Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 22 mei 2002

Uittreksel uit arrest nr. 32/2002 van 6 februari 2002 Rolnummer 2237 Inzake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 674bis, § 2, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek, gesteld door het Hof van Beroep te Bergen. Het Arbitragehof samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en A. Arts, en de rechters L. François, P. Martens, R. (...)

bron
arbitragehof
numac
2002021183
pub.
22/05/2002
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

ARBITRAGEHOF


Uittreksel uit arrest nr. 32/2002 van 6 februari 2002 Rolnummer 2237 Inzake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 674bis, § 2, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek, gesteld door het Hof van Beroep te Bergen.

Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en A. Arts, en de rechters L. François, P. Martens, R. Henneuse, M. Bossuyt, E. De Groot, L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman en E. Derycke, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Melchior, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag Bij beschikking van 5 september 2001 in zake het openbaar ministerie tegen B.A., alias A.H., waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 11 september 2001, heeft het Hof van Beroep te Bergen de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 674bis, § 2, van het Gerechtelijk Wetboek het gelijkheidsbeginsel vervat in de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, doordat het het een behoeftige beklaagde niet mogelijk maakt een voor het eerst in hoger beroep ingediend verzoek om rechtsbijstand met het oog op het verkrijgen van een afschrift van stukken uit het strafdossier dat hem betreft, ingewilligd te krijgen, terwijl de niet-behoeftige beklaagde dat afschrift in dat stadium op eenvoudig verzoek kan verkrijgen ? » (...) IV. In rechte (...) B.1. Artikel 674bis van het Gerechtelijk Wetboek bepaalt : « § 1. In strafzaken kunnen de verdachte, de burgerrechtelijk aansprakelijke partij, de burgerlijke partij en ieder die zich op grond van het dossier zou kunnen beroepen op een nadeel, om rechtsbijstand verzoeken met het oog op het verkrijgen van afschriften van stukken uit het dossier. § 2. Het verzoek wordt door middel van een verzoekschrift gebracht : 1° voor de voorzitter van de raadkamer of de kamer van inbeschuldigingstelling wanneer de procureur des Konings of de procureur-generaal, in voorkomend geval, de regeling van de rechtspleging vordert;2° voor de politierechtbank of voor de voorzitter van de kamer van de correctionele rechtbank, wanneer de verdachte is gedagvaard of is opgeroepen bij proces-verbaal zoals voorzien bij artikel 216quater van het Wetboek van Strafvordering;3° voor de voorzitter van de kamer van het hof van beroep;4° voor de voorzitter van het hof van assisen. Het verzoekschrift kan niet worden ingediend voor de correctionele rechtbank, noch voor het hof van beroep dat in hoger beroep kennis neemt van de strafvordering, behoudens door degene die reeds in eerste aanleg de rechtsbijstand voor de afgifte van afschriften heeft verkregen en een verzoek wenst in te dienen om een afschrift te verkrijgen van de stukken die later, na het eerste verzoek, bij het dossier zijn gevoegd. § 3. Wanneer de regeling van de rechtspleging is gevorderd door de procureur des Konings of de procureur-generaal, in voorkomend geval, wordt het verzoek om rechtsbijstand voor de afgifte van afschriften uit het dossier, op straffe van verval, wat betreft de opgeroepen partijen, uiterlijk op de eerste zitting ingediend. § 4. Wanneer de zaak zonder verwijzingsbeschikking voor de politierechtbank of de correctionele rechtbank, dan wel, in geval van toepassing van artikel 479 en volgende van het Wetboek van Strafvordering, voor het hof van beroep wordt gebracht, wordt het verzoek om rechtsbijstand voor de afgifte van afschriften van stukken uit het dossier, op straffe van verval, binnen acht dagen na de dagvaarding of de oproeping ingediend.

De tekst van het eerste lid van deze paragraaf wordt in de dagvaarding of de oproeping vermeld. § 5. Behoudens indien hij kan aantonen dat hij niet tijdig in kennis is gesteld, moet ieder die zich op grond van het dossier zou kunnen beroepen op een nadeel, op straffe van verval zijn verzoekschrift indienen, uiterlijk de vijfde dag vóór de eerste zitting waarop het vonnisgerecht kennis neemt van de strafvordering. § 6. Het verzoekschrift wordt ondertekend door de verzoeker of zijn advocaat. Het wordt, al naar gelang van het geval, ter zitting of ter griffie neergelegd, dan wel bij ter post aangetekende brief aan de griffie toegestuurd. De datum vermeld op het bewijs van afgifte van het verzoekschrift aan de postdienst geldt als datum van neerlegging.

Het mondelinge verzoek wordt ter zitting gedaan en daarvan wordt melding gemaakt op het zittingsblad; het kan ook bij verklaring ter griffie ingediend worden. De door de griffier opgenomen verklaring wordt bij het dossier gevoegd.

