gepubliceerd op 08 november 2002
Uittreksel uit arrest nr. 125/2002 van 10 juli 2002 Rolnummer 2146 In zake : de prejudiciële vragen betreffende artikel 5 van het decreet van het Waalse Gewest van 21 februari 1991 houdende oprichting van lokale adviescommissies inzake gas- e Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en A. Arts, en de rechters R. Henn(...)
ARBITRAGEHOF
Uittreksel uit arrest nr. 125/2002 van 10 juli 2002 Rolnummer 2146 In zake : de prejudiciële vragen betreffende artikel 5 van het decreet van het Waalse Gewest van 21 februari 1991 houdende oprichting van lokale adviescommissies inzake gas- en elektriciteitsafsluiting, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg te Charleroi.
Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en A. Arts, en de rechters R. Henneuse, M. Bossuyt, A. Alen, J.-P. Moerman en E. Derycke, bijgestaan door de griffier L. Potoms, onder voorzitterschap van voorzitter M. Melchior, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vragen Bij vonnis van 15 maart 2001 in zake de n.v. Electrabel tegen C. Moons, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 19 maart 2001, heeft de Rechtbank van eerste aanleg te Charleroi de volgende prejudiciële vragen gesteld : « 1. Schendt artikel 5 van het decreet van het Waalse Gewest van 21 februari 1991 houdende oprichting van lokale adviescommissies inzake gas- en elektriciteitsafsluiting, in zoverre de sanctie die het oplegt zou moeten worden geïnterpreteerd als zijnde een burgerlijke straf, niet de regels die door of krachtens de Grondwet zijn vastgesteld voor het bepalen van de onderscheiden bevoegdheid van de Staat, de gemeenschappen en de gewesten in de zin van artikel 26 van de wet van 6 januari 1989 ? 2. Schendt artikel 5 van het decreet van het Waalse Gewest van 21 februari 1991 houdende oprichting van lokale adviescommissies inzake gas- en elektriciteitsafsluiting, in zoverre de sanctie die het oplegt zou moeten worden geïnterpreteerd als zijnde een wijze van herstel van de schade geleden door de abonnee die het slachtoffer is van een onregelmatige afsluiting, niet de regels die door of krachtens de Grondwet zijn vastgesteld voor het bepalen van de onderscheiden bevoegdheid van de Staat, de gemeenschappen en de gewesten in de zin van artikel 26 van de wet van 6 januari 1989 ? 3.Schendt artikel 5 van het decreet van het Waalse Gewest van 21 februari 1991 houdende oprichting van lokale adviescommissies inzake gas- en elektriciteitsafsluiting, in zoverre de sanctie die het oplegt zou moeten worden geïnterpreteerd als zijnde een wijze van herstel van de schade geleden door de abonnee die het slachtoffer is van een onregelmatige afsluiting, niet de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre krachtens de artikelen 1149 tot 1151 van het Burgerlijk Wetboek, en meer bepaald krachtens artikel 1151, het slachtoffer van een contractuele fout alleen aanspraak kan maken op een schadevergoeding voor de werkelijk geleden schade die het onmiddellijke en rechtstreekse gevolg is van het niet uitvoeren van de overeenkomst en waarvan hij het bewijs levert, terwijl artikel 5 van het decreet het slachtoffer van een onregelmatige afsluiting de mogelijkheid zou bieden, zonder het minste bewijs van zijn schade te moeten voorleggen, een schadevergoeding te verkrijgen die wel eens groter zou kunnen zijn dan de werkelijk door hem geleden schade ? » (...) IV. In rechte (...) B.1. De prejudiciële vragen betreffen het decreet van het Waalse Gewest van 21 februari 1991 « houdende oprichting van lokale adviescommissies inzake gas- en elektriciteitsafsluiting ».
Vóór de opheffing ervan bij artikel 19 van het decreet van 25 februari 1999 bepaalde dat decreet de samenstelling van die commissies, die in elke gemeente werden opgericht (artikel 4), voorzag het in de principiële verplichting, voor elke verdeler, het secretariaat van de inzake afsluiting bevoegde commissie op de hoogte te brengen binnen acht dagen na de afsluiting (artikel 2) en bepaalde het de gevolgen van het advies dat die commissies dienden uit te brengen (artikel 3).
