gepubliceerd op 24 februari 2003
Uittreksel uit arrest nr. 158/2002 van 6 november 2002 Rolnummer 2279 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 29bis van de wet van 21 november 1989 betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen, Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en A. Arts, en de rechters L. Fra(...)
ARBITRAGEHOF
Uittreksel uit arrest nr. 158/2002 van 6 november 2002 Rolnummer 2279 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 29bis van de wet van 21 november 1989 betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen, zoals ingevoegd bij de wet van 30 maart 1994 en gewijzigd bij de wet van 13 april 1995, gesteld door de Politierechtbank te Charleroi.
Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en A. Arts, en de rechters L. François, P. Martens, M. Bossuyt, A. Alen en J.-P. Moerman, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Melchior, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag Bij vonnis van 18 oktober 2001 in zake T. Wildschutz tegen de n.v. Axa Royale Belge, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 25 oktober 2001, heeft de Politierechtbank te Charleroi de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 1 van de wet van 13 april 1995, waarbij artikel 29bis in de wet van 21 november 1989 betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen wordt ingevoegd, geïnterpreteerd als zijnde uitsluitend van toepassing op de slachtoffers van een ongeval op een openbare plaats of op een voor het publiek toegankelijke plaats, met uitsluiting van de slachtoffers van een ongeval op een privé-terrein, al dan niet de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre voor dat verschil in behandeling geen objectieve en redelijke verantwoording bestaat ? » (...) IV. In rechte [...] B.1. Artikel 29bis van de wet van 21 november 1989 betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen, in de versie van artikel 1 van de wet van 13 april 1995 waaraan de verwijzende rechter refereert, luidt : « Art. 29bis . § 1. Bij een verkeersongeval waarbij een motorrijtuig betrokken is, wordt, met uitzondering van de stoffelijke schade, alle schade veroorzaakt aan elk slachtoffer of zijn rechthebbenden en voortvloeiend uit lichamelijke letsels of het overlijden, vergoed door de verzekeraar die de aansprakelijkheid dekt van de eigenaar, de bestuurder of de houder van het motorrijtuig overeenkomstig deze wet.
Schade aan functionele prothesen wordt beschouwd als lichamelijke schade.
Artikel 80 van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen is van toepassing op deze schadevergoeding.
Wanneer het ongeval evenwel door toeval gebeurde, blijft de verzekeraar tot vergoeding gehouden.
De bepalingen van dit artikel zijn tevens van toepassing op de verkeersongevallen waarbij motorrijtuigen zijn betrokken die krachtens artikel 10 van deze wet vrijgesteld zijn van de verplichting tot verzekering en wanneer de eigenaars van die motorrijtuigen gebruik hebben gemaakt van die vrijstelling.
Slachtoffers die een onverschoonbare fout hebben begaan die de enige oorzaak was van het ongeval, kunnen zich niet beroepen op de bepalingen van het eerste lid.
Enkel de opzettelijke fout van uitzonderlijke ernst, waardoor degene die ze begaan heeft zonder geldige reden wordt blootgesteld aan een gevaar waarvan hij zich bewust had moeten zijn, is onverschoonbaar.
Het bewijs van onverschoonbare fout is niet toegelaten ten aanzien van slachtoffers, jonger dan 14 jaar.
Deze vergoedingsplicht wordt uitgevoerd overeenkomstig de wettelijke bepalingen betreffende de aansprakelijkheidsverzekering in het algemeen en de aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen in het bijzonder, voorzover daarvan in dit artikel niet wordt afgeweken. § 2. De bestuurder van een motorrijtuig en zijn rechthebbenden kunnen zich niet beroepen op de bepalingen van dit artikel. § 3. Onder motorrijtuig moet worden verstaan ieder voertuig bedoeld in artikel 1 van deze wet met uitzondering van rolstoelen met een eigen aandrijving die door gehandicapten in het verkeer kunnen worden gebracht. § 4. De verzekeraar of het gemeenschappelijk waarborgfonds treden in de rechten van het slachtoffer tegen de in gemeen recht aansprakelijke derden.
