Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 20 oktober 2001

Uittreksel uit arrest nr. 90/2001 van 21 juni 2001 Rolnummer 2144 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 1bis, § 2, van de wet van 18 maart 1838 houdende organisatie van de Koninklijke Militaire School, ingevoegd bij de wet Het Arbitragehof, samengesteld uit voorzitter H. Boel en rechter L. François, waarnemend voorzit(...)

bron
arbitragehof
numac
2001021500
pub.
20/10/2001
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

ARBITRAGEHOF


Uittreksel uit arrest nr. 90/2001 van 21 juni 2001 Rolnummer 2144 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 1bis, § 2, van de wet van 18 maart 1838 houdende organisatie van de Koninklijke Militaire School, ingevoegd bij de wet van 6 juli 1967, gesteld door de Raad van State.

Het Arbitragehof, samengesteld uit voorzitter H. Boel en rechter L. François, waarnemend voorzitter, de rechters P. Martens, A. Arts, M. Bossuyt en A. Alen, en, overeenkomstig artikel 60bis van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, ererechter J. Delruelle, bijgestaan door de griffier L. Potoms, onder voorzitterschap van voorzitter H. Boel, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag Bij arrest nr. 93.385 van 19 februari 2001 in zake K. Staelens tegen de Belgische Staat, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 16 maart 2001, heeft de Raad van State de volgende prejudiciële vraag gesteld : "Schendt artikel 1bis, § 2, van de wet van 18 maart 1838 houdende organisatie van de Koninklijke Militaire School zoals ingevoegd door artikel 3 van de wet van 6 juli 1967, de artikelen 10, 11 en 24 van de Grondwet, afzonderlijk beschouwd en in samenhang beschouwd met het artikel 182 van de Grondwet doordat artikel 1bis, § 2, bepaalt dat de leerprogramma's van de Afdeling ' Alle Wapens ' door de Koning worden bepaald, terwijl artikel 1bis, § 1, van de wet van 18 maart 1838, zoals ingevoegd door artikel 3 van de wet van 6 juli 1967 zelf het programma van de polytechnische afdeling heeft vastgesteld ?" (...) IV. In rechte (...) Wat de ontvankelijkheid van de memorie met verantwoording en van het verzoek tot termijnverlenging betreft B.1.1. De verzoeker voor de Raad van State heeft een op 26 april 2001 ter post aangetekende memorie met verantwoording toegezonden, waarin hij om een verlenging verzocht van de termijn van vijftien vrije dagen om een memorie met verantwoording in te dienen.

B.1.2. Aangezien de termijn voor het indienen van een memorie met verantwoording verstreek op 21 april 2001, is de bij ter post aangetekende brief van 26 april 2001 toegestuurde memorie - met daarin onder meer het verzoek om verlenging van de termijn - onontvankelijk.

Artikel 72 van de bijzondere wet van 6 januari 1989, dat de termijn voor het indienen van een memorie met verantwoording vaststelt op vijftien vrije dagen, voorziet overigens, anders dan artikel 85 voor de gewone rechtspleging, niet in de mogelijkheid om de bedoelde termijn te verlengen bij een met redenen omklede beschikking van de voorzitter.

Ten gronde B.2. Artikel 1bis van de wet van 18 maart 1838 houdende organisatie van de Koninklijke Militaire School, waarvan paragraaf 2 het onderwerp is van de prejudiciële vraag, in zijn redactie vóór de vervanging ervan bij artikel 3 van de wet van 22 maart 2001 (Belgisch Staatsblad, 7 april 2001), bepaalt : "§ 1. Het programma van de polytechnische afdeling omvat : A. Gedurende de eerste twee studiejaren : 1° de vakken bepaald bij artikel 29 van de wetten op het toekennen van de academische graden en het programma van de universitaire examens voor wat het examen voor de graad van kandidaat burgerlijk ingenieur betreft;2° het grafisch rekenen, de nomografie en de beginselen van het operationeel onderzoek;3° de tweede landstaal en een vreemde taal;4° begrippen over recht, het militaire strafrecht inbegrepen. B. Gedurende de drie daaropvolgende studiejaren, de gemeenschappelijke en bijzondere vakken die hierna volgen : a) Gemeenschappelijke vakken : 1° de vakken bepaald bij artikel 31, I, van de wetten op het toekennen van de academische graden en het programma van de universitaire examens voor wat de examens voor de verschillende graden van burgerlijk ingenieur betreft;2° het numeriek rekenen, de statistiek en aanvullingen van wiskundige analyse;3° de servosystemen;4° aanvullingen van natuurkunde;5° de scheikunde van de springstoffen;6° aanvullingen van de plaatsbeschrijving;7° aanvullingen van grafostatica;8° algemene organisatiebeginselen;9° de krijgsgeschiedenis;10° de algemene zielkunde en de bevelvoering.b) Bijzondere vakken : 1° Voor de specialiteit ' Bewapening ' : a.aanvullingen van toegepaste mechanica; b. de elektronica;c. de vermoeidheid van mechanische constructies en van de structuren;d. de ballistiek, de techniek van het vuren en de techniek van de bewapening.2° Voor de specialiteit ' Mechanica ' : a.de elektronica; b. de vermoeidheid van mechanische constructies en van de structuren;c. de mechanica-vervoer, die de motoren met inwendige verbranding, de gasturbines inbegrepen, de cellen der voertuigen, de vloeibare brandstoffen, de oliën en de smeervetten omvat;d. begrippen van de ballistiek, de techniek van het vuren en de techniek van de bewapening.3° Voor de specialiteit ' Telecommunicaties ' : a.aanvullingen van toegepaste mechanica; b. begrippen van de ballistiek, de techniek van het vuren en de techniek van de bewapening;c. de telecommunicaties.4° Voor de specialiteit ' Genie ' : a.aanvullingen van toegepaste mechanica; b. de elektronica;c. de grondmechanica en de fundering, de stabiliteit der bouwwerken, de metaalconstructies, de houtconstructies, de constructies in metselwerk en de betonconstructies;d. de technieken van de burgerlijke en militaire genie.5° De officieren-leerlingen moeten bij de eindproef een werk indienen over een vraagstuk in verband met de groep vakken van hun specialiteit. § 2. De leerprogramma's van de afdeling ' Alle Wapens ', die hetzelfde niveau dienen te bereiken als de universitaire studiën tot het behalen van het wetenschappelijke diploma van licentiaat, worden door de Koning bepaald. » Wat artikel 24 van de Grondwet betreft B.3.1. Uit de motivering van het verwijzingsarrest blijkt dat de prejudiciële vraag betrekking heeft op de overeenstemming van artikel 1bis, § 2, van de wet van 18 maart 1838 met artikel 24 van de Grondwet, in samenhang met artikel 182 ervan, doordat het de Koning de bevoegdheid verleent de leerprogramma's te bepalen van de afdeling "Alle Wapens", terwijl volgens de verzoeker voor de Raad van State het voormelde artikel 24 dat, wat de militairen betreft, door artikel 182 van de Grondwet wordt bevestigd, die aangelegenheid aan de wetgever voorbehoudt.

