Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 13 augustus 2002

Uittreksel uit arrest nr. 88/2002 van 8 mei 2002 Rolnummer : 2337 In zake : de prejudiciële vraag over de reglementen van de stad Charleroi van 10 december 1991 en 14 december 1992 betreffende de belasting op volledig of gedeeltelijk verwaar Het Arbitragehof, beperkte kamer, samengesteld uit voorzitter M. Melchior en de rechtersverslagg(...)

bron
arbitragehof
numac
2002021300
pub.
13/08/2002
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

ARBITRAGEHOF


Uittreksel uit arrest nr. 88/2002 van 8 mei 2002 Rolnummer : 2337 In zake : de prejudiciële vraag over de reglementen van de stad Charleroi van 10 december 1991 en 14 december 1992 betreffende de belasting op volledig of gedeeltelijk verwaarloosde gebouwen, gesteld door de bestendige deputatie van de provincieraad van Henegouwen.

Het Arbitragehof, beperkte kamer, samengesteld uit voorzitter M. Melchior en de rechtersverslaggevers J.P. Snappe en A. Alen, bijgestaan door de griffier L. Potoms, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag Bij beslissing van 4 oktober 2001 in zake de n.v. Lemcy, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 28 januari 2002, heeft de bestendige deputatie van de provincieraad van Henegouwen de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schenden de belastingreglementen van 10 december 1991 en 14 december 1992 met betrekking tot volledig of gedeeltelijk verwaarloosde gebouwen, zoals zij van toepassing waren voor de aanslagjaren 1992 en 1993, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet doordat zij in geen enkele vrijstelling van de in het geding zijnde belastingen voorzien, ongeacht of het belaste gebouw wordt hersteld of niet, en ongeacht of de bewoning ervan onafhankelijk is van de wil van de eigenaar of niet ? » (...) IV. In rechte (...) B.1.1. De prejudiciële vraag heeft betrekking op de gemeentelijke « belastingreglementen » uitgevaardigd door de stad Charleroi op 10 december 1991 en 14 december 1992 met betrekking tot volledig of gedeeltelijk verwaarloosde gebouwen, zoals zij van toepassing waren voor de aanslagjaren 1992 en 1993.

B.1.2. De prejudiciële vraag betreft bezwaren die op 9 februari en 24 maart 1993 (voor het aanslagjaar 1992) zijn ingediend, en een bezwaar ingediend op 22 november 1993 (voor het aanslagjaar 1993), tegen de inschrijving op het kohier van de gemeentebelasting op volledig of gedeeltelijk verwaarloosde gebouwen, die door de stad Charleroi is ingevoerd.

B.2. Ter ondersteuning van hun argumentatie doen de verzoekers meer bepaald gelden dat de in het geding zijnde gebouwen geen onbewoonde onroerende goederen zouden zijn, dat in fiscale zaken de wet strikt moet worden geïnterpreteerd en ten slotte dat de in het geding zijnde gemeentelijke « belastingreglementen » de artikelen 10 en 11 van de Grondwet zouden schenden doordat zij voor de eigenaars van verwaarloosde gebouwen die om redenen onafhankelijk van hun wil er niet in slagen bewoners aan te trekken, in geen enkele belastingvrijstelling voorzien.

B.3. Luidens artikel 26, § 1, van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, aangenomen ter uitvoering van artikel 142 van de Grondwet, doet het Hof, bij wijze van prejudiciële beslissing, uitspraak bij wege van arrest op vragen omtrent : « 1° de schending door een wet, een decreet of een in artikel 26bis [thans artikel 134] van de Grondwet bedoelde regel van de regels die door of krachtens de Grondwet zijn vastgesteld voor het bepalen van de onderscheiden bevoegdheid van de Staat, de Gemeenschappen en de Gewesten; 2° onverminderd 1°, elk conflict tussen decreten of tussen regels bedoeld in artikel 26bis [thans artikel 134] van de Grondwet, die uitgaan van verschillende wetgevers en voor zover het conflict ontstaan is uit hun onderscheiden werkingssfeer;3° de schending door een wet, een decreet of een in artikel 26bis [thans artikel 134] van de Grondwet bedoelde regel van de artikelen 6, 6bis en 17 [thans de artikelen 10, 11 en 24] van de Grondwet ». B.4. De in het geding zijnde verschillende behandeling vloeit niet voort uit een bepaling waarvoor het Hof toetsingsbevoegdheid heeft.

Noch het voormelde artikel 26, § 1, van de bijzondere wet van 6 januari 1989, noch enige andere grondwettelijke of wettelijke bepaling kennen immers het Hof de bevoegdheid toe uitspraak te doen over een gemeentelijk « belastingreglement ».

Om die redenen, het Hof, beperkte kamer, met eenparigheid van stemmen uitspraak doende, stelt vast dat het Hof niet bevoegd is.

Aldus uitgesproken in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 8 mei 2002.

De griffier, De voorzitter, L. Potoms. M. Melchior.

^