Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 18 april 2001

Uittreksel uit arrest nr. 18/2001 van 14 februari 2001 Rolnummer 1831 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 2 van het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 27 juni 1990 houdende oprichting van een Vlaams Fonds voor de Sociale I Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters G. De Baets en M. Melchior, en de rechters L. (...)

bron
arbitragehof
numac
2001021228
pub.
18/04/2001
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

ARBITRAGEHOF


Uittreksel uit arrest nr. 18/2001 van 14 februari 2001 Rolnummer 1831 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 2 van het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 27 juni 1990 houdende oprichting van een Vlaams Fonds voor de Sociale Integratie van Personen met een Handicap, gesteld door het Hof van Cassatie.

Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters G. De Baets en M. Melchior, en de rechters L. François, J. Delruelle, A. Arts, R. Henneuse en M. Bossuyt, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter G. De Baets, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag Bij arrest van 15 november 1999 in zake J. Marnef tegen het Vlaams Fonds voor de Sociale Integratie van Personen met een Handicap, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 6 december 1999, heeft het Hof van Cassatie de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 2 van het decreet van de Vlaamse Raad van 27 juni 1990 houdende oprichting van een Vlaams Fonds voor de Sociale Integratie van Personen met een Handicap de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, voor zover deze wetsbepaling gehandicapten die nog geen vijfenzestig jaar oud waren toen zij door een handicap werden getroffen maar vóór die leeftijd geen aanvraag tot inschrijving hebben ingediend, uitsluit van het toepassingsgebied van het decreet en het recht op bijstand, terwijl personen die in dezelfde omstandigheden wel een aanvraag tot inschrijving hebben ingediend vóór hun vijfenzestigste verjaardag wel de steun kunnen genieten ? » (...) IV. In rechte (...) B.1. De prejudiciële vraag heeft betrekking op de bestaanbaarheid met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet van artikel 2 van het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 27 juni 1990 houdende oprichting van een Vlaams Fonds voor de Sociale Integratie van Personen met een Handicap, « voor zover deze wetsbepaling gehandicapten die nog geen vijfenzestig jaar oud waren toen zij door een handicap werden getroffen maar vóór die leeftijd geen aanvraag tot inschrijving hebben ingediend, uitsluit van het toepassingsgebied van het decreet en het recht op bijstand, terwijl personen die in dezelfde omstandigheden wel een aanvraag tot inschrijving hebben ingediend vóór hun vijfenzestigste verjaardag wel de steun kunnen genieten ».

B.2. Uit de gegevens van de zaak blijkt dat enkel de eerste paragraaf van artikel 2 van het decreet in het geding is, die bepaalt : « Dit decreet is van toepassing op de personen met een handicap die de volle leeftijd van vijfenzestig jaar niet hebben bereikt op het ogenblik van hun aanvraag tot inschrijving en op de voorzieningen die bijstand tot sociale integratie verlenen. » B.3.1. Bij het decreet van 27 juni 1990 is het Vlaams Fonds voor de Sociale Integratie van Personen met een Handicap opgericht, dat in hoofdzaak de taken overneemt van, enerzijds, het Rijksfonds voor Sociale Reclassering van de Minder-Validen en, anderzijds, het Fonds voor Medische, Sociale en Pedagogische Zorg voor Gehandicapten (Parl.

St., Vlaamse Raad, 1989-1990, nr. 318-1, pp. 2 en 6-7, en nr. 318-5, p. 5). Het Vlaams Fonds heeft onder meer als opdracht de personen met een handicap die om bijstand verzoeken in te schrijven en ervoor te zorgen dat de personen met een handicap, hun familieleden of, bij ontstentenis van familieleden, degenen die voor hen instaan, het voordeel van de bijstand en de voorzieningen kunnen ontvangen (artikel 4, 2° en 3°).

Artikel 7, § 1, omschrijft de personen met een handicap die aanspraak kunnen maken op de toepassing van het decreet. Die personen moeten overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk V van het decreet bij het Fonds worden ingeschreven (artikel 7, § 2). De daartoe bij het Fonds in te dienen aanvragen (artikel 39) worden onderzocht door een multidisciplinair samengestelde evaluatiecommissie die in elke provincie bij het Fonds wordt opgericht. De evaluatiecommissie bepaalt of de aanvrager getroffen is door een handicap in de zin van artikel 2, § 2, 1°, en of hij behoefte heeft aan bijstand tot sociale integratie. Die commissie steunt haar beoordeling op het multidisciplinaire verslag van een van de instanties die daartoe door het Fonds zijn erkend (artikel 40). Het Fonds neemt een beslissing tot al dan niet inschrijving en bijstand op grond van de door de evaluatiecommissie meegedeelde beoordeling van de handicap en het door die commissie opgestelde individuele integratieprotocol (artikel 41).