B.3.2. Artikel 24, § 5, van de Grondwet, op grond waarvan "de inrichting, erkenning of subsidiëring van het onderwijs door de gemeenschap wordt geregeld door de wet of het decreet", is niet van toepassing op het onderwijs dat aan de Koninklijke Militaire School wordt gegeven, aangezien die aangelegenheid op grond van artikel 182 van de Grondwet aan de federale wetgever toebehoort.

B.3.3. In zoverre de prejudiciële vraag betrekking heeft op artikel 24 van de Grondwet, moet zij negatief worden beantwoord.

Wat de artikelen 10 en 11 van de Grondwet betreft B.4.1. Uit de motivering van het verwijzingsarrest blijkt dat de prejudiciële vraag betrekking heeft op de overeenstemming van artikel 1bis, § 2, van de wet van 18 maart 1838 met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang met artikel 182 ervan, doordat het de Koning de bevoegdheid verleent de leerprogramma's te bepalen van de afdeling "Alle Wapens" en op die manier een verschil in behandeling doet ontstaan tussen de leerlingen van die afdeling en die van de polytechnische afdeling, voor wie artikel 1bis, § 1, van de in het geding zijnde wet zelf het leerprogramma vaststelt.

B.4.2. Uit de parlementaire voorbereiding van de wet van 6 juli 1967 waarbij het in het geding zijnde artikel 1bis in de wet van 18 maart 1838 is ingevoegd, blijkt meer bepaald dat de wetgever "aan de officieren, vooral dan aan de niet-polytechnici, een onderwijs [heeft willen] verschaffen van universitair niveau waarin de disciplines met betrekking tot de menselijke wetenschappen het grootste deel vormen" (Parl. St., Senaat, 1964-1965, nr. 228, p. 1) en meer in het algemeen de polytechnische afdeling en de afdeling "Alle Wapens" bij wet heeft willen erkennen, aangezien immers de wet van 9 april 1965 houdende diverse maatregelen voor de universitaire expansie in artikel 3 heeft bepaald dat de officieren afgestudeerd aan de polytechnische afdeling van de Koninklijke Militaire School de titel van burgerlijk ingenieur zouden mogen voeren en die afgestudeerd aan de afdeling "Alle Wapens" die van licentiaat (met de door de Koning bepaalde kwalificatie).

B.4.3. Het verschil dat erin bestaat dat de wet meer in detail treedt voor de polytechnische afdeling dan voor de afdeling "Alle Wapens" is verbonden met het feit dat er op het ogenblik dat de in het geding zijnde bepalingen werden aangenomen, een onderscheid werd gemaakt tussen academische en wetenschappelijke graden.

B.5.1. Ofschoon artikel 182 van de Grondwet bepaalt : "De wet bepaalt op welke wijze het leger wordt aangeworven. Zij regelt eveneens de bevordering, de rechten en de verplichtingen van de militairen" en de Grondwetgever, door de voormelde bevoegdheden aan de wetgevende macht toe te kennen, heeft willen vermijden dat de uitvoerende macht als enige de gewapende macht regelt en op die manier iedere militair heeft willen waarborgen dat hij niet zou kunnen worden onderworpen aan verplichtingen zonder dat die zouden zijn vastgesteld door een democratisch verkozen beraadslagende vergadering, sluit die grondwettelijke bepaling evenwel niet uit dat de wetgever een beperkte uitvoeringsbevoegdheid toekent aan de Koning. In zoverre de in het geding zijnde bepaling preciseert dat de leerprogramma's van de afdeling "Alle Wapens" hetzelfde niveau dienen te bereiken als de universitaire studie tot het behalen van het wetenschappelijke diploma van licentiaat, heeft zij tegelijkertijd het opleidingsniveau en de grenzen van de machtiging vastgesteld.

B.5.2. In zoverre de vraag betrekking heeft op de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 182 ervan, moet zij ontkennend worden beantwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 1bis, § 2, van de wet van 18 maart 1838 houdende organisatie van de Koninklijke Militaire School, ingevoegd bij de wet van 6 juli 1967, schendt de artikelen 10, 11 en 24 van de Grondwet, afzonderlijk beschouwd of in samenhang gelezen met artikel 182 ervan, niet.

Aldus uitgesproken in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 21 juni 2001.

De griffier, L. Potoms De voorzitter, H. Boel

^