Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 30 november 2001

Uittreksel uit arrest nr. 117/2001 van 3 oktober 2001 Rolnummer 1970 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 370, § 5, junctis de artikelen 346, eerste lid, en 368, § 3, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek, gesteld do Het Arbitragehof, samengesteld uit voorzitter M. Melchior, de rechters L. François, P. Martens, (...)

bron
arbitragehof
numac
2001021590
pub.
30/11/2001
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

ARBITRAGEHOF


Uittreksel uit arrest nr. 117/2001 van 3 oktober 2001 Rolnummer 1970 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 370, § 5, junctis de artikelen 346, eerste lid, en 368, § 3, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek, gesteld door het Hof van Beroep te Gent.

Het Arbitragehof, samengesteld uit voorzitter M. Melchior, de rechters L. François, P. Martens, R. Henneuse, E. De Groot en L. Lavrysen, en, overeenkomstig artikel 60bis van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, emeritus voorzitter H. Boel, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van emeritus voorzitter H. Boel, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag Bij arrest van 11 mei 2000 in zake M. Clarisse tegen P. Clarisse, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 24 mei 2000, heeft het Hof van Beroep te Gent de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schenden de artikelen 370, § 5, juncto 346, eerste lid, en 368, § 3, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, doordat zij het absoluut onmogelijk maken dat een ten volle geadopteerd kind tijdens het leven van de adoptant(en) opnieuw wordt geadopteerd, terwijl voor alle andere categorieën kinderen, die in dezelfde situatie van breuk met hun ouders verkeren, die mogelijkheid tijdens het leven van hun ouder(s) wel bestaat ? » (...) IV. In rechte (...) B.1. Krachtens artikel 370 van het Burgerlijk Wetboek verleent de volle adoptie aan het kind en zijn afstammelingen hetzelfde statuut en dezelfde rechten en verplichtingen als zij zouden hebben indien het kind geboren was uit degenen die het ten volle hebben geadopteerd. Het ten volle geadopteerd kind houdt op tot zijn oorspronkelijke familie te behoren. Door de volle adoptie verkrijgt het kind, in plaats van zijn naam, die van de adoptant of, in geval van volle adoptie door twee echtgenoten, die van de man.

De prejudiciële vraag heeft betrekking op artikel 370, § 5, dat bepaalt : « Volle adoptie is onherroepelijk. » B.2. Krachtens de artikelen 346 en 368, § 3, van hetzelfde Wetboek kan niemand worden geadopteerd, respectievelijk ten volle geadopteerd door meer dan één persoon, behalve door twee echtgenoten.

Bij herroeping van de adoptie ten opzichte van de adoptant of van beide adopterende echtgenoten, of bij overlijden van de adoptant of van beide echtgenoten die geadopteerd of ten volle geadopteerd hebben, is een nieuwe adoptie evenwel toegestaan zolang de geadopteerde minderjarig is.

Bij herroeping van de adoptie ten opzichte van een van de adopterende echtgenoten of bij overlijden van een van de echtgenoten die geadopteerd of ten volle geadopteerd hebben, kan de betrokkene in voorkomend geval opnieuw geadopteerd worden door degene met wie de andere echtgenoot hertrouwd is, ongeacht de leeftijd van de geadopteerde.

B.3. Uit voormelde bepalingen vloeit voort dat een ten volle geadopteerd kind, behalve in geval van overlijden van de adoptant of adoptanten, niet opnieuw kan worden geadopteerd.

De prejudiciële vraag strekt ertoe van het Hof te vernemen of de in het geding zijnde bepalingen een discriminatie doen ontstaan « doordat zij het absoluut onmogelijk maken dat een ten volle geadopteerd kind tijdens het leven van de adoptant(en) opnieuw wordt geadopteerd, terwijl voor alle andere categorieën kinderen, die in dezelfde situatie van breuk met hun ouders verkeren, die mogelijkheid tijdens het leven van hun ouder(s) wel bestaat ».

B.4. De grondwettelijke regels van de gelijkheid en de niet-discriminatie sluiten niet uit dat een verschil in behandeling tussen categorieën van personen wordt ingesteld, voor zover dat verschil op een objectief criterium berust en het redelijk verantwoord is.

Het bestaan van een dergelijke verantwoording moet worden beoordeeld rekening houdend met het doel en de gevolgen van de betwiste maatregel en met de aard van de ter zake geldende beginselen; het gelijkheidsbeginsel is geschonden wanneer vaststaat dat er geen redelijk verband van evenredigheid bestaat tussen de aangewende middelen en het beoogde doel.

B.5. Het verschil tussen beide categorieën van kinderen steunt op een objectief criterium, te weten het al dan niet ten volle geadopteerd zijn.

B.6. Inzake adoptie is het belang van het kind de voornaamste overweging.

B.7. Door in de artikelen 346 en 368, § 3, van het Burgerlijk Wetboek opeenvolgende adopties uit te sluiten, heeft de wetgever de stabiliteit van de verwantschapsbanden en de gezinsomgeving van de geadopteerde willen waarborgen.

Door in artikel 370, § 5, van hetzelfde Wetboek te bepalen dat de volle adoptie onherroepelijk is, heeft de wetgever de gelijkstelling met de gewone afstammingsband nagestreefd. De bepaling kan niet los worden gezien van de regel volgens welke alle banden van het geadopteerde kind met zijn oorspronkelijke familie worden verbroken en het daaruit voor de geadopteerde voortvloeiende risico, in geval van herroeping van de adoptie, om geheel zonder familie te vallen. De onherroepelijkheid van de volle adoptie beoogt dus eveneens de stabiliteit van het statuut van het adoptieve kind.

Voormelde bepalingen zijn dus in beginsel in overeenstemming met de doelstelling van de wetgever die inzake adoptie voorrang geeft aan het belang van het kind.

B.8. Evenwel, doordat zij ertoe leiden dat, behalve in geval van overlijden van de adoptant of adoptanten, een reeds ten volle geadopteerd kind in geen enkel geval kan worden geadopteerd, doen de in het geding zijnde bepalingen onevenredige gevolgen ontstaan ten aanzien van de geadopteerde kinderen die definitief door hun adoptant of adoptanten zijn verlaten. In tegenstelling tot andere kinderen die door hun ouders zijn verlaten, wordt hun de kans ontnomen om opnieuw op volwaardige wijze in een gezin te worden opgenomen.

B.9. De prejudiciële vraag dient bevestigend te worden beantwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : De artikelen 370, § 5, 346 en 368, § 3, van het Burgerlijk Wetboek schenden de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in zoverre zij tot gevolg hebben dat een ten volle geadopteerd kind tijdens het leven van de adoptant of adoptanten niet opnieuw kan worden geadopteerd.

Aldus uitgesproken in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 3 oktober 2001.

De griffier, De voorzitter, P.-Y. Dutilleux. H. Boel.

^