Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 20 juni 2001

Uittreksel uit arrest nr. 53/2001 van 18 april 2001 Rolnummer 2014 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 62 van het Wetboek van Strafvordering, gesteld door een onderzoeksrechter in de Rechtbank van eerste aanleg te Brussel. samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en H. Boel, en de rechters L. François, P. Martens, J. (...)

bron
arbitragehof
numac
2001021311
pub.
20/06/2001
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

ARBITRAGEHOF


Uittreksel uit arrest nr. 53/2001 van 18 april 2001 Rolnummer 2014 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 62 van het Wetboek van Strafvordering, gesteld door een onderzoeksrechter in de Rechtbank van eerste aanleg te Brussel.

Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en H. Boel, en de rechters L. François, P. Martens, J. Delruelle, L. Lavrysen en A. Alen, bijgestaan door de griffier L. Potoms, onder voorzitterschap van voorzitter M. Melchior, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag Bij beslissing van 13 juli 2000 in zake D.C. en anderen, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 17 juli 2000, heeft een onderzoeksrechter in de Rechtbank van eerste aanleg te Brussel de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 62 van het Wetboek van Strafvordering de regels van gelijkheid van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet doordat het bepaalt dat, wanneer de onderzoeksrechter zich ter plaatse begeeft, hij altijd vergezeld wordt door de procureur des Konings en door de griffier van de rechtbank, zonder erin te voorzien dat hij vergezeld wordt door de verdachte(n), de burgerlijke partij(en) en hun respectieve raadslieden ? » (...) IV. In rechte (...) B.1. Artikel 62 van het Wetboek van Strafvordering bepaalt : « Wanneer de onderzoeksrechter zich ter plaatse begeeft, wordt hij altijd vergezeld door de procureur des Konings en door de griffier van de rechtbank ».

B.2. Die bepaling slaat op verschillende gevallen. Zij heeft betrekking op iedere plaatsopneming, of het nu gaat om een verplaatsing met een technisch doel of om documenten in beslag te nemen, dan wel om een reconstructie van de feiten. De verplaatsingen kunnen worden uitgevoerd op verscheidene tijdstippen in het onderzoek van de zaak, en er kan, in de loop van het onderzoek, tot meerdere verplaatsingen worden overgegaan. De aanwezigheid van de procureur des Konings is niet vereist op straffe van nietigheid; het is voldoende dat hij op de hoogte werd gesteld van de verplaatsing van de onderzoeksrechter, opdat hij de vorderingen kan doen die hij nodig acht.

B.3. In de prejudiciële vraag wordt het Hof verzocht de situatie van, enerzijds, de procureur des Konings en, anderzijds, de verdachte, de burgerlijke partij en hun advocaten te vergelijken, in zoverre de onderzoeksmagistraat, wanneer hij zich verplaatst, de eerstgenoemde moet verzoeken om hem te vergezellen, terwijl hij ten opzichte van de laatstgenoemden niet diezelfde informatie- en verzoekplicht heeft.

B.4. De grondwettelijke regels van de gelijkheid en de niet-discriminatie sluiten niet uit dat een verschil in behandeling tussen categorieën van personen wordt ingesteld, voor zover dat verschil op een objectief criterium berust en het redelijk verantwoord is.

Het bestaan van een dergelijke verantwoording moet worden beoordeeld rekening houdend met het doel en de gevolgen van de betwiste maatregel en met de aard van de ter zake geldende beginselen; het gelijkheidsbeginsel is geschonden wanneer vaststaat dat er geen redelijk verband van evenredigheid bestaat tussen de aangewende middelen en het beoogde doel.

B.5. De plaatsopneming wordt uitgevoerd op een ogenblik dat, volgens de wil van de wetgever, de strafrechtspleging inquisitoriaal is, om, enerzijds, rekening houdend met het vermoeden van onschuld, te vermijden dat personen onnodig in diskrediet worden gebracht en, anderzijds, met het oog op doeltreffendheid, snel te kunnen handelen, zonder de schuldigen op de hoogte te brengen.

B.6.1. Die doelstellingen zijn dermate belangrijk dat kan worden verantwoord dat de wetgever de procureur des Konings en de andere partijen verschillend kon behandelen wat de plaatsopneming betreft. De mogelijkheid voor de onderzoeksrechter om zich te verplaatsen of zelfs een reconstructie van de feiten te organiseren zonder dat de verdachte, de burgerlijke partij en hun respectieve raadslieden aanwezig zijn, houdt op zich geen onevenredige schending in van hun rechten van verdediging, rekening houdend met de garanties waarover zij beschikken vanaf die fase van de strafrechtspleging.

B.6.2. De niet aangehouden verdachte en de burgerlijke partij kunnen de onderzoeksrechter immers verzoeken om inzage van het deel van het dossier betreffende de feiten die tot de inverdenkingstelling of tot de burgerlijke partijstelling hebben geleid (artikel 61ter van het Wetboek van Strafvordering); de aangehouden verdachte en zijn advocaat hebben, krachtens de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis, het recht om het dossier te raadplegen; op grond van artikel 61quinquies van het Wetboek van Strafvordering kunnen de verdachte en de burgerlijke partij de onderzoeksrechter verzoeken bijkomende onderzoekshandelingen te verrichten, waarbij die laatste uitspraak doet bij beschikkingen waartegen hoger beroep kan worden ingesteld. Op die manier waarborgt het Wetboek voor de verdachte en de burgerlijke partij de mogelijkheid om, enerzijds, op de hoogte te worden gesteld van de verplaatsingen van de onderzoeksrechter en de regelmatigheid ervan na te gaan en, anderzijds, een verplaatsing van de rechter of een reconstructie van de feiten te vragen indien zij dat nuttig achten.

B.7. Het Hof stelt overigens vast dat de wet de onderzoeksrechter niet verbiedt zich te laten vergezellen door de verdachte, de burgerlijke partij en hun advocaten, indien hij dat aangewezen acht en indien hij oordeelt dat door hun aanwezigheid de doelstellingen vermeld in B.5 niet in het gedrang komen.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 62 van het Wetboek van Strafvordering schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet doordat het bepaalt dat, wanneer de onderzoeksrechter zich ter plaatse begeeft, hij altijd vergezeld wordt door de procureur des Konings en door de griffier van de rechtbank, zonder erin te voorzien dat hij vergezeld wordt door de verdachte of verdachten, de burgerlijke partij of burgerlijke partijen en hun respectieve raadslieden.

Aldus uitgesproken in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 18 april 2001.

De griffier, L. Potoms.

De voorzitter, M. Melchior.

^