Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 18 juni 2002

Uittreksel uit arrest nr. 75/2002 van 23 april 2002 Rolnummers 2334 en 2339 Inzake : de prejudiciële vraag over artikel 51/5 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijde Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters A. Arts en M. Melchior, en de rechters L. Fran(...)

bron
arbitragehof
numac
2002021261
pub.
18/06/2002
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

ARBITRAGEHOF


Uittreksel uit arrest nr. 75/2002 van 23 april 2002 Rolnummers 2334 en 2339 Inzake : de prejudiciële vraag over artikel 51/5 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, gesteld door de Raad van State.

Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters A. Arts en M. Melchior, en de rechters L. François, P. Martens, M. Bossuyt, A. Alen en J.-P. Moerman, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter A. Arts, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag Bij de arresten nrs. 102.235 en 102.236 van 20 december 2001 in zake S. Bajrami en I. Bajrami tegen de Belgische Staat, waarvan de expedities ter griffie van het Arbitragehof zijn ingekomen respectievelijk op 25 januari 2002 en 30 januari 2002, heeft de Raad van State de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 51/5 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen het gelijkheidsbeginsel zoals vervat in de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, voor zover de vreemdeling, die zich bij een andere Staat aangemeld heeft om aldaar asiel aan te vragen, uitgesloten wordt van het recht een tweede asielaanvraag in te dienen bij een andere Staat, in casu België ? » (...) IV. In rechte (...) B.1.1. Artikel 51/5 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen bepaalt : « § 1. Zodra de vreemdeling zich aan de grens of in het Rijk, overeenkomstig artikel 50 of 51, vluchteling verklaart, gaat de Minister of zijn gemachtigde, met toepassing van de internationale overeenkomsten die België binden, over tot het vaststellen van de Staat die verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek.

Zelfs wanneer krachtens de criteria van deze internationale overeenkomsten België niet verplicht is het verzoek in behandeling te nemen, kan de Minister of zijn gemachtigde op elk ogenblik beslissen het verzoek te behandelen, op voorwaarde dat de vreemdeling daarmee instemt. § 2. Het verzoek waarvan België de behandeling op zich moet nemen, of waarvoor het verantwoordelijk is, wordt behandeld overeenkomstig de bepalingen van deze wet. § 3. Wanneer België niet verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek, richt de Minister of zijn gemachtigde zich onder de voorwaarden bepaald bij de internationale overeenkomsten die België binden, tot de verantwoordelijke Staat met het verzoek de asielzoeker over te nemen of opnieuw over te nemen.

Wanneer de asielzoeker aan de verantwoordelijke Staat overgedragen dient te worden, kan de Minister of zijn gemachtigde hem de binnenkomst of het verblijf in het Rijk weigeren en hem gelasten zich vóór een bepaalde datum bij de bevoegde overheden van deze Staat aan te melden.

Wanneer de Minister of zijn gemachtigde het voor het waarborgen van de effectieve overdracht nodig acht, kan hij de vreemdeling zonder verwijl naar de grens doen terugleiden.

Te dien einde kan de vreemdeling in een welbepaalde plaats opgesloten of vastgehouden worden voor de tijd die strikt noodzakelijk is voor de uitvoering van de overdracht, zonder dat de duur van de hechtenis of van de vasthouding twee maanden te boven mag gaan. » B.1.2. Artikel 8 van de Overeenkomst van 15 juni 1990 betreffende de vaststelling van de Staat die verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat bij één van de Lid-Staten van de Europese Gemeenschappen wordt ingediend, goedgekeurd bij de wet van 11 mei 1995, bepaalt : « Wanneer op basis van de overige in deze overeenkomst vastgestelde criteria geen Lid-Staat kan worden aangewezen die verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek, is de Lid-Staat waarbij het verzoek het eerst werd ingediend verantwoordelijk voor de behandeling ervan. » B.2.1. In de huidige zaken betreft het de categorie van vreemdelingen waarvoor de asielaanvraag conform voormelde Overeenkomst van 15 juni 1990 moet worden onderzocht door een andere Lid-Staat. Nadat de terzake bevoegde Lid-Staat zich akkoord heeft verklaard om de asielaanvrager over te nemen, werd immers aan deze laatste een bevel het grondgebied te verlaten betekend en dient hij zich, overeenkomstig dat bevel, aan te melden bij de overheden van die Lid-Staat die voor hem moet instaan ter uitvoering van voormelde Overeenkomst.

B.2.2. Artikel 51/5 van de voormelde wet van 15 december 1980 verhindert de betrokkene niet in België een asielaanvraag in te dienen. Ter uitvoering van de voormelde Overeenkomst, dient de Minister of zijn gemachtigde evenwel voorafgaandelijk aan het in behandeling nemen van een verzoek dat reeds eerst in een andere Lid-Staat van de Europese Gemeenschappen werd ingediend, over te gaan tot het vaststellen van de Staat die verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek. Wanneer de asielzoeker aan de verantwoordelijke Staat overgedragen dient te worden, dient hij zich bij de bevoegde overheden van die Staat aan te melden.

B.2.3. In tegenstelling tot wat het geval is met een terugleiding naar het land waar de asielzoeker beweert gevaar te lopen voor zijn leven, zijn vrijheid of zijn fysieke integriteit, is er, indien een asielzoeker afkomstig uit een derde land wordt overgedragen aan een andere Lid-Staat van de Europese Unie, geen gevaar dat hij aldaar zou worden vervolgd in de zin van het Verdrag van Genève van 28 juli 1951 betreffende de status van vluchtelingen. Nu het om Lid-Staten van de Europese Unie gaat die alle partij zijn bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, kan ervan worden uitgegaan dat de fundamentele rechten van de betrokkenen er niet zullen worden geschonden, minstens dat betrokkenen er over de nodige mogelijkheden van beroep beschikken mocht dat wel het geval zijn.

B.2.4. De prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 51/5 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet, in zoverre het de vreemdeling die zich bij een andere Staat aangemeld heeft om asiel aan te vragen, niet het recht verleent op de behandeling van een asielaanvraag in België.

Aldus uitgesproken in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 23 april 2002.

De griffier, De voorzitter, P.-Y. Dutilleux. A. Arts.

^