Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 09 januari 2003

Uittreksel uit arrest nr. 134/2002 van 25 september 2002 Rolnummer 2233 In zake : de prejudiciële vragen over artikel 19bis van het decreet van het Vlaamse Gewest van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning, zoals ingevoegd bij de Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters A. Arts en M. Melchior, en de rechters P. M(...)

bron
arbitragehof
numac
2002200017
pub.
09/01/2003
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

ARBITRAGEHOF


Uittreksel uit arrest nr. 134/2002 van 25 september 2002 Rolnummer 2233 In zake : de prejudiciële vragen over artikel 19bis van het decreet van het Vlaamse Gewest van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning, zoals ingevoegd bij decreet van 21 december 1990 en gewijzigd bij decreet van 22 december 1993, gesteld door de Raad van State.

Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters A. Arts en M. Melchior, en de rechters P. Martens, R. Henneuse, M. Bossuyt, L. Lavrysen en A. Alen, bijgestaan door de griffier L. Potoms, onder voorzitterschap van voorzitter A. Arts, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vragen Bij arrest nr. 96.825 van 21 juni 2001 in zake R. Van Den Steen en M.C. Cornelis tegen het Vlaamse Gewest en de burgemeester van de stad Aalst, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 16 augustus 2001, heeft de Raad van State de volgende prejudiciële vragen gesteld : « 1. Schendt artikel 19bis van het milieuvergunningsdecreet de artikelen 10 en 11 van de gecoördineerde Grondwet, in de mate dat het aan de aanvrager van een vergunning of de exploitant die op grond van artikel 23 van het milieuvergunningsdecreet een beroep tegen een beslissing met betrekking tot een inrichting van eerste klasse instellen, een dossiertaks van 10 000 frank oplegt, terwijl aan de natuurlijke of rechtspersoon die tengevolge van de vestiging en de exploitatie van de inrichting rechtstreeks hinder kan ondervinden, alsook elke rechtspersoon die zich de bescherming tot doel heeft gesteld van het leefmilieu dat door deze hinder kan worden getroffen, die op basis van artikel 23 van het milieuvergunningsdecreet een beroep instellen met betrekking tot een inrichting van de eerste klasse, een dossiertaks van 250 frank wordt opgelegd ? 2. Schendt artikel 19bis , § 4, van het milieuvergunningsdecreet de artikelen 10 en 11 van de gecoördineerde Grondwet, in de mate dat het beroep van een indiener die bij het beroepschrift een bewijs van volledige betaling gevoegd heeft zoals bepaald in § 4, ontvankelijk verklaard wordt, terwijl het beroep van een indiener, die de verschuldigde dossiertaks gedeeltelijk betaald heeft, en bij het beroepschrift een bewijs van de gedeeltelijke betaling gevoegd heeft, doch niet binnen een termijn van 14 kalenderdagen na verzending van de kennisgeving voorzien in artikel 19bis , § 4, laatste lid, van het milieuvergunningsdecreet het vereiste bewijs van volledige betaling van de verschuldigde dossiertaks gevoegd heeft bij het beroepschrift, terwijl de resterende dossiertaks binnen de 14 kalenderdagen na verzending van voormelde kennisgeving, (daadwerkelijk en voor de overheid middels het bewijs van creditering van de speciaal daartoe bestemde rekening verifieerbaar) betaald werd, onontvankelijk verklaard wordt ? » (...) IV. In rechte (...) De in het geding zijnde bepaling B.1. Artikel 19bis van het decreet van het Vlaamse Gewest van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning bepaalt : « § 1. Een dossiertaks, waarvan de opbrengst rechtstreeks en integraal in het Fonds voor preventie en sanering inzake leefmilieu en natuur wordt gestort, wordt geheven lastens elke natuurlijke of rechtspersoon die op eigen initiatief een aanvraag bij de overeenkomstig onderhavig decreet bevoegde overheid indient met het oog op het bekomen van een milieuvergunning alsmede lastens elke natuurlijke of rechtspersoon die op eigen initiatief een beroep bij de overeenkomstig onderhavig decreet bevoegde overheid indient tegen een beslissing in eerste aanleg over een milieuvergunningsaanvraag. § 2. De in § 1 bedoelde dossiertaks is verschuldigd op het tijdstip dat de natuurlijke of rechtspersoon een vergunningsaanvraag, bedoeld in de artikelen 9, 15, 15bis , 18, § 3, en 27, of een beroep, bedoeld in het artikel 23, indient. § 3. Het bedrag van de in § 1 bedoelde dossiertaks, wordt vastgesteld als volgt : 1° 20 000 frank : voor de personen bedoeld in artikel 24, § 1, 1°, die op basis van artikel 23 een beroep instellen met betrekking tot een inrichting van de eerste klasse die onderworpen is aan een milieueffectenrapport en/of veiligheidsrapport;2° 10 000 frank : voor de indiener van een vergunningsaanvraag met betrekking tot een inrichting vermeld sub 1 evenals voor de personen bedoeld in artikel 24, § 1, 1°, die op basis van artikel 23 een beroep instellen met betrekking tot een inrichting van de eerste klasse;3° 5 000 frank : voor de indiener van een vergunningsaanvraag met betrekking tot een inrichting van de eerste klasse evenals voor de personen bedoeld in artikel 24, § 1, 1°, die op basis van artikel 23 een beroep instellen met betrekking tot een inrichting van de tweede klasse;4° 2 500 frank : voor de indiener van een vergunningsaanvraag met betrekking tot een inrichting van de tweede klasse;5° 250 frank : voor de personen bedoeld in artikel 24, § 1, 5°, die op basis van artikel 23 een beroep instellen met betrekking tot een inrichting van de eerste of tweede klasse. § 4. Een bewijs van betaling van voormelde dossiertaks moet worden gevoegd bij de vergunningsaanvraag of het beroepschrift.

