gepubliceerd op 05 mei 2001
Uittreksel uit arrest nr. 27/2001 van 1 maart 2001 Rolnummer 2092 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 35terdecies, § 5, van de wet van 26 maart 1971 op de bescherming van de oppervlaktewateren tegen verontreiniging, zoals Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters G. De Baets en M. Melchior, en de rechters H. (...)
ARBITRAGEHOF
Uittreksel uit arrest nr. 27/2001 van 1 maart 2001 Rolnummer 2092 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 35terdecies, § 5, van de wet van 26 maart 1971 op de bescherming van de oppervlaktewateren tegen verontreiniging, zoals ingevoegd bij artikel 69 van het decreet van de Vlaamse Raad van 21 december 1990, gesteld door het Hof van Beroep te Gent.
Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters G. De Baets en M. Melchior, en de rechters H. Boel, L. François, J. Delruelle, A. Arts en M. Bossuyt, bijgestaan door de griffier L. Potoms, onder voorzitterschap van voorzitter G. De Baets, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag Bij arrest van 30 november 2000 in zake de n.v. Masureel Veredeling tegen de Vlaamse Milieumaatschappij, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 12 december 2000, heeft het Hof van Beroep te Gent de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Is artikel 35terdecies, § 5, van de wet van 26 maart 1971 op de bescherming van de oppervlaktewateren tegen verontreiniging, ingevoegd bij art. 69 van het decreet van 21 december 1990 houdende begrotingstechnische bepalingen alsmede bepalingen tot begeleiding van de begroting 1991, en luidend als volgt : ' § 5. Binnen een termijn van 30 dagen na betekening van het dwangbevel bedoeld in § 4 kan de heffingsplichtige bij gerechtsdeurwaardersexploot een met redenen omkleed verzet doen, houdende dagvaarding van het Vlaamse Gewest, bij de rechtbank van eerste aanleg van het arrondissement waar de standplaats van de ambtenaar die het dwangbevel heeft uitgevaardigd gevestigd is. Dit verzet schorst de tenuitvoerlegging van het dwangbevel. Hiertoe kiest het Vlaamse Gewest woonplaats bij de Maatschappij ' strijdig met artikel 94 van de Grondwet (thans 146 G.W.) nl. in zoverre artikel 69 van het decreet van 21 december 1990 houdende begrotingstechnische bepalingen alsmede bepalingen tot begeleiding van de begroting 1991 in art. 35terdecies, § 5, de materiële en de territoriale bevoegdheid van de rechtbanken bepaalt en aldus een aangelegenheid regelt die door artikel 94 van de Grondwet (art. 146 van de gecoördineerde Grondwet) aan de nationale wetgever is voorbehouden ? » (...) IV. In rechte (...) B.1. De vraag peilt naar de bestaanbaarheid met de bevoegdheidverdelende regels van artikel 35terdecies, § 5, van de wet van 26 maart 1971 op de bescherming van de oppervlaktewateren tegen verontreiniging, ingevoegd bij artikel 69 van het decreet van de Vlaamse Raad van 21 december 1990 houdende begrotingstechnische bepalingen alsmede bepalingen tot begeleiding van de begroting 1991, in zoverre het de materiële en territoriale bevoegdheid van de rechtbanken bepaalt.
B.2. De in het geding zijnde bepaling luidde vóór de vervanging ervan bij artikel 44 van het decreet van 25 juni 1992 als volgt : « Binnen een termijn van 30 dagen na betekening van het dwangbevel bedoeld in § 4 kan de heffingsplichtige bij gerechtsdeurwaardersexploot een met redenen omkleed verzet doen, houdende dagvaarding van het Vlaamse Gewest, bij de rechtbank van eerste aanleg van het arrondissement, waar de standplaats van de ambtenaar die het dwangbevel heeft uitgevaardigd gevestigd is. Dit verzet schorst de tenuitvoerlegging van het dwangbevel.
Hiertoe kiest het Vlaamse Gewest woonplaats bij de Maatschappij. » B.3. Die bepaling vertoonde sterke gelijkenis met artikel 47decies, § 2, van het decreet van het Vlaamse Gewest van 2 juli 1981 betreffende het beheer van afvalstoffen, ingevoegd door artikel 2 van het decreet van 20 december 1989 houdende bepalingen tot uitvoering van de begroting van de Vlaamse Gemeenschap, dat luidde : « Binnen een termijn van dertig dagen na betekening van het dwangbevel kan de heffingsplichtige bij gerechtsdeurwaardersexploot een met redenen omkleed verzet doen, houdende dagvaarding van het Vlaamse Gewest, bij de rechtbank van eerste aanleg van het arrondissement, waar de standplaats van de ambtenaar die het dwangbevel heeft uitgevaardigd gevestigd is.
