Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 02 maart 2002

Uittreksel uit arrest nr. 156/2001 van 4 december 2001 Rolnummer 2013 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 73 van de faillissementswet van 8 augustus 1997, gesteld door de Rechtbank van Koophandel te Charleroi. Het Arbitrage samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en A. Arts, de rechters L. François, P. Martens, E. De (...)

bron
arbitragehof
numac
2002021043
pub.
02/03/2002
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

Uittreksel uit arrest nr. 156/2001 van 4 december 2001 Rolnummer 2013 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 73 van de faillissementswet van 8 augustus 1997, gesteld door de Rechtbank van Koophandel te Charleroi.

Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en A. Arts, de rechters L. François, P. Martens, E. De Groot en J.-P. Snappe, en, overeenkomstig artikel 60bis van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, emeritus voorzitter H. Boel, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Melchior, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag Bij vonnis van 27 juni 2000 in zake de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid (R.S.Z.) tegen M.G. en W.I., waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 12 juli 2000, heeft de Rechtbank van Koophandel te Charleroi de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Is artikel 73 van de faillissementswet van 8 augustus 1997 niet strijdig met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre die bepaling een summiere sluitingsprocedure invoert waarbij de rechtbank de sluiting van het faillissement kan uitspreken en over de verschoonbaarheid van de gefailleerde uitspraak kan doen zonder dat een vergadering van schuldeisers wordt gehouden met het oog op het overleggen van de rekeningen door de curator en het uitbrengen van een advies over de verschoonbaarheid van de gefailleerde, terwijl de gewone procedure tot sluiting van het faillissement waarin de artikelen 79 en 80 van de wet van 8 augustus 1997 voorzien, te dien einde een dergelijke vergadering organiseert ? » (...) IV. In rechte (...) B.1. De artikelen 73, 79 en 80 van de faillissementswet van 8 augustus 1997 bepalen : « Hoofdstuk V. - Summiere rechtspleging tot sluiting van het faillissement

Art. 73.Wanneer, op welk tijdstip ook, bevonden wordt dat het actief ontoereikend is om de vermoedelijke kosten van beheer en van vereffening van het faillissement te dekken, kan de rechtbank, op verzoek van de curators en nadat de gefailleerde behoorlijk is opgeroepen met een gerechtsbrief die de tekst van dit artikel bevat, de sluiting van de verrichtingen van het faillissement uitspreken. In dat geval treden de schuldeisers opnieuw in de uitoefening van hun afzonderlijke rechtsvorderingen tegen de persoon en de goederen van de gefailleerde, tenzij de rechtbank de gefailleerde verschoonbaar heeft verklaard.

De beslissing tot sluiting van het faillissement, wanneer vastgesteld wordt dat de activa niet zullen volstaan om de vermoedelijke kosten van beheer en van vereffening van het faillissement te dekken, maakt onmiddellijk een einde aan het bestaan van de gefailleerde rechtspersoon, behalve in geval van verschoonbaarheid.

Artikel 180 van de wetten op de handelsvennootschappen, gecoördineerd op 30 november 1935, is van toepassing.

De sluiting van het faillissement wegens ontoereikend actief kan slechts worden uitgesproken wanneer wordt vastgesteld dat de curators het mogelijke hebben gedaan om de werknemers de wettelijk bepaalde sociale bescheiden uit te reiken.

Het vonnis dat de sluiting van het faillissement wegens ontoereikend actief uitspreekt, wordt, door toedoen van de curators, bij uittreksel in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt.

Het vonnis beveelt, in voorkomend geval, dat rekening en verantwoording zal worden gedaan door de curators. De rechtbank van koophandel neemt kennis van de geschillen desbetreffende.

De Koning kan de procedure tot het in consignatie geven van later opgedoken activa vaststellen, alsmede de bestemming van deze activa bij nieuw opgedoken passiva. » « Hoofdstuk VI. - Vereffening van het faillissement [...]

