Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 19 juni 2001

Uittreksel uit arrest nr. 48/2001 van 18 april 2001 Rolnummers 1885 en 1886 In zake : de prejudiciële vragen betreffende artikel 109 van de wet van 4 augustus 1986 houdende fiscale bepalingen, gesteld door het Hof van Cassatie. Het Arbitra samengesteld uit voorzitter M. Melchior, de rechters P. Martens, E. Cerexhe, R. Henneuse, E. De Gro(...)

bron
arbitragehof
numac
2001021310
pub.
19/06/2001
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

ARBITRAGEHOF


Uittreksel uit arrest nr. 48/2001 van 18 april 2001 Rolnummers 1885 en 1886 In zake : de prejudiciële vragen betreffende artikel 109 van de wet van 4 augustus 1986 houdende fiscale bepalingen, gesteld door het Hof van Cassatie.

Het Arbitragehof, samengesteld uit voorzitter M. Melchior, de rechters P. Martens, E. Cerexhe, R. Henneuse, E. De Groot en L. Lavrysen, en emeritus voorzitter G. De Baets overeenkomstig artikel 60bis van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, bijgestaan door de griffier L. Potoms, onder voorzitterschap van voorzitter M. Melchior, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vragen Bij twee arresten van 31 januari 2000 in zake H. Gilles en anderen en A. Gilles en anderen tegen de Belgische Staat, waarvan de expedities ter griffie van het Arbitragehof zijn ingekomen op 17 februari 2000, heeft het Hof van Cassatie de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schept artikel 109 van de wet van 4 augustus 1986 houdende fiscale bepalingen, wanneer het aldus wordt uitgelegd dat het uitsluitend slaat op de administratieve boeten, bedoeld in artikel 335 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen (1964) en in artikel 445 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992, met uitsluiting van de belastingverhogingen, bedoeld in artikel 334 van voornoemd wetboek (1964) en in artikel 444 van dat wetboek 1992, een discriminatie die verboden wordt bij de artikelen 10 en 11 van de Grondwet ? » (...) IV. In rechte (...) B.1. Het Hof van Cassatie vraagt het Hof of artikel 109 van de wet van 4 augustus 1986 houdende fiscale bepalingen de artikelen 10 en 11 van de Grondwet schendt « wanneer het aldus wordt uitgelegd dat het uitsluitend slaat op de administratieve boeten, bedoeld [ . ] in artikel 445 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992, met uitsluiting van de belastingverhogingen, bedoeld [ . ] in artikel 444 van dat wetboek 1992 [ . ] ».

B.2. Het komt het Hof te dezen niet toe daarnaast te onderzoeken of de verplichting om een belastingverhoging te motiveren, kan worden afgeleid uit de artikelen 2 en 3 van de wet van 29 juli 1991 betreffende de uitdrukkelijke motivering van de bestuurshandelingen.

Die vraag, die in de memories van de tussenkomende partijen niet werd aangesneden, is het onderwerp van het derde onderdeel van het enige middel van de voorziening, dat het Hof van Cassatie niet heeft onderzocht.

B.3. Het voormelde artikel 109 van de wet van 4 augustus 1986 bepaalt : « Telkens wanneer een belastingadministratie aan een belastingplichtige een bericht zendt, waarbij hem een administratieve boete wordt opgelegd, vermeldt dit bericht de feiten die de overtreding opleveren en de verwijzing naar de toegepaste wet- of verordeningsteksten, en geeft de motieven op die gediend hebben om het bedrag van de boete vast te stellen. » B.4. Artikel 444 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen (1992), dat vermeld staat in afdeling I (« Administratieve sancties »), onderafdeling I (« Belastingverhogingen »), bepaalt : « Bij niet-aangifte of in geval van onvolledige of onjuiste aangifte, worden de op het niet aangegeven inkomstengedeelte verschuldigde belastingen vermeerderd met een belastingverhoging die wordt bepaald naar gelang van de aard en de ernst van de overtreding, volgens een schaal waarvan de trappen door de Koning worden vastgesteld en gaande van 10 pct. tot 200 pct. van de op het niet aangegeven inkomstengedeelte verschuldigde belastingen.

Bij ontstentenis van kwade trouw kan worden afgezien van het minimum van 10 pct. belastingverhoging.

Het totaal van de op het niet aangegeven inkomstengedeelte verschuldigde belastingen en de belastingverhogingen mag niet hoger zijn dan het bedrag van de niet aangegeven inkomsten.

