Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 28 januari 2003

Uittreksel uit arrest nr. 139/2002 van 9 oktober 2002 Rolnummer 2166 In zake : de prejudiciële vraag over artikel 58, § 2, van het decreet van het Waalse Gewest van 5 juli 1985 met betrekking tot de afvalstoffen en artikel 58, § 3 Het Arbitragehof, samengesteld uit rechter L. François, waarnemend voorzitter, en voorzitter A.(...)

bron
arbitragehof
numac
2003200005
pub.
28/01/2003
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

ARBITRAGEHOF


Uittreksel uit arrest nr. 139/2002 van 9 oktober 2002 Rolnummer 2166 In zake : de prejudiciële vraag over artikel 58, § 2, van het decreet van het Waalse Gewest van 5 juli 1985 met betrekking tot de afvalstoffen en artikel 58, § 3, van het decreet van het Waalse Gewest van 27 juni 1996 betreffende de afvalstoffen, gesteld door de Correctionele Rechtbank te Charleroi.

Het Arbitragehof, samengesteld uit rechter L. François, waarnemend voorzitter, en voorzitter A. Arts, en de rechters R. Henneuse, M. Bossuyt, A. Alen, J.-P. Snappe en E. Derycke, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van rechter L. François, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag Bij vonnis van 8 november 1999 in zake : - het openbaar ministerie en de n.v. Monceau Zolder tegen J.-F. Lekki en S. Lekki; - het openbaar ministerie en het Waalse Gewest tegen S. Lekki en J.-F. Lekki; - het Waalse Gewest en de gemeente Montigny-le-Tilleul tegen S. Lekki en anderen, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 26 april 2001, heeft de Correctionele Rechtbank te Charleroi de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schenden de bepalingen van de artikelen 58, § 2, van het decreet van de Waalse Gewestraad van 5 juli 1985 [met betrekking tot de afvalstoffen] en 58, § 3, van het Waalse decreet van 27 juni 1996 [betreffende de afvalstoffen] de regels die door of krachtens de Grondwet zijn vastgesteld voor het bepalen van de onderscheiden bevoegdheid van de Staat, de gemeenschappen en de gewesten niet ? » (...) IV. In rechte (...) De in het geding zijnde bepalingen B.1. De verwijzende rechter legt artikel 58, § 2, van het decreet van het Waalse Gewest van 5 juli 1985 en artikel 58, § 3, van het decreet van het Waalse Gewest van 27 juni 1996, allebei betreffende afvalstoffen, ter toetsing aan het Hof voor.