Art. 79.Wanneer de vereffening van het faillissement beëindigd is, worden de schuldeisers en de gefailleerde bijeengeroepen door de curators, op bevel van de rechter-commissaris gewezen na inzage van de rekeningen van de curators. De vereenvoudigde rekening van de curators, die het totale bedrag van het actief, de kosten en het ereloon van de curators, de boedelschulden en de verdeling tussen de verschillende categorieën van schuldeisers vermeldt, wordt bij deze oproeping gevoegd.

Op die vergadering wordt de rekening besproken en afgesloten. De schuldeisers geven hun advies over de verschoonbaarheid van de gefailleerde.

Het saldo van de rekening dient voor de laatste uitdeling. Indien er een overschot is, komt dit rechtens toe aan de gefailleerde.

Art. 80.Nadat de rechtbank in voorkomend geval de betwistingen betreffende de rekening heeft beslecht en de rekening zo nodig heeft verbeterd, beveelt zij, op verslag van de rechter-commissaris, de sluiting van het faillissement.

De rechter-commissaris doet, aan de rechtbank in raadkamer mededeling van de beraadslaging van de schuldeisers over de verschoonbaarheid van de gefailleerde en brengt verslag uit over de omstandigheden van het faillissement. De rechtbank beslist of de gefailleerde al dan niet verschoonbaar is. Tegen die laatste beslissing over de verschoonbaarheid kan binnen een maand te rekenen van de bekendmaking derdenverzet worden gedaan door de individuele schuldeisers, of door de gefailleerde binnen een maand te rekenen van de kennisgeving van het vonnis tot sluiting van het faillissement.

De rechtbank kan beslissen dat het vonnis waarbij de sluiting van het faillissement wordt bevolen, bij uittreksel wordt bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad. Het vonnis moet bekendgemaakt worden wanneer de rechtbank de gefailleerde verschoonbaar verklaart.

De sluiting van het faillissement maakt een einde aan de opdracht van de curators, behalve wat de uitvoering van de sluiting betreft, en houdt een algemene kwijting in. » B.2. Doordat niet wordt voorzien in een vergadering van de schuldeisers tijdens welke, volgens de zogenaamde gewone rechtspleging tot sluiting van het faillissement, geregeld in de voormelde artikelen 79 en 80, de rekening van de curatoren wordt besproken en afgesloten en de schuldeisers hun advies geven over de verschoonbaarheid van de gefailleerde, roept artikel 73, dat de summiere rechtspleging van de sluiting van het faillissement regelt, onder de schuldeisers een verschil in behandeling in het leven naar gelang van de gevolgde rechtspleging tot sluiting. De summiere rechtspleging ontzegt hun in het bijzonder de mogelijkheid om hun advies te geven over de verschoonbaarheid van de gefailleerde die, indien ze wordt toegestaan, hen verhindert dat zij opnieuw in de uitoefening van de afzonderlijke rechtsvorderingen tegen de persoon en de goederen van de gefailleerde treden.

B.3. De grondwettelijke regels van de gelijkheid en de niet-discriminatie sluiten niet uit dat een verschil in behandeling tussen categorieën van personen wordt ingesteld, voor zover dat verschil op een objectief criterium berust en het redelijk verantwoord is.

Het bestaan van een dergelijke verantwoording moet worden beoordeeld rekening houdend met het doel en de gevolgen van de betwiste maatregel en met de aard van de ter zake geldende beginselen; het gelijkheidsbeginsel is geschonden wanneer vaststaat dat er geen redelijk verband van evenredigheid bestaat tussen de aangewende middelen en het beoogde doel.