Artikel 5, zijnde de enige bepaling die in het geding is, bepaalde zijnerzijds : « In het Waalse Gewest zal iedere elektriciteits- en gasafsluiting uitgevoerd of gehandhaafd bij schending van de bepalingen van het onderhavig decreet de verdeler verplichten per dag een civiele boete van 10.000 F schadevergoeding die het slachtoffer van een onregelmatige afsluiting zou kunnen rechtvaardigen, te betalen tot de elektriciteits- of gasvoorziening hersteld is. » B.2. Het Hof wordt een vraag gesteld : - enerzijds, over de naleving van de bevoegdheidverdelende regels, naargelang de in artikel 5 opgelegde maatregel moet worden opgevat als een burgerlijke straf (eerste vraag) of als een wijze van herstel van de schade die het slachtoffer van een onregelmatige afsluiting heeft geleden (tweede vraag); - anderzijds, over de naleving van het gelijkheidsbeginsel, in zoverre - in de veronderstelling dat de tweede van de voormelde interpretaties in aanmerking zou worden genomen - de slachtoffers van een contractuele fout, die met toepassing van artikel 1151 van het Burgerlijk Wetboek worden vergoed, op het vlak van de schadeloosstelling zouden worden gediscrimineerd in vergelijking met de slachtoffers van een onregelmatige gas- of elektriciteitsafsluiting (derde vraag).
Het antwoord op die vragen impliceert dat het Hof eerst bepaalt welke de aard is van de som die in artikel 5 ten laste van de verdeler wordt gelegd ingeval in strijd met het decreet van 21 februari 1991 tot een afsluiting van gas- of elektriciteit wordt overgegaan.
Ten aanzien van de aard van de door de in het geding zijnde bepaling ingevoerde maatregel B.3.1. De in het geding zijnde bepaling verplicht de verdeler van gas- of van elektriciteit de abonnee of de klant die het slachtoffer van een onregelmatige afsluiting is, een bedrag te betalen van 10.000 frank per dag dat de afsluiting wordt uitgevoerd of gehandhaafd in strijd met de bepalingen van het decreet.
B.3.2. Die bepaling legt aan de verdeler de betaling op van een boete als sanctie voor elke onregelmatige afsluiting, onafhankelijk van de door de afsluiting veroorzaakte schade, en zonder vergoedend karakter (in dezelfde zin, Cass., 14 september 2001, Electrabel t/ B.B.).
B.4. Aangezien de ten laste van de verdeler gelegde boete geen wijze van herstel van de door het slachtoffer van die afsluiting geleden schade vormt, zijn de tweede en de derde prejudiciële vraag, die van de omgekeerde veronderstelling uitgaan, zonder voorwerp en behoeven zij geen antwoord.
Ten aanzien van de eerste prejudiciële vraag B.5. In die vraag wordt het Hof ondervraagd over de naleving, door artikel 5 van het decreet van 21 februari 1991, van de bevoegdheidverdelende regels, in zoverre het - zoals hierboven werd uiteengezet - een « civiele boete » invoert ten laste van de verdeler van gas of elektriciteit die ten nadele van een natuurlijke persoon die een verbruiker is van elektriciteit of gas voor huishoudelijk gebruik, tot een onregelmatige afsluiting overgaat (artikel 1, 3°, van het voormelde decreet).
B.6.1. Door de nadere regels te bepalen volgens welke een verdeler, ten aanzien van de voornoemde personen, het huishoudelijk gas- en elektriciteitsverbruik kan onderbreken, regelt de gewestwetgever aldus, respectievelijk, « de distributie [...] van elektriciteit door middel van netten waarvan de nominale spanning lager is dan of gelijk is aan 70.000 volt » en « de openbare gasdistributie », in de zin van artikel 6, § 1, VII, eerste lid, a) en b), van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen.
De aldus aan de gewestwetgever verleende bevoegdheid impliceert de bevoegdheid om een sanctie te koppelen aan de niet-naleving door de verdeler van bepalingen die overeenkomstig de voormelde bijzondere bepalingen door de gewestwetgever werden uitgevaardigd.
De bevoegdheid van de gewestwetgever gaat evenwel niet zover dat hij de toepassing van de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek inzake burgerlijke aansprakelijkheid zou vermogen uit te sluiten. Derhalve behoudt de verbruiker de mogelijkheid om van de verdeler het herstel van de schade te eisen.
B.6.2. Vermits de sanctie waarin de in het geding zijnde bepaling voorziet niet kan worden beschouwd als een straf in de zin van artikel 11 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, kan er, in tegenstelling tot hetgeen de n.v. Electrabel betoogt, geen sprake zijn van een schending van voormelde bijzondere wetsbepaling.
B.7. De eerste prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.
Om die redenen, het Hof zegt voor recht : - Artikel 5 van het decreet van het Waalse Gewest van 21 februari 1991 houdende oprichting van lokale adviescommissies inzake gas- en elektriciteitsafsluiting, vóór de opheffing ervan bij het decreet van 25 februari 1999, schendt de regels voor het bepalen van de onderscheiden bevoegdheid van de Staat, de gemeenschappen en de gewesten niet. - De tweede en de derde prejudiciële vraag behoeven geen antwoord.
Aldus uitgesproken in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 10 juli 2002, door de voormelde zetel, waarin rechter E. Derycke voor de uitspraak is vervangen door rechter E. De Groot, overeenkomstig artikel 110 van dezelfde wet.
De griffier, L. Potoms De voorzitter, M. Melchior