Artikel 58 van het decreet van 5 juli 1985 - waarvan enkel paragraaf 2 in het geding is - bepaalde : « § 1. In geval van overtreding van de artikelen 15, 18 en 19, kan de rechter de dader, afgezien van de in de voorgaande artikelen voorziene straffen, veroordelen tot : 1° het uitvoeren van de maatregelen die hij voorschrijft met het oog op het beschermen van de buren of het leefmilieu tegen de veroorzaakte overlast.De rechter kan uitdrukkelijk het uitvoeren van werken gelasten die ertoe bestemd zijn de overlast te verminderen, te doen verminderen of te doen ophouden of de toegang tot de plaatsen te beletten; 2° het verbieden van iedere opslagplaats of gekontroleerde stortplaats tijdens de duur die hij bepaalt, op de plaats waar de overtreding zich heeft voorgedaan;3° de publicatie van het gerechtelijke besluit in de pers op kosten van de veroordeelde, volgens de modaliteiten die de rechter ter kennis brengt. § 2. In geval van overtredingen van de artikelen 15, 18 en 19, moet de rechter gelasten dat de afvalstoffen worden opgeruimd en dat de plaatsen weer in orde worden gebracht. Hij zal de Dienst van de afvalstoffen met de uitvoering van deze verplichtingen kunnen belasten op risico en kosten van de veroordeelde. De veroordeelde zal kunnen worden gedwongen tot de terugbetaling van de kosten aan de hand van een eenvoudige door de Dienst opgestelde staat en door de rechter der beslagenen uitvoerbaar verklaard. § 3. Degene die, veroordeeld krachtens § 1 en § 2, niet binnen de voorgeschreven termijn de door de rechter opgelegde verplichtingen uitvoert of de verboden schendt die bedoelde rechter uitvaardigt of zich tegen de ambtshalve maatregelen verzet die hij voorschrijft, kan worden gestraft met een straf van zes maanden tot vijf jaar gevangenisstraf en een boete van duizend frank tot vijfhonderdduizend frank of met slechts één van deze straffen. In geval van niet-uitvoering van de door de rechter voorgeschreven verplichtingen krachtens § 1, 1°, verzekert de Dienst van de afvalstoffen hiervan de uitvoering en vordert de kosten ervan terug zoals in § 2 staat aangegeven. § 4. De griffier van het burgerlijke of strafrechterlijke gerecht betekent aan de door de Deelregering aangewezen ambtenaar een afschrift van de dagvaardingen om te verschijnen met betrekking tot de in § 1 en § 2 beoogde overtredingen voor het gerecht dat over de inhoud van de zaak uitspraak doet. § 5. De vonnissen waarin onderhavig artikel wordt toegepast, worden aan de Dienst van de afvalstoffen betekend door de griffier van het gerecht en tegelijkertijd aan de veroordeelde. » Artikel 58, waarvan enkel paragraaf 3 in het geding is, van het decreet van 27 juni 1996 - dat (bij artikel 65) het voormelde decreet van 5 juli 1985 opheft - luidt : « § 1. In geval van overtreding van de artikelen 7, § 1, § 2 en § 5, 10, 11, 39, § 4, 42, 43 en 47 van dit decreet (en van de maatregelen voor de uitvoering ervan) kan de rechter de overtreder, naast de in de vorige artikelen bedoelde straffen : 1° veroordelen tot het uitvoeren van de maatregelen die hij voorschrijft om de aanwonende bevolking of het milieu tegen de veroorzaakte hinder te beschermen.De rechter kan de uitvoering van de nodige werken bevelen om de hinder te beperken of er een einde aan te maken, of de toegang tot de site ontzeggen; 2° voor de door hem bepaalde duur alle exploitatie verbieden op de site waar de overtreding werd begaan;3° elke activiteit inzake afvalbeheer tijdelijk of definitief verbieden;4° de kosten laten dragen, volgens de door hem bepaalde modaliteiten, van de bekendmaking van de rechterlijke beslissing in de pers. § 2. In afwijking van § 1 gelast de rechter de bekendmaking van de beslissing systematisch op kosten van de veroordeelde en volgens de modaliteiten die hij bepaalt in geval van veroordeling bedoeld in artikel 56. § 3. Op verzoek van de Regering of, bij machtiging, van de ambtenaar die het gewestelijk bestuur leidt, gelast de rechter daarenboven de verwijdering van de afvalstoffen en de sanering van de site op kosten van de veroordeelde, hetzij door de veroordeelde zelf, volgens de voorschriften van de Dienst, hetzij door de aangewezen persoon (personen). In dit geval wordt het bedrag van de kosten, op overleggen van een gewone staat door de Dienst, terugbetaald na uitvoering van de werken of naar gelang de uitvoering ervan. Deze staat wordt uitvoerbaar verklaard. Het vonnis geldt in voorkomend geval als milieuvergunning voor afvalverwijdering in de zin van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning en als stedebouwkundige vergunning in de zin van artikel 84, § 1, van het Waalse wetboek van ruimtelijke ordening, stedebouw en patrimonium. § 4. De rechter gelast de veroordeelde binnen acht dagen op één van de in artikel 13 bedoelde wijzen de Dienst een zekerheid te bezorgen, op straffe van dwangsom. Het bedrag van de zekerheid is gelijk aan het bedrag van de geraamde kosten van de opgelegde maatregelen. § 5. De krachtens § 1 en § 3 veroordeelde persoon die de door de rechter opgelegde verplichtingen niet binnen de voorgeschreven termijn nakomt of de door hem uitgevaardigde verboden schendt of zich tegen de maatregelen verzet die hij ambtshalve oplegt, is strafbaar met een gevangenisstraf van zes maanden à vijf jaar en met een geldboete van 1.000 à 500.000 frank, of met één van deze straffen. Bij niet-nakoming van de krachtens § 1, 1°, door de rechter opgelegde verplichtingen zorgt de Dienst voor de nakoming ervan en recupereert hij de kosten ervan, zoals bepaald in § 3. § 6. De griffier van de burgerlijke rechtbank of van het strafgerecht bezorgt de ambtenaar die het bestuur leidt, een afschrift van de verzoekschriften of van de dagvaardingen voor het gerecht wegens de in § 1 en § 5 bedoelde overtredingen, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep. § 7. De vonnissen en arresten waarop dit artikel betrekking heeft, worden door de griffier van het gerecht tegelijkertijd aan het gewestelijk bestuur en aan de veroordeelde betekend. » B.2. Uit de prejudiciële vraag blijkt dat het Hof wordt ondervraagd over de naleving door de decreetgever van de bevoegdheidverdelende regels, in zoverre de in het geding zijnde bepalingen de Waalse Regering - of, bij machtiging, de ambtenaar die het gewestelijk bestuur leidt - ertoe zouden machtigen voor de strafgerechten vrijwillig tussen te komen teneinde de verwijdering van de afvalstoffen en het herstel van de plaats in zijn vroegere toestand te verkrijgen.