De verzoeker duidt de stukken aan waarvan hij een afschrift wenst zo hij de gelegenheid heeft gehad het dossier te raadplegen.

Alleen van stukken die voorkomen in het dossier op het tijdstip waarop het verzoek wordt ingediend, kan een afschrift worden gevraagd. Bij het verzoek worden de stukken gevoegd die in artikel 676 worden vermeld. § 7. De behandeling van het verzoek om rechtsbijstand voor de afgifte van afschriften geschiedt met gesloten deuren. Dit geschiedt op een latere zitting wanneer het verzoek is neergelegd of gedaan ter griffie. Wanneer het verzoek mondeling ter zitting wordt gedaan, geschiedt dit op de zitting waarop de rechter kennis neemt van de strafvordering.

De voorzitter of de rechter beslist nadat de verzoeker of zijn advocaat en het openbaar ministerie zijn gehoord of daartoe de gelegenheid hebben gekregen.

De voorzitter of de rechter kan het verzoek verwerpen of er gedeeltelijk dan wel geheel uitspraak over doen. In zijn beslissing wijst de voorzitter of de rechter de stukken aan waarvoor hij rechtsbijstand voor de afgifte van afschriften toestaat. § 8. Degene wiens verzoek geheel of gedeeltelijk is ingewilligd, kan een nieuw verzoek indienen betreffende de stukken die later bij het dossier zijn gevoegd.

Het verzoek wordt, op straffe van verval, ingediend uiterlijk de vijfde dag vóór de zitting van het vonnisgerecht.

Worden na afloop van de termijn bedoeld in het tweede lid nieuwe stukken later bij het dossier gevoegd, dan geeft de griffier kosteloos een afschrift van deze stukken af aan de partijen aan wie voorheen reeds rechtsbijstand voor het verkrijgen van afschriften is verleend. § 9. De beslissing van de rechter inzake rechtsbijstand voor de afgifte van afschriften van stukken uit het dossier is niet vatbaar voor verzet. Hoger beroep kan door de verzoeker of het openbaar ministerie worden ingesteld binnen een termijn van vierentwintig uren die begint te lopen vanaf de uitspraak.

Hoger beroep wordt bij de griffie van het gerecht dat de beslissing heeft gewezen, ingesteld overeenkomstig de regels die in strafzaken van toepassing zijn.

Het wordt binnen vijftien dagen na het instellen ervan behandeld : 1° door de raadkamer in geval van hoger beroep tegen de beslissing van de politierechtbank;2° door de kamer van inbeschuldigingstelling in geval van hoger beroep tegen de beslissing van de raadkamer of de correctionele rechtbank. § 10. Tegen de beslissingen betreffende de rechtsbijstand voor de afgifte van afschriften van stukken uit het dossier kan geen cassatieberoep worden ingesteld. § 11. De rechtspleging betreffende de rechtsbijstand voor de afgifte van afschriften van stukken uit het dossier in strafzaken mag de normale berechting van de strafvordering niet vertragen. » B.2.1. Artikel 674bis werd in het Gerechtelijk Wetboek ingevoegd bij de wet van 7 januari 1998 « met betrekking tot de rechtsbijstand inzake de afgifte van afschriften van stukken uit het gerechtsdossier in strafzaken ».

B.2.2. De wetgever heeft niet geopteerd voor een systeem waarbij elke belanghebbende een kosteloze afgifte van de stukken uit het strafdossier kan verkrijgen maar voor een specifieke toepassing van de rechtsbijstand. Die wordt slechts toegekend bij beslissing van één van de in artikel 674bis, § 2, vermelde rechtscolleges, dat wil zeggen door het rechtscollege dat is belast met het onderzoek of de berechting van de strafzaak waarop de stukken waarvan een afschrift wordt gevraagd, betrekking hebben.

B.2.3. De toekenning of de weigering van de rechtsbijstand geeft aanleiding tot een debat voor het rechtscollege dat de strafzaak behandelt. Bovendien heeft de wetgever niet gewild dat het verzoek om rechtsbijstand op elk ogenblik zou kunnen worden ingediend, omdat hij immers vreesde dat het indienen van een ongepast verzoek de strafvordering waarvan hij de behandeling overigens wilde versnellen, zou kunnen vertragen of verstoren (Parl. St., Senaat, B.Z. 1995, nr. 1-17/1, p. 6; 1-17/3, p. 5; 1-17/5, pp. 17, 18, 32, 57 tot 59; Hand., Senaat, 19 december 1996, p. 2096). Hij heeft bijgevolg bepaald dat het verzoek, naar gelang van het geval, zal moeten worden ingediend uiterlijk op de eerste zitting van het onderzoeksgerecht (artikel 674bis, § 3, in fine), binnen acht dagen na de dagvaarding of de oproeping voor het vonnisgerecht (artikel 674bis, § 4, in fine) of uiterlijk de vijfde dag vóór de eerste zitting van het vonnisgerecht (artikel 674bis, § 5). Hij heeft bovendien bepaald dat een nieuw verzoek kan worden ingediend indien stukken later bij het dossier zijn gevoegd (artikel 674bis, § 8).