Het niet bijvoegen van het bewijs van volledige betaling van de overeenkomstig onderhavig artikel verschuldigde dossiertaks bij de milieuvergunningsaanvraag heeft van rechtswege de onvolledigheid van bedoelde vergunningsaanvraag tot gevolg.

Ingeval, in strijd met het eerste lid, het bewijs van betaling van de verschuldigde dossiertaks niet bij het beroepschrift is gevoegd, wordt de indiener van het beroep hiervan in kennis gesteld bij ter post aangetekend schrijven. Indien de indiener van het beroep binnen een termijn van 14 kalenderdagen na verzending van voormelde kennisgeving het vereiste bewijs van de volledige betaling van de verschuldigde dossiertaks niet heeft toegevoegd aan zijn eerder ingediend beroepschrift, wordt dit beroep van rechtswege onontvankelijk. § 5. De Vlaamse Regering wijst de ambtenaren van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap aan die belast zijn met de inning en de invordering van de dossiertaks en met de controle op de naleving van de verplichting inzake de dossiertaks en bepaalt de nadere regels met betrekking tot hun bevoegdheid. » Ten gronde B.2.1. De eerste prejudiciële vraag strekt ertoe van het Hof te vernemen of de in het geding zijnde bepaling de artikelen 10 en 11 van de Grondwet schendt doordat aan degene die een administratief beroep instelt tegen de beslissing waarbij hem een milieuvergunning voor de exploitatie van een inrichting van eerste klasse werd geweigerd, een dossiertaks van 10 000 frank wordt opgelegd, terwijl belanghebbende derden die een beroep instellen tegen de beslissing waarbij een milieuvergunning werd verleend, slechts een dossiertaks van 250 frank moeten betalen.

B.2.2. Uit de tekst en de voorbereiding van het decreet van 28 juni 1985 blijkt dat de aan de aanvrager van een milieuvergunning opgelegde dossiertaksen bedoeld zijn als bijdrage in de kosten die direct met de samenstelling van het dossier en de behandeling van de aanvraag zijn verbonden (Parl. St. , Vlaamse Raad, 1984-1985/1, pp. 9 en 36). Dit blijkt onder meer, enerzijds, uit het feit dat inrichtingen waarop slechts een meldingsplicht en geen vergunningsplicht rust, geen dossiertaks moeten betalen, en, anderzijds, uit het feit dat de bijdrage in de kosten hoger is naarmate de behandeling van de aanvraag complexer is en dus meer kosten voor de overheid met zich meebrengt.

De dossiertaksen die door de aanvrager verschuldigd zijn bij het instellen van een administratief beroep tegen de beslissing waarbij de gevraagde milieuvergunning is geweigerd, moeten in dat verband worden beschouwd als zijnde verbonden met het feit dat de overheid de aanvraag opnieuw in haar geheel moet onderzoeken. Om die reden is ook bij het instellen van het administratief beroep in een gradatie in de dossiertaksen voorzien, naargelang de beoordeling van het dossier ingewikkelder is en dus meer verrichtingen van de overheid vergt.

B.2.3. De dossierkosten die verschuldigd zijn door in artikel 24, § 1, 5°, van het decreet van 28 juni 1985 bedoelde natuurlijke personen of rechtspersonen die een beroep instellen tegen de aflevering van een milieuvergunning, zijn van een andere aard. Ze passen in het kader van de inspraak- en bezwaarprocedure die de decreetgever ten behoeve van derde belanghebbenden heeft georganiseerd, waarbij hij gekozen heeft voor een lage vergoeding die geen belemmering mocht vormen om hun beroepsmogelijkheid aan te wenden (Parl. St. , Vlaamse Raad, 1990-1991, nr. 424/7, p. 20). Het gaat bovendien om een vast bedrag dat geen enkel verband vertoont met de door de overheid in het kader van de vergunningaanvraag gemaakte kosten.

B.3.1. Het staat aan de decreetgever om uit te maken wanneer hij het opleggen van dossiertaksen noodzakelijk acht en te bepalen welk bedrag daarbij gerechtvaardigd voorkomt. Het Hof kan die keuze slechts afkeuren indien zij tot een onderscheid in behandeling leidt dat strijdig is met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.