Hiertoe kiest het Vlaamse Gewest woonplaats bij de OVAM. » B.4. Artikel 47decies, § 2, van het voormelde decreet is door het Hof bij arrest nr. 139/98 van 16 december 1998 vernietigd met toepassing van artikel 4, 2°, van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, met verwijzing naar zijn arrest nr. 46/97 van 14 juli 1997, waarin het Hof reeds voor recht had gezegd dat het in strijd was met de regels die door of krachtens de Grondwet zijn vastgesteld voor het bepalen van de onderscheiden bevoegdheden van de Staat, de gemeenschappen en de gewesten, « door te bepalen dat de heffingsplichtige van een milieuheffing verzet kan doen tegen een hem betekend dwangbevel bij de rechtbank van eerste aanleg van het arrondissement waar de standplaats van de ambtenaar die het dwangbevel heeft uitgevaardigd gevestigd is. » In zijn arrest nr. 139/98 stelde het Hof met betrekking tot arrest nr. 46/97 : « Dat arrest was inzonderheid gestoeld op de overweging dat de omschrijving van de bevoegdheden van de rechtbanken - op grond van artikel 19, § 1, eerste lid, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980, zoals dat artikel was gesteld op het tijdstip waarop de in het geding zijnde bepaling was aangenomen, gelezen in samenhang met het toenmalige artikel 94 van de Grondwet - tot de uitsluitende bevoegdheid van de federale wetgever behoorde. De decreetgever kon derhalve te dien aanzien geen bepalingen uitvaardigen, zelfs niet wanneer die bepalingen slechts de bevestiging van bestaande bevoegdheden van een bepaalde rechtbank zouden inhouden en wanneer de federale wetgever soortgelijke bevoegdheden aan die rechtbank zou hebben toegewezen. » B.5. De thans in het geding zijnde bepaling is in de wet van 26 maart 1971 ingevoegd door artikel 69 van het Vlaamse decreet van 21 december 1990, en is derhalve - zoals dit het geval was met de inmiddels vernietigde bepaling van het afvalstoffendecreet van 2 juli 1981 die bij decreet van 20 december 1989 was ingevoegd - aangenomen op een tijdstip vóór de wijziging van artikel 19, § 1, eerste lid, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 door de bijzondere wet van 16 juli 1993.
Zonder dat het nodig is uit te maken of een bepaling met de draagwijdte van het in het geding zijnde artikel door de decreetgever thans wel zou kunnen worden aangenomen met toepassing van artikel 10 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, stelt het Hof vast dat de decreetgevers, op het tijdstip waarop de betwiste bepaling werd aangenomen, niet bevoegd waren om de aangelegenheden te regelen die bij artikel 94 (thans 146) van de Grondwet aan de federale wetgever waren voorbehouden.
B.6. Wat betreft de stelling van de verwerende partij voor het verwijzende rechtscollege dat niet alle aspecten van de in het geding zijnde bepaling rechtstreeks betrekking hebben op de bevoegdheid van de rechtbanken, moet worden opgemerkt dat het Hof enkel is ondervraagd over de inachtneming van de bevoegdheidverdelende regels door het in het geding zijnde artikel « in zoverre [het] de materiële en de territoriale bevoegdheid van de rechtbanken bepaalt ».
B.7. De prejudiciële vraag moet bevestigend worden beantwoord.
Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 35terdecies, § 5, van de wet van 26 maart 1971 op de bescherming van de oppervlaktewateren tegen verontreiniging, ingevoegd bij artikel 69 van het decreet van de Vlaamse Raad van 21 december 1990 houdende begrotingstechnische bepalingen alsmede bepalingen tot begeleiding van de begroting 1991, schendt de regels die door of krachtens de Grondwet zijn vastgesteld voor het bepalen van de onderscheiden bevoegdheden van de Staat, de gemeenschappen en de gewesten.
Aldus uitgesproken in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 1 maart 2001.
De griffier, L. Potoms.
De voorzitter, G. De Baets.