Ten gronde B.3.1. Krachtens artikel 6, § 1, II, 2°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, zoals het van kracht was op het ogenblik van de aanneming van het decreet van 5 juli 1985, waren de gewesten bevoegd om « de ophaling en verwerking van afvalstoffen » te regelen.

Sinds de wijziging ervan bij de wetten van 8 augustus 1988 en 16 juli 1993 verleent diezelfde bijzondere bepaling, zoals ze van kracht was op het ogenblik van de aanneming van het decreet van 27 juni 1996, de gewesten de bevoegdheid inzake « het afvalstoffenbeleid », onder voorbehoud van de uitzonderingen waarin in het tweede lid ervan is voorzien.

Artikel 11 van dezelfde bijzondere wet bepaalde overigens op het ogenblik van de aanneming van het decreet van 5 juli 1985 : « Binnen de grenzen van de bevoegdheden van de Gewesten en de Gemeenschappen kunnen de decreten de niet-naleving van hun bepalingen stafbaar stellen en de straffen wegens die niet-naleving bepalen overeenkomstig Boek I van het Strafwetboek, met uitzondering van de criminele straffen bepaald in artikel 7 van dat Wetboek. » Sinds de wijziging ervan bij de bijzondere wet van 16 juli 1993 bepaalt datzelfde artikel 11, zoals het van toepassing was op het ogenblik van de aanneming van het decreet van 27 juni 1996 : « Binnen de grenzen van de bevoegdheden van de Gemeenschappen en de Gewesten kunnen de decreten de niet-naleving van hun bepalingen strafbaar stellen en de straffen wegens die niet-naleving bepalen; de bepalingen van Boek I van het Strafwetboek zijn hierop van toepassing, behoudens de uitzonderingen die voor bijzondere inbreuken door een decreet kunnen worden gesteld.

Het eensluidend advies van de Ministerraad is vereist voor iedere beraadslaging in de Gemeenschaps- of Gewestregering over een voorontwerp van decreet waarin een straf of een strafbaarstelling is opgenomen waarin Boek I van het Strafwetboek niet voorziet.

Binnen de grenzen vermeld in het eerste lid, kunnen de decreten : 1° de hoedanigheid van agent of officier van gerechtelijke politie toekennen aan de beëdigde ambtenaren van de Gemeenschaps- of Gewestregering of van instellingen die onder het gezag of toezicht van de Gemeenschaps- of Gewestregering ressorteren;2° de bewijskracht regelen van processen-verbaal;3° de gevallen bepalen waarin een huiszoeking kan plaatshebben.» B.3.2. Voor zover zij er niet anders over hebben beschikt, hebben de Grondwetgever en de bijzondere wetgever aan de gemeenschappen en de gewesten de volledige bevoegdheid toegekend tot het uitvaardigen van de regels die eigen zijn aan de hun toegewezen aangelegenheden.

Behoudens andersluidende bepalingen heeft de bijzondere wetgever het gehele beleid inzake de door hem toegewezen aangelegenheden aan de gemeenschappen en gewesten overgedragen.

B.3.3. De bevoegdheid inzake afvalstoffenbeleid staat de gewesten niet toe regels uit te vaardigen met betrekking tot de bevoegdheid en de procedure voor de rechtscolleges. Krachtens de artikelen 145 en 146 van de Grondwet behoort de omschrijving van de bevoegdheden van de rechtscolleges tot de uitsluitende bevoegdheid van de federale wetgever. Het vaststellen van procedureregels voor de rechtscolleges komt aan de federale wetgever toe op grond van zijn residuaire bevoegdheid.

B.4.1. De uitoefening door de gewesten van hun bevoegdheid inzake afvalstoffenbeleid veronderstelt dat zij in die aangelegenheid de nodige maatregelen kunnen bepalen.

B.4.2. Artikel 58 van het decreet van 5 juli 1985 en artikel 58 van het decreet van 27 juni 1996 bepalen allebei dat, in geval van een inbreuk op de erin vastgelegde bepalingen, de rechter de verwijdering van de afvalstoffen en het herstel van de plaats in zijn vroegere toestand beveelt.

Die maatregelen zijn geen straffen. Doordat zij afhankelijk zijn van de vaststelling van een misdrijf, is de vordering ervan evenwel verbonden met de publieke vordering.

De in het geding zijnde decretale bepalingen wijzen overigens niet het rechtscollege aan dat bevoegd is om de betrokken maatregelen te bevelen; zij worden bevolen door het rechtscollege dat met toepassing van de procedureregels vastgesteld door de federale wetgever bevoegd is.

B.4.3. Die herstelmaatregelen vallen binnen het concept van teruggave dat wordt aangewend in artikel 44 van het Strafwetboek.

Hoewel zij een burgerrechtelijk karakter heeft, is de teruggave verbonden met de openbare orde en is zij door sommige aspecten een met de strafsanctie onlosmakelijk verbonden accessorium; zij is namelijk het verlengde ervan nu zij erop gericht is - buiten de strafrechtelijke veroordeling - te vermijden dat de situatie van overtreding blijft voortbestaan.

B.4.4. In zoverre zij bepalen dat de rechter de verwijdering van de afvalstoffen en het herstel van de plaats in zijn vroegere toestand beveelt, zijn de in het geding zijnde bepalingen in overeenstemming met de krachtens artikel 11 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 aan de decreetgever verleende machtiging : het recht om de niet-inachtneming van de decreten strafbaar te stellen en om de straffen wegens de niet-inachtneming te bepalen, impliceert het recht om de verwijdering van het voorwerp van het misdrijf op te leggen en de modaliteiten ervan te regelen.

B.5.1. Artikel 58, § 3, van het decreet van 27 juni 1996 bepaalt echter dat die maatregelen tot teruggave worden gelast door de strafrechter « op verzoek van de Regering of, bij machtiging, van de ambtenaar die het gewestelijk bestuur leidt ». Dat verzoek - afgezien van het feit dat het bepalend is voor het recht van de rechter de verwijdering van de afvalstoffen en het herstel van de plaats in zijn vroegere toestand te bevelen - kan enkel worden geïnterpreteerd als een machtiging tot vrijwillige tussenkomst van de voormelde overheid voor de strafrechter. Volgens de verwijzende rechter « verlenen zowel artikel 58, § 2, van het decreet van de Waalse Gewestraad van 5 juli 1985 als artikel 58, § 3, van het decreet van 27 juni 1996 mandaat aan de Executieve of bij delegatie aan de leidende ambtenaar van de gewestelijke administratie om op te treden voor de strafrechter teneinde aan de rechter te vragen dat hij de verwijdering van de afvalstoffen of het herstel van de plaats in zijn vroegere toestand beveelt ».

Er dient te worden nagegaan of, door die vrijwillige tussenkomst voor de strafrechter toe te staan, artikel 58, § 3, van het decreet van 27 juni 1996 - alsmede artikel 58, § 2, van het decreet van 5 juli 1985 indien het, ondanks zijn stilzwijgen, in die zin zou worden geïnterpreteerd - binnen de grenzen van de gewestelijke bevoegdheid is gebleven om, in een van zijn bevoegdheidsdomeinen, regels inzake de teruggave uit te vaardigen dan wel of de gewestwetgever, integendeel, aldus een aspect heeft geregeld van de vorm van de vervolging, zijnde een aangelegenheid die, bij artikel 12 van de Grondwet, in beginsel aan de bevoegdheid van de federale wetgever is voorbehouden.

B.5.2. Volgens de rechtspraak van het Hof van Cassatie is de vrijwillige tussenkomst van een derde voor het strafgerecht ontvankelijk voor zover een wettelijke norm ze uitdrukkelijk toelaat.

B.5.3. Zonder zich over de interpretatie van de verwijzende rechter uit te spreken, stelt het Hof vast dat een dergelijke toelating door een decreet niet de procedureregels inzake de vrijwillige tussenkomst wijzigt, doch slechts een bijkomende categorie van tussenkomende partijen aanwijst die verband houdt met een aan de decreetgever toegewezen aangelegenheid. Zulks kan worden ingepast in de bevoegdheid van de gewesten inzake afvalstoffenbeleid.

B.6. Uit hetgeen voorafgaat volgt dat de prejudiciële vraag ontkennend dient te worden beantwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 58, § 2, van het decreet van het Waalse Gewest van 5 juli 1985 met betrekking tot de afvalstoffen en artikel 58, § 3, van het decreet van het Waalse Gewest van 27 juni 1996 betreffende de afvalstoffen schenden de regels voor het bepalen van de onderscheiden bevoegdheid van de Staat, de gemeenschappen en de gewesten niet.

Aldus uitgesproken in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 9 oktober 2002.

De griffier, De wnd. voorzitter, P.-Y. Dutilleux L. François

^