B.3.2. Volgens de parlementaire voorbereiding beoogde de decreetgever de toegang tot de voorzieningen te herzien : « Geen invaliditeitsgraad maar een multidisciplinaire evaluatie zal dienen uit te wijzen van welke dienstverlening of voorziening de persoon met een handicap nuttig kan gebruik maken.

In deze zin gaat het ook om een gerichte evaluatie. Dit wil zeggen dat er niet alleen geconstateerd wordt in welke mate een bepaalde persoon dysfuncties vertoont maar dat terzelfdertijd dit dysfunctioneren mede bekeken wordt vanuit de dienstverlening en de voorzieningen die hem hierbij kunnen behulpzaam zijn.

Deze multidisciplinaire evaluatie waarbij zowel medische, psychologische, pedagogische als sociale gegevens zullen aan bod komen zal gebeuren door de provinciale evaluatiecommissies. [ . ] Uit de evaluatie zal een integratieprotocol voortvloeien dat in de loop van de tijden de persoon met een handicap kan volgen doorheen de voorzieningen zodat veelvuldige onderzoekingen vermeden worden. » (Parl. St., Vlaamse Raad, 1989-1990, nr. 318-1, p. 4) Uit de parlementaire voorbereiding blijkt nog dat de decreetgever de veelheid van initiatieven voor gehandicapten heeft willen coördineren en het geheel van voorzieningen heeft willen doen aansluiten op één enkele aanvraag, één algehele evaluatie en één dossier (Parl. St., Vlaamse Raad, 1989-1990, nr. 318-1, pp. 1-3, en nr. 318-5, pp. 6, 9, 12 en 32).

B.3.3. De in het geding zijnde bepaling beperkt het toepassingsgebied van het decreet tot « personen met een handicap die de volle leeftijd van vijfenzestig jaar niet hebben bereikt op het ogenblik van hun aanvraag tot inschrijving ».

De parlementaire voorbereiding verduidelijkt : « De zorg voor personen die na 65 jaar gehandicapt worden is in principe toegewezen aan het bejaardenbeleid. » (Parl. St., Vlaamse Raad, 1989-1990, nr. 318-1, p. 6) « Personen met een handicap die bij het bereiken van de leeftijd van 65 jaar ingeschreven zijn in het Fonds zullen verder op tussenkomsten van het Fonds een beroep kunnen blijven doen.

Wie na 65 jaar door verouderingsverschijnselen een handicap oploopt, kan terecht bij de vele diensten en voorzieningen uit de bejaardenzorg. » (ibid., nr. 318-5, p. 8) B.4. De vraag is of de in het geding zijnde bepaling al dan niet discriminerend is doordat zij personen die vóór de leeftijd van 65 jaar reeds gehandicapt waren uitsluit van de bijstand tot sociale integratie indien zij vóór die leeftijd geen aanvraag tot inschrijving hebben ingediend, terwijl personen die in dezelfde omstandigheden verkeren en die vóór hun vijfenzestigste verjaardag hun aanvraag hebben ingediend, wel de bijstand kunnen genieten en blijven genieten.

B.5. Het verschil in behandeling berust op een objectief criterium : de leeftijd van de betrokkene op het tijdstip waarop hij zijn aanvraag bij het Vlaams Fonds voor de Sociale Integratie van Personen met een Handicap heeft ingediend.

Dat criterium van onderscheid houdt redelijk verband met de doelstelling van de wetgever om niet-bejaarde gehandicapte personen met een aanvraag toe te laten tot de bijstand met het oog op hun sociale integratie.

Uit het gegeven dat de bijstand waarop een gehandicapte een beroep kan doen op basis van een aanvraag die is ingediend vóór het bereiken van de leeftijd van 65 jaar beschikbaar blijft na het bereiken van die leeftijd - voor zover zij geen overlapping vormt met gelijksoortige voorzieningen (zie de artikelen 6 en 39) - volgt niet dat de decreetgever verplicht was om ook bijstand tot sociale integratie te verlenen aan personen die weliswaar reeds gehandicapt waren vóór hun vijfenzestigste verjaardag, maar die die bijstand niet genoten omdat zij vóór die leeftijd geen aanvraag bij het Fonds hadden ingediend.

B.6. Rekening houdend met het recht van toegang tot diensten en voorzieningen uit de bejaardenzorg voor alle bejaarden - