Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 11 september 2001

Uittreksel uit arrest nr. 67/2001 van 17 mei 2001 Rolnummer 1973 In zake : de prejudiciële vraag betreffende de artikelen 112 en 114 van de nieuwe gemeentewet , gesteld door de Raad van S(...) Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en H. Boel, de rechters L. Françoi(...)

bron
arbitragehof
numac
2001021433
pub.
11/09/2001
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

Uittreksel uit arrest nr. 67/2001 van 17 mei 2001 Rolnummer 1973 In zake : de prejudiciële vraag betreffende de artikelen 112 en 114 van de nieuwe gemeentewet (gecodificeerd bij koninklijk besluit van 24 juni 1988), gesteld door de Raad van State.

Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en H. Boel, de rechters L. François, P. Martens, A. Arts en E. De Groot, en, overeenkomstig artikel 60bis van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, emeritus rechter E. Cerexhe, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Melchior, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag Bij arrest nr. 87.162 van 10 mei 2000 in zake de n.v. Belgacom Directory Services (B.D.S.) tegen de stad Luik, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 26 mei 2000, heeft de Raad van State de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Doen de artikelen 112 en 114 van de nieuwe gemeentewet, in zoverre zij een wijze van bekendmaking door aanplakking invoeren van de reglementen en verordeningen van de gemeentelijke overheden die ingeroepen kan worden tegen eender wie, met inbegrip van de personen van buiten de gemeente, inzonderheid voor de berekening van de verjaringstermijn van de beroepen tot nietigverklaring voor de Raad van State, geen discriminatie ontstaan tussen de genoemde personen en de bewoners van de gemeente, die in strijd is met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet ? » (...) IV. In rechte (...) B.1. De artikelen 112 en 114 van de nieuwe gemeentewet bepalen : «

Art. 112.De reglementen en verordeningen van de gemeenteraad, van het college van burgemeester en schepenen en van de burgemeester worden door laatstgenoemde bekendgemaakt door middel van een aanplakbrief die het onderwerp van het reglement of de verordening vermeldt, de datum van de beslissing waarbij het reglement of de verordening werd aangenomen en, in voorkomend geval, de beslissing van de toezichthoudende overheid.

De aanplakbrief vermeldt tevens de plaats of plaatsen waar de tekst van het reglement of de verordening ter inzage ligt van het publiek. » «

Art. 114.De reglementen en verordeningen bedoeld in artikel 112 zijn verbindend de vijfde dag volgend op de dag van bekendmaking door aanplakbrief, behalve wanneer zij het anders bepalen.

De bekendmaking en de datum van bekendmaking van deze reglementen en verordeningen moeten blijken uit de aantekening in een speciaal daartoe gehouden register op de bij koninklijk besluit bepaalde wijze. » B.2.1. Uit de prejudiciële vraag en uit de motivering van het verwijzingsarrest blijkt dat aan het Hof een vraag wordt gesteld over het verschil in behandeling dat door artikel 112 zou worden veroorzaakt tussen de inwoners van de gemeente en de personen die er niet wonen, waarbij de eerstgenoemden gemakkelijker kunnen weten wanneer de in het artikel bedoelde reglementen en verordeningen worden bekendgemaakt en, derhalve, wanneer de termijn voor het beroep tot vernietiging van dat reglement voor de Raad van State begint te lopen.

Artikel 114, dat de datum bepaalt waarop de voormelde reglementen en verordeningen bindend worden en de manier waarop de bekendmaking ervan kan worden vastgesteld, heeft niets uit te staan met dat verschil in behandeling en valt dus niet onder de toetsing door het Hof.

B.2.2. Het argument van de Ministerraad volgens hetwelk het in het geding zijnde verschil in behandeling niet zou uitgaan van artikel 112 van de nieuwe gemeentewet, maar wel van artikel 4 van het besluit van de Regent van 23 augustus 1948 tot regeling van de rechtspleging voor de afdeling administratie van de Raad van State, een verordeningsbepaling die aan de toetsing van het Hof ontsnapt, kan niet worden aanvaard : dat argument leidt er immers toe de inhoud van de prejudiciële vraag te wijzigen door het Hof te verzoeken rekening te houden, niet met de erin bedoelde tegenstelbaarheid van de reglementen en verordeningen, maar met de aanvang van de termijn voor beroep tegen die reglementen en verordeningen. Het staat niet aan de partijen de inhoud van de aan het Hof gestelde vragen te wijzigen.