B.3.1. Teneinde laattijdige en dilatoire verzoeken te vermijden (Parl.

St., Senaat, op. cit., nr. 1-17/1, p. 5), heeft de wetgever gewild dat het verzoekschrift dat in hoger beroep wordt ingediend, onontvankelijk is, behalve indien dat verzoekschrift wordt ingediend door een persoon die reeds in eerste aanleg rechtsbijstand heeft verkregen (artikel 674bis, § 2, tweede lid).

B.3.2. De verwijzende rechter vraagt aan het Hof of er geen onverantwoord verschil in behandeling bestaat tussen de beklaagde die om rechtsbijstand verzoekt met het oog op het verkrijgen van een afschrift van stukken uit een strafdossier wanneer hij dat verzoek voor het eerst indient in hoger beroep, in welk geval zijn verzoek onontvankelijk is, en de beklaagde die, op eenvoudig verzoek, in dat stadium van de procedure dat afschrift kan verkrijgen mits hij de kosten ervan betaalt.

B.4. De grondwettelijke regels van de gelijkheid en de niet-discriminatie sluiten niet uit dat een verschil in behandeling tussen categorieën van personen wordt ingesteld, voor zover dat verschil op een objectief criterium berust en het redelijk verantwoord is.

Het bestaan van een dergelijke verantwoording moet worden beoordeeld rekening houdend met het doel en de gevolgen van de betwiste maatregel en met de aard van de ter zake geldende beginselen; het gelijkheidsbeginsel is geschonden wanneer vaststaat dat er geen redelijk verband van evenredigheid bestaat tussen de aangewende middelen en het beoogde doel.

B.5.1. Nu de wetgever in artikel 674bis van het Gerechtelijk Wetboek voorziet in de mogelijkheid dat een afschrift van stukken uit een strafdossier kosteloos wordt afgegeven aan een persoon die niet over de nodige inkomsten beschikt, mag hij, door uitzonderingen op de vastgestelde algemene regeling in te voeren, rechtzoekenden niet behandelen op een manier die, gelet op de aard van de ter zake geldende beginselen, discriminerend zou zijn. Die beginselen zijn de eerbiediging van de rechten van de verdediging en de eerlijke behandeling van de zaak, onder meer gewaarborgd door artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Zij impliceren het recht, voor de rechtzoekende, om te beschikken over voldoende tijd en faciliteiten welke nodig zijn voor de voorbereiding van zijn verdediging en argumentatie, op welk recht het grondwettelijk beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie van toepassing is.

B.5.2. De rechtzoekende die zijn verzoekschrift niet in eerste aanleg heeft ingediend en die, overeenkomstig het in het geding zijnde artikel 674bis, § 2, tweede lid, niet de rechtsbijstand kan genieten, zal weliswaar de mogelijkheid hebben om de stukken ter griffie te raadplegen of ze er door zijn raadsman te laten raadplegen. Dergelijk ongemak doet niet noodzakelijkerwijze afbreuk aan de essentie van het recht van verdediging.

Maar de onmogelijkheid om over afschriften van de essentiële stukken van het strafdossier te beschikken kan, in bepaalde gevallen, de rechtzoekende verhinderen op nuttige wijze zijn argumenten te laten gelden en de voor zijn verdediging nodige adviezen, met name op technisch vlak, in te winnen.

B.6. De wetgever heeft redelijkerwijs het indienen, in hoger beroep, van dilatoire verzoekschriften kunnen willen vermijden. Die doelstelling kon worden verwezenlijkt zonder de uitoefening van de in B.5.1 vermelde rechten op overdreven wijze te beperken door, zoals dat het geval is in eerste aanleg, een rechterlijke controle te organiseren en de termijnen te bepalen waarbinnen het verzoekschrift moet worden ingediend. Maar doordat de in het geding zijnde bepaling elk verzoek om rechtsbijstand in hoger beroep verbiedt, is zij onevenredig met de erin nagestreefde doelstelling.

B.7. De prejudiciële vraag dient bevestigend te worden beantwoord.

Om die redenen, het Hof, zegt voor recht : Artikel 674bis, § 2, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet doordat het op geen enkele wijze een beklaagde toestaat voor het eerst in hoger beroep een verzoekschrift om rechtsbijstand in te dienen met het oog op het verkrijgen van een afschrift van stukken uit het strafdossier.

Aldus uitgesproken in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 6 februari 2002.

De griffier, De voorzitter, P.-Y. Dutilleux M. Melchior

^