B.4. De met de faillissementswet van 8 augustus 1997 nagestreefde algemene doelstelling bestaat erin « vooral eenvoud en transparantie [te betrachten] » (Parl. St., Kamer, 1991-1992, nr. 631/1, p. 1), en zulks uit een bekommernis om het algemeen belang. In die optiek heeft de wetgever het stelsel dat was ingevoerd bij de wet van 1851 en dat aanleiding had gegeven tot betwistingen, willen vervangen door een eenvoudiger stelsel (Parl. St., Kamer, 1991-1992, nr. 631/1, p. 32), volgens hetwelk de curator, indien de activa de kosten van vereffening en beheer kunnen dekken, overgaat tot de vereffening (artikelen 75 tot 83; gewone rechtspleging) en, in het tegengestelde geval, zo vroeg mogelijk aan de rechtbank de sluiting van het faillissement vraagt (artikelen 73 en 74, summiere rechtspleging), waarbij de doelstelling erin bestaat zo vlot mogelijk opnieuw de normale mededingingsvoorwaarden te scheppen.

B.5. Wanneer het blijkt dat de activa ontoereikend zijn om de vermoedelijke kosten van beheer en vereffening van het faillissement te dekken, neemt de wetgever een gepaste maatregel door, bij vereenvoudigde sluiting wegens ontoereikend actief, geen verplichting tot het houden van een vergadering van de schuldeisers op te leggen die, zoals in de gewone rechtspleging daarin is voorzien, voor de rechtbank van nut is wanneer een balans moet worden opgemaakt van de complexe en tegenstrijdige belangen die op het spel staan. Een amendement dat ertoe strekte de partijen te horen, zelfs in het kader van een summiere rechtspleging, werd overigens verworpen omdat « indien men de partijen hoort, [...] het niet meer om een summiere procedure [gaat] » (Parl. St., Senaat, 1996-1997, nr. 1-498/11, p. 225).

B.6. Aldus verhindert de in het geding zijnde bepaling weliswaar dat de schuldeisers een advies uitbrengen over de verschoonbaarheid van de gefailleerde (bedoeld in artikel 79, tweede lid, in de gewone procedure), terwijl de verklaring van verschoonbaarheid voor de gefailleerde een gunstmaatregel vormt die hem toestaat zijn activiteiten te hervatten op een gezonde basis en zulks niet alleen in zijn belang maar ook in dat van zijn schuldeisers of diegenen onder hen die belang erbij kunnen hebben dat hun schuldenaar zijn activiteit zou hervatten op een dergelijke basis (Parl. St., Kamer, 1991-1992, nr. 631/1, p. 35; Senaat, 1996-1997, nr. 1-498/11, p. 12).

Er dient echter te worden opgemerkt dat in het advies over de verschoonbaarheid van de gefailleerde is voorzien in de gewone procedure, dit wil zeggen die waarin een balans wordt opgemaakt van complexe en tegenstrijdige belangen. Een amendement dat ertoe strekte dat advies in de gewone procedure te schrappen werd overigens verworpen met verwijzing weliswaar naar de noodzaak « dat het uit een moreel oogpunt nodig is de schuldeisers bij de procedure te betrekken », maar ook naar de omstandigheid dat « hun inbreng [...] ook [zal] bijdragen tot een weloverwogen oordeel van de rechtbank » (Parl. St., Kamer, 1995-1996, nr. 329/17, p. 150).

B.7. Aangezien het advies de rechtbank niet bindt, er geen meerderheidsstemming is maar een beraadslaging, rekening houdend met de uitgebrachte adviezen, de rechtbank de mogelijkheid heeft het advies te vragen van de schuldeisers, door te gelasten dat rekening en verantwoording wordt gedaan door de curatoren overeenkomstig artikel 73, zesde lid, en de schuldeisers over een beroep in derdenverzet beschikken tegen de beslissing van de rechtbank in verband met de sluiting van het faillissement en de verschoonbaarheid van de gefailleerde, doet de in het geding zijnde bepaling niet op discriminerende wijze afbreuk aan de rechten van de schuldeisers.

B.8. De vraag dient ontkennend te worden beantwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 73 van de faillissementswet van 8 augustus 1997 schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet.

Aldus uitgesproken in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 4 december 2001.

De griffier, De voorzitter, P.-Y. Dutilleux. M. Melchior.

^