B.3. De grondwettelijke regels van de gelijkheid en de niet-discriminatie sluiten niet uit dat een verschil in behandeling tussen bepaalde categorieën van personen wordt ingesteld, voor zover dat verschil op een objectief criterium berust en het redelijk verantwoord is. Dezelfde regels verzetten er zich overigens tegen dat categorieën van personen, die zich ten aanzien van de aangevochten maatregel in wezenlijk verschillende situaties bevinden, op identieke wijze worden behandeld, zonder dat daarvoor een redelijke verantwoording bestaat.

Het bestaan van een dergelijke verantwoording moet worden beoordeeld rekening houdend met het doel en de gevolgen van de betwiste maatregel en met de aard van de ter zake geldende beginselen; het gelijkheidsbeginsel is geschonden wanneer vaststaat dat geen redelijk verband van evenredigheid bestaat tussen de aangewende middelen en het beoogde doel.

B.4. De Raad van State heeft in het verwijzingsarrest geoordeeld dat het in het geding zijnde reglement, dat ten laste van elke uitgever een belasting invoert op de distributie of de verspreiding, op het grondgebied van de gemeente, van gidsen, telefoongidsen of telefaxgidsen, moest worden bekendgemaakt.

B.5.1. De wetgever vermag redelijkerwijze te oordelen dat de gemeentelijke overheden er niet toe zouden kunnen worden verplicht voor hun reglementen en verordeningen eenzelfde bekendmaking te verzekeren als die waarin is voorzien voor de bepalingen die alle inwoners van het Rijk aanbelangen, vermits die verordeningen en reglementen normalerwijze slechts een lokaal belang hebben.

B.5.2. Wanneer de wetgever, met de wet van 8 april 1991, de in het geding zijnde bepaling (die sedert 1836 onveranderd was gebleven) heeft herzien, heeft hij zich afgevraagd welke bekendmaking diende te worden gegeven aan de in de wet bedoelde akten, daarbij opmerkend dat zeer weinig inwoners de teksten lezen op de plaats waar zij worden aangeplakt (Parl. St., Senaat, 1989-1990, nr. 915-1, p. 1), dat de voorgeschreven aanplakking volgens sommigen niet meer verenigbaar was met het volume en het complexe karakter van de huidige reglementeringen en dat andere wijzen van bekendmaking dan die waarin de in het geding zijnde bepaling thans voorziet, zoals de bekendmaking in de gemeentelijke informatiebladen, geen aanvaardbare oplossing boden (idem, nr. 915-2, pp. 2 en 3). Hij vermocht terecht van oordeel te zijn dat het ten behoeve van de inwoners van de gemeente is dat de bekendmaking van de gemeentelijke verordeningen en reglementen diende te geschieden en dat de personen die er niet wonen maar die er een belang hebben, ervoor dienen te zorgen dat ze op de hoogte zijn en daartoe over meer praktische communicatiemiddelen beschikken dan die van de negentiende eeuw. Het aldus ingestelde evenwicht tussen het belang dat elke situatie die strijdig is met het recht moet kunnen worden geëlimineerd en het belang dat de regelmatigheid van een bestuurshandeling niet te allen tijde mag kunnen worden betwist, kan niet als kennelijk onredelijk worden beschouwd.

B.6. De prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 112 van de nieuwe gemeentewet schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet in zoverre de erin bepaalde bekendmaking van gemeentelijke reglementen en verordeningen de termijn voor beroep tot vernietiging voor de Raad van State doet aanvangen, zowel ten aanzien van de inwoners van de gemeente als ten aanzien van de personen buiten de gemeente.

Aldus uitgesproken in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 17 mei 2001.

De griffier, P.-Y. Dutilleux.

De voorzitter, M. Melchior.

^