Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 22 mei 2002

Uittreksel uit arrest nr. 33/2002 van 6 februari 2002 Rolnummer : 2273 Inzake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 674bis, § 4, van het Gerechtelijk Wetboek, gesteld door het Hof van Beroep te Bergen. Het Arbitragehof, samen wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag Bij arrest van (...)

bron
arbitragehof
numac
2002021184
pub.
22/05/2002
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

ARBITRAGEHOF


Uittreksel uit arrest nr. 33/2002 van 6 februari 2002 Rolnummer : 2273 Inzake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 674bis, § 4, van het Gerechtelijk Wetboek, gesteld door het Hof van Beroep te Bergen.

Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en A. Arts, en de rechters P. Martens, R. Henneuse, E. De Groot, L. Lavrysen en J.-P. Snappe, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Melchior, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag Bij arrest van 12 oktober 2001 in zake M. Dutroux, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 18 oktober 2001, heeft het Hof van Beroep te Bergen, kamer van inbeschuldigingstelling, het Hof gevraagd « of artikel 674bis, § 4, van het Gerechtelijk Wetboek, dat het een behoeftige beklaagde niet mogelijk maakt een verzoek om rechtsbijstand in te dienen betreffende de afgifte van een afschrift van de stukken uit het strafdossier dat hem betreft na een termijn van acht dagen vanaf de dagvaarding of oproeping, terwijl de niet-behoeftige beklaagde wel een afschrift van de stukken kan verkrijgen na de genoemde termijn van acht dagen, een discriminatie invoert en bijgevolg de artikelen 10 en 11 van de Grondwet schendt ». (...) IV. In rechte (...) B.1. Artikel 674bis werd in het Gerechtelijk Wetboek ingevoegd bij de wet van 7 januari 1998 « met betrekking tot de rechtsbijstand inzake de afgifte van afschriften van stukken uit het gerechtsdossier in strafzaken ».

B.2. De wetgever heeft niet geopteerd voor een systeem waarbij elke belanghebbende een kosteloze afgifte van de stukken uit het strafdossier kan verkrijgen maar voor een specifieke toepassing van de rechtsbijstand. Die wordt slechts toegekend bij beslissing van één van de in artikel 674bis, § 2, vermelde rechtscolleges, dat wil zeggen door het rechtscollege dat is belast met het onderzoek of de berechting van de strafzaak waarop de stukken waarvan een afschrift wordt gevraagd, betrekking hebben.

B.3. Aangezien de toekenning of de weigering van de rechtsbijstand aanleiding geeft tot een debat voor het rechtscollege dat de strafzaak behandelt en tot een beslissing van dat rechtscollege, vermocht de wetgever te vrezen dat het verzoek om rechtsbijstand, indien het op elk ogenblik zou kunnen worden ingediend, de strafvordering, waarvan hij de behandeling overigens wil versnellen, zou kunnen vertragen of verstoren (Parl. St., Senaat, B.Z. 1995, 1-17/1, p. 6; 1-17/3, p. 5; 1-17/5, pp. 17, 18, 32, 57 tot 59; Hand., Senaat, 19 december 1996, p. 2096). Hij heeft bijgevolg bepaald dat, naar gelang van het geval, het verzoek kan worden ingediend, uiterlijk op de eerste zitting van het onderzoeksgerecht (artikel 674bis, § 3, in fine), binnen acht dagen na de dagvaarding of de oproeping voor het vonnisgerecht (artikel 674bis, § 4, in fine) of uiterlijk de vijfde dag vóór de eerste zitting van het vonnisgerecht (artikel 674bis, § 5). Hij heeft bovendien bepaald dat een nieuw verzoek kan worden ingediend indien stukken later bij het dossier zijn gevoegd (artikel 674bis, § 8).

B.4. Die termijnvereisten worden slechts opgelegd aan de partij of aan de persoon die niet over de nodige inkomsten beschikt om de kosten van afschriften te betalen, en ze betreffen een procedure die uitsluitend betrekking heeft op de kosteloosheid waarom zij verzoeken. Die categorie van personen verschilt objectief van de categorie van personen die niet in de onmogelijkheid verkeren om de kosten van de kopies te betalen. Ten aanzien van laatstgenoemden bestaat niet het risico dat hun verzoek de strafvordering zou vertragen of verstoren.

Het is dan ook redelijk verantwoord dat enkel van de personen die om rechtsbijstand hebben verzocht, gevraagd wordt dat verzoek binnen de bij wet bepaalde termijn in te dienen. Die maatregel is niet onevenredig ten aanzien van de beoogde doelstelling : de partij die het afschrift van het dossier kosteloos wenst te verkrijgen beschikt over een voldoende lange termijn om haar verzoek om rechtsbijstand in te dienen.

B.5. De prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 674bis, § 4, van het Gerechtelijk Wetboek schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet doordat het een beklaagde die niet over de nodige inkomsten beschikt om de kosten van een afschrift van de stukken van het dossier te betalen, niet toestaat een verzoek om rechtsbijstand in te dienen na een termijn van acht dagen te rekenen vanaf de dagvaarding of de oproeping.

Aldus uitgesproken in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 6 februari 2002.

De griffier, De voorzitter, P.-Y. Dutilleux M. Melchior

^