Vlaamse Raad van 20 december 1996, de artikelen 10, 11 en 172 Grondwet, in zoverre het het tarief in rechte lijn en tussen echtgenoten uitbreidt tot de kinderen van de langstlevende echtgenoot van de overleden echtgenoot terwijl het dit tarief niet uitbreidt tot de kinderen van de eerst overleden echtgenoot die erven van de langstlevende echtgenoot en aldus een niet redelijk verantwoorde ongelijke behandeling zou invoeren tussen beide categorieën van kinderen ? » (...) IV. In rechte (...) B.1. Artikel 50 van het Wetboek der Successierechten, zoals vervangen bij artikel 15 van het decreet van het Vlaamse Gewest van 20 december 1996 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 1997 (Belgisch Staatsblad , 31 december 1996; erratum , Belgisch Staatsblad , 11 februari 1997), luidde, vóór de vervanging ervan bij artikel 44 van het decreet van 21 december 2001 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2002 (Belgisch Staatsblad , 29 december 2001), als volgt : « Het percentage van het recht tussen echtgenoten is niet van toepassing wanneer de echtgenoten uit de echt of van tafel en bed gescheiden zijn tenzij zij gemeenschappelijke kinderen of afstammelingen hebben.
Dit zelfde percentage van het recht is eveneens van toepassing op verkrijgingen door de kinderen van de langstlevende echtgenoot van de overleden echtgenoot. » B.2. De in het geding zijnde bepaling werd tijdens de parlementaire voorbereiding als volgt verantwoord : « Deze hervorming heeft eveneens tot doel om de relatie stiefouder-stiefkind voor het percentage van de successierechten op een gelijke wijze te behandelen als de relatie in rechte lijn of tussen echtgenoten. De relatie tussen stiefouders en stiefkinderen kan immers zeer hecht zijn. Vaak zullen zij gedurende geruime tijd samengeleefd hebben. Hierbij kan eveneens, bij wijze van voorbeeld van deze bijzondere band, verwezen worden naar artikel 203, § 2 van het Burgerlijk Wetboek. Dit artikel voorziet in een onderhoudsplicht van de stiefouder t.a.v. de stiefkinderen. In artikel 345 BW zijn de leeftijdsvoorwaarden voor adoptie minder streng indien het om een adoptie van een stiefkind gaat.
Het Burgerlijk Wetboek beschouwt echter het stiefkind nooit als een erfgenaam van de stiefouder. Dit betekent dat de stiefouder slechts d.m.v. een testament of een schenking het geheel of een deel van zijn of haar vermogen aan het stiefkind kan toekennen. Dit impliceert derhalve steeds een wilsuiting van de stiefouder.
Deze bijzondere band waarvan de uitdrukkelijke wilsuiting het bewijs vormt, rechtvaardigt deze gelijke behandeling met de rechte lijn of tussen echtgenoten. » (Parl. St. , Vlaams Parlement, 1996-1997, nr. 428/1, p. 6).
B.3. De in het geding zijnde bepaling voert een successierechtelijk verschil in behandeling in tussen stiefkinderen, naargelang de stiefouder van wie zij erven, overlijdt vóór of na hun natuurlijke ouder met wie die stiefouder gehuwd was. In het eerste geval wordt de nalatenschap voor de stiefkinderen belast tegen het voordelige tarief waaraan erfgenamen in rechte lijn zijn onderworpen, terwijl in het tweede geval de stiefkinderen worden belast tegen een minder gunstig tarief.
B.4. Het successierechtelijk verschil in behandeling tussen stiefkinderen berust op een objectief criterium, namelijk het al dan niet voorafgaandelijk overlijden van de stiefouder-erflater ten opzichte van de natuurlijke ouder van de erfgenamen met wie hij was gehuwd.
Het Hof ziet niet in welke de pertinentie van het aldus gemaakte onderscheid voor het bepalen van het tarief der successierechten zou kunnen zijn. Indien de band die tussen stiefouder en stiefkind of stiefkinderen kan zijn ontstaan tijdens het huwelijk van die stiefouder en de natuurlijke ouder, kan verantwoorden dat de stiefkinderen voor het successierechtelijk tarief worden gelijkgesteld met erfgenamen in rechte lijn, dan is het ter zake niet pertinent dat voordeel te ontzeggen aan de stiefkinderen wanneer de stiefouder-erflater overlijdt na hun natuurlijke ouder. Immers, wanneer de overlevende stiefouder de kinderen van zijn echtgenoot als erfgenamen heeft aangewezen, heeft hij doen blijken van het behoud van de bijzondere band tussen hen, die aan de basis ligt van de successierechtelijke gelijkstelling van de stiefkinderen met de erfgenamen in rechte lijn.
B.5. De prejudiciële vraag dient bevestigend te worden beantwoord.
Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 50 van het Wetboek der successierechten, zoals vervangen bij artikel 15 van het decreet van het Vlaamse Gewest van 20 december 1996 en vóór de vervanging ervan bij artikel 44 van het decreet van 21 december 2001, schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.
Aldus uitgesproken in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 19 december 2002.
De griffier, L. Potoms.
De wnd. voorzitter, M. Bossuyt.