gepubliceerd op 21 maart 2002
Uittreksel uit arrest nr. 18/2002 van 17 januari 2002 Rolnummer 2248 In zake : de prejudiciële vraag betreffende de artikelen 24 en 25 van het koninklijk besluit van 14 december 1992 betreffende de modelovereenkomst voor de verplichte aanspra Het Arbitragehof, beperkte kamer, samengesteld uit voorzitter M. Melchior en de rechters-verslag(...)
ARBITRAGEHOF
Uittreksel uit arrest nr. 18/2002 van 17 januari 2002 Rolnummer 2248 In zake : de prejudiciële vraag betreffende de artikelen 24 en 25 van het koninklijk besluit van 14 december 1992 betreffende de modelovereenkomst voor de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg te Namen.
Het Arbitragehof, beperkte kamer, samengesteld uit voorzitter M. Melchior en de rechters-verslaggevers P. Martens en L. Lavrysen, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag Bij vonnis van 18 september 2001 in zake de n.v. Mauretus tegen de b.v.b.a. Maurice Pierret en D. Moreau, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 2 oktober 2001, heeft de Rechtbank van eerste aanleg te Namen de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schenden de artikelen 24 en 25 van de modelovereenkomst voor de verplichte burgerrechtelijke aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen die is vastgesteld bij de wet van 1 juli 1956, de beginselen van gelijkheid en niet-discriminatie die zijn verankerd in de artikelen 10 en 11 van de gecoördineerde Grondwet van 17 februari 1994, in zoverre zij de regresvordering van de verzekeraar verbinden met de vraag naar het oorzakelijk verband tussen het schadegeval en de aan de verzekerde verweten fout in geval van dronkenschap of grove fout (artikel 25-9° en 10°), terwijl in geval van ontstentenis van rijbewijs niet vereist wordt dat een dergelijk oorzakelijk verband (of de aan de verzekerde geboden mogelijkheid om de ontstentenis van oorzakelijk verband te bewijzen) wordt aangetoond, waarbij in dat geval het verhaal van de verzekeraar bijgevolg onvoorwaardelijk wordt gemaakt (artikel 25-6°) ? » (...) IV. In rechte (...) 1. De prejudiciële vraag heeft betrekking op de bestaanbaarheid met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet van de artikelen 24 en 25 van de modelovereenkomst voor de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen die is vastgesteld bij de wet van 1 juli 1956.2. De modelovereenkomst voor de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen is als bijlage gevoegd bij het koninklijk besluit van 14 december 1992.Vóór de inwerkingtreding van dat koninklijk besluit was de modelovereenkomst opgesteld door de Commissie voor de private verzekeringen teneinde de door de verzekeraars geboden dekking in overeenstemming te brengen met de wet van 1 juli 1956 betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen. Alle verzekeraars hadden zich bij die tekst aangesloten. In de versie die van toepassing is op de feiten die aanleiding geven tot het hangende geschil voor de verwijzende rechter, bestaat er van de modelovereenkomst voor de verplichte verzekering dus geen enkele wettelijke publicatie. 3. Noch artikel 26, § 1, van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, aangenomen ter uitvoering van artikel 142 van de Grondwet, noch enige andere grondwets- of wetsbepaling verlenen aan het Hof de bevoegdheid om, bij wijze van prejudiciële beslissing, uitspraak te doen over de vraag of de bepalingen van een overeenkomst al dan niet strijdig zijn met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet. In het geval waarin men zou moeten oordelen dat aan het Hof een vraag wordt gesteld in verband met de modelovereenkomst die met het koninklijk besluit van 14 december 1992 in werking is getreden, dient te worden vastgesteld dat dezelfde bepalingen het Hof evenmin de bevoegdheid hebben gegeven om uitspraak te doen over de bepalingen van een bijlage bij een koninklijk besluit. 4. Men zou in de bepalingen van de wet van 1 juli 1956 overigens tevergeefs naar de oorsprong van het in de prejudiciële vraag bedoelde verschil in behandeling zoeken.5. De prejudiciële vraag valt dus kennelijk niet onder de bevoegdheid van het Hof. Om die redenen, het Hof, beperkte kamer, met eenparigheid van stemmen uitspraak doende, stelt vast dat het Hof niet bevoegd is.
Aldus uitgesproken in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 17 januari 2002.
De griffier, De voorzitter,P.-Y. Dutilleux. M. Melchior.