De verhoging wordt slechts toegepast wanneer de niet aangegeven inkomsten 25.000 frank bereiken. » B.5. Artikel 445 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen (1992), dat vermeld staat in afdeling I (« Administratieve sancties »), onderafdeling II (« Administratieve boete »), bepaalde in de versie van toepassing op het aanslagjaar 1992 : « De door de gewestelijke directeur gemachtigde ambtenaar kan een geldboete van 200 tot 10.000 frank opleggen voor iedere overtreding van de bepalingen van dit Wetboek, evenals van de ter uitvoering ervan genomen besluiten.

Deze geldboete wordt ingevorderd volgens de regelen die van toepassing zijn inzake personenbelasting.

De Minister van Financiën of zijn gemachtigde doet uitspraak over de verzoekschriften welke de kwijtschelding van de fiscale boeten tot voorwerp hebben. » B.6. De belastingverhoging is een administratieve sanctie waarin de wetgever heeft voorzien bij niet-aangifte of in geval van onvolledige of onjuiste aangifte, voor zover de niet aangegeven inkomsten hoger liggen dan 25.000 frank.

De belastingen die verschuldigd zijn op het niet aangegeven inkomstengedeelte worden vermeerderd met een belastingverhoging die, naar gelang van de aard en de ernst van de overtreding, door de Koning wordt bepaald, zonder dat het totaal hoger mag zijn dan het bedrag van de niet aangegeven inkomsten.

De belastingverhoging wordt geïnd volgens dezelfde regels als die welke gelden inzake personenbelasting.

B.7. De fiscale boete is een administratieve sanctie die kan worden opgelegd voor iedere overtreding van de bepalingen van het W.I.B. 1992, evenals van de ter uitvoering ervan genomen besluiten. De fiscale boete kon, op het ogenblik van het geschil, 200 tot 10.000 frank bedragen. De fiscale boete wordt ingevorderd volgens de regels die van toepassing zijn inzake personenbelasting.

B.8. Artikel 109 van de voormelde wet van 4 augustus 1986 verplicht de administratie ertoe, wanneer zij een administratieve boete oplegt, de belastingplichtige te informeren over de feiten die de overtreding opleveren, en de motieven op te geven die gediend hebben om het bedrag van de boete vast te stellen.

Tijdens de parlementaire voorbereiding heeft de Minister verklaard dat « deze eis voor een duidelijker strafgerecht [ . ] in de lijn [ligt] van de aan de gang zijnde hervorming van het Strafwetboek, alsmede van een wetsontwerp, dat deze hervorming op dit punt voorafgaat, goedgekeurd door de Commissie voor de Justitie van de Kamer » (Parl.

St., Senaat, 1985-1986, nr. 310/2, pp. 2 en 3). Het voormelde artikel 109 werd ingevoegd omdat de wetgever het wenselijk achtte « dat de berichten, waarbij de administratie een geldboete aan een belastingplichtige oplegt, duidelijk de criteria vermelden welke zijn toegepast om het bedrag van de geëiste geldboete te bepalen » (Parl.

St., Senaat, 1985-1986, nr. 310/1, p. 29).

B.9. Er bestaan bepaalde verschillen tussen de administratieve boete en de belastingverhoging die op objectieve criteria gegrond zijn : het bedrag van een administratieve boete, vastgesteld door de gemachtigde ambtenaar, kon, op het ogenblik van het geschil, variëren tussen 200 en 10.000 frank; het bedrag van een belastingverhoging daarentegen vloeit rechtstreeks voort uit de in B.4 bedoelde wettelijke en reglementaire bepalingen.

B.10. Dat neemt echter niet weg dat de ambtenaar in beide gevallen over een beoordelingsvrijheid beschikt voor de feiten die aanleiding hebben gegeven tot de sanctie en voor het bedrag dat hij oplegt. In geval van een belastingverhoging moet hij bovendien, overeenkomstig artikel 444, tweede lid, oordelen of er sprake is van « ontstentenis van kwade trouw ».

Op geen enkele wijze kan worden verantwoord dat de belastingadministratie, wanneer zij een belastingverhoging oplegt, niet de redenen vermeldt die haar tot het besluit hebben gebracht dat een aangifte onvolledig of onjuist is en dat de belastingplichtige al dan niet te kwader trouw is, terwijl zij, wanneer zij een administratieve boete oplegt, verplicht is de elementen bedoeld in artikel 109 te vermelden.

In beide gevallen gaat het om administratieve sancties die de administratie kan opleggen in geval van overtreding van bepalingen van het Wetboek, waarvan zij de aard en de ernst beoordeelt.

B.11. De vraag moet positief worden beantwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Geïnterpreteerd in die zin dat het niet geldt voor de belastingverhogingen bedoeld in artikel 444 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, schendt artikel 109 van de wet van 4 augustus 1986 houdende fiscale bepalingen de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.

Aldus uitgesproken in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 18 april 2001.

De griffier, L. Potoms.

De voorzitter, M. Melchior.

^