B.3.2. Uit het bovenstaande blijkt dat de dossiertaksen opgelegd aan de vergunningaanvrager, enerzijds, en aan de derde belanghebbende, anderzijds, een verschillende finaliteit hebben. Doordat de aan de exploitant van een milieuvergunningsplichtige inrichting opgelegde dossiertaksen verbonden zijn met de samenstelling en de behandeling van het vergunningsdossier, hanteert de decreetgever een objectief en pertinent criterium van onderscheid wanneer hij die kosten enkel in rekening brengt van de vergunningaanvrager.

B.3.3. De gevolgen van het onderscheid zijn niet onevenredig met de door de decreetgever nagestreefde doelstellingen. De opgelegde bedragen zijn immers niet van die aard dat ze de persoon die een vergunningsplichtige inrichting wil exploiteren, ervan zouden weerhouden een aanvraag voor een milieuvergunning of een administratief beroep tegen een weigeringsbeslissing in te dienen.

De eerste prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.

B.4.1. De tweede prejudiciële vraag strekt ertoe van het Hof te vernemen of artikel 19bis , § 4, van het milieuvergunningsdecreet de artikelen 10 en 11 van de Grondwet schendt, in zoverre het beroep van diegene die bij het beroepschrift een bewijs van volledige betaling gevoegd heeft zoals bepaald in paragraaf 4, ontvankelijk is, terwijl het beroep onontvankelijk is van diegene die de verschuldigde dossiertaks gedeeltelijk betaald heeft en bij het beroepschrift een bewijs van de gedeeltelijke betaling heeft gevoegd, doch niet binnen een termijn van 14 kalenderdagen na verzending van de kennisgeving waarin artikel 19bis , § 4, laatste lid, voorziet, het bewijs van volledige betaling van de verschuldigde dossiertaks gevoegd heeft bij het beroepschrift, alhoewel die taks inmiddels wel volledig betaald werd.

B.4.2. Artikel 19bis van het decreet van 28 juni 1985 bepaalt dat het niet bijvoegen van het bewijs van volledige betaling van de verschuldigde dossiertaks bij de vergunningsaanvraag, van rechtswege de onvolledigheid van de aanvraag tot gevolg heeft. Indien het bewijs van betaling niet bij het beroepschrift is gevoegd, wordt de indiener van het beroep daarvan verwittigd. Indien hij binnen 14 dagen na die kennisgeving het vereiste bewijs van volledige betaling niet heeft overgelegd, is het beroep van rechtswege onontvankelijk.

B.4.3. Zoals de prejudiciële vraag geformuleerd is, wordt het Hof uitgenodigd zich uit te spreken over de opportuniteit van de opgelegde sanctie, wat niet tot de bevoegdheid van het Hof behoort. Rekening houdend met de motieven van de verwijzingsbeslissing kan de vraag echter aldus worden begrepen dat het verschil in behandeling waarover het Hof wordt ondervraagd betrekking heeft op de rechtsbescherming van de aanvrager van een milieuvergunning. Wanneer de sanctie waarin artikel 19bis voorziet wordt toegepast, leidt zij immers tot de onontvankelijkheid van het administratief beroep en belet zij de vergunningaanvrager ook nadien een beroep tot vernietiging bij de Raad van State in te stellen.

Vermits het recht op toegang tot de rechter aan eenieder op gelijke wijze is gewaarborgd, is het Hof bevoegd te oordelen over maatregelen die dat recht zouden beperken.

B.4.4. Door de ontvankelijkheid van het administratief beroep afhankelijk te stellen van het betalen van de op grond van artikel 19bis verschuldigde dossiertaks en van het leveren van het bewijs van betaling, heeft de decreetgever zich ervan willen verzekeren dat die met de vergunningaanvraag verbonden kosten ook werkelijk worden betaald.

De verplichting om het bewijs van betaling te leveren is een vormvoorschrift dat geen onevenredige last met zich meebrengt.

Bovendien voorziet het decreet in een uitdrukkelijke verwittiging die de indiener van het beroep een tweede kans biedt om een vergetelheid alsnog recht te zetten. Tenslotte heeft de vergunningaanvrager steeds de mogelijkheid om een nieuwe vergunningaanvraag in te dienen wanneer het administratief beroep onontvankelijk blijkt. In die omstandigheden wordt niet op onevenredige wijze afbreuk gedaan aan de rechtsbescherming van de vergunningaanvrager.

De tweede prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : - Artikel 19bis van het decreet van het Vlaamse Gewest van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet, doordat het aan degene die een administratief beroep instelt tegen de beslissing waarbij hem een milieuvergunning voor de exploitatie van een inrichting van eerste klasse werd geweigerd, een dossiertaks van 10 000 frank oplegt. - Artikel 19bis , § 4, van hetzelfde decreet schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet.

Aldus uitgesproken in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 25 september 2002.

De griffier, L. Potoms De voorzitter, A. Arts

^