De vergoedingen, die ter uitvoering van dit artikel werden uitgekeerd, zijn niet vatbaar voor beslag of schuldvergelijking met het oog op de vordering van andere vergoedingen wegens het verkeersongeval. § 5. De regels betreffende de burgerrechtelijke aansprakelijkheid blijven van toepassing op alles wat niet uitdrukkelijk bij dit artikel wordt geregeld. » B.2. De in het geding zijnde bepaling, die niet verduidelijkt op welke plaatsen ze van toepassing is, wordt door de verwijzende rechter in die zin geïnterpreteerd dat de slachtoffers van ongevallen die zich op privé-terreinen voordoen, van het voordeel van de erin vervatte regeling worden uitgesloten. In die interpretatie, die de verwijzende rechter onder meer baseert op de parlementaire voorbereiding - welke interpretatie thans bij artikel 29bis zelf, gewijzigd bij de wet van 19 januari 2001, is bevestigd -, roept die bepaling een verschil in behandeling in het leven tussen slachtoffers van een verkeersongeval, naargelang dat zich al dan niet op een privé-terrein voordoet, doordat het voordeel van de toepassing van artikel 29bis hun in het eerste geval wordt geweigerd.
B.3. Het Hof stelt vast dat de n.v. Axa Royale Belge blijkt ervan uit te gaan dat het slachtoffer de bestuurder van het voertuig is, waardoor het krachtens artikel 29bis , § 2, van de voormelde wet van 21 november 1989 van het voordeel van de schadeloosstelling zou worden uitgesloten.
Het staat in beginsel aan de verwijzende rechter te oordelen of de bepalingen die hij ter toetsing aan het Hof voorlegt, op het voor hem hangende geschil van toepassing zijn.
B.4. Aangezien, zoals is aangegeven in het opschrift van hoofdstuk Vbis van de wet van 21 november 1989, waarin de in het geding zijnde bepaling voorkomt, de wetgever de slachtoffers van verkeersongevallen beoogde te beschermen en het verkeer niet de aanwezigheid van voertuigen op privé-terreinen omvat, kon hij, om het toepassingsgebied van artikel 29bis tot de openbare weg te beperken, rekening houden zowel met het feit dat de in de wet voorgeschreven verzekering overeenkomstig artikel 2, § 1, ervan enkel voor de inverkeerstelling van motorrijtuigen op de openbare weg verplicht is, als met het risico van misbruik en fraude waartoe de uitbreiding van die regeling tot de privé-terreinen kon leiden.
B.5.1. Weliswaar, zoals de rechtverkrijgenden van het slachtoffer die een vordering bij de verwijzende rechter hebben aanhangig gemaakt, laten opmerken, heeft de wetgever het toepassingsgebied van artikel 29bis uitgebreid tot de spoorvoertuigen, die als zodanig niet onderworpen zijn aan het stelsel van de verplichte aansprakelijkheidsverzekering. Maar een uitbreiding gaat niet noodzakelijk samen met een andere : het grondwettelijk beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie gebiedt niet dat de wetgever, wanneer hij het bijzondere vergoedingsstelsel voor de zwakke weggebruikers tot de spoorvoertuigen uitbreidt wanneer beide deelnemen aan het verkeer op de openbare weg, op de terreinen die toegankelijk zijn voor het publiek of slechts voor een zeker aantal personen die het recht hebben om er te komen, ook situaties zou beogen waarbij de zwakke weggebruikers en andere voertuigen, op andere plaatsen, betrokken kunnen zijn.
B.5.2. De omstandigheid dat de Koning de waarborg van de verplichte verzekering heeft uitgebreid tot ongevallen op de privé-terreinen (koninklijk besluit van 14 december 1992 betreffende de modelovereenkomst voor de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen) die niet in artikel 2 van de wet zijn bedoeld, alsook de omstandigheid dat de rechtspraak in sommige gevallen de verplichte verzekering uitbreidt tot de schade die op privé-terreinen werd veroorzaakt door bouwterreinvoertuigen, impliceren niet dat de wetgever de artikelen 10 en 11 van de Grondwet heeft geschonden door een stelsel dat afwijkt doordat het een verantwoordelijkheid zonder fout instelt niet uit te breiden tot de privé-terreinen.
B.6. De prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.
Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 29bis van de wet van 21 november 1989 betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen, in de versie volgens artikel 1 van de wet van 13 april 1995, en in die zin geïnterpreteerd dat de ongevallen op een privé-terrein worden uitgesloten van de vergoedingsregeling waarin het voorziet, schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet.
Aldus uitgesproken in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 6 november 2002.
De griffier, P.-Y. Dutilleux.
De voorzitter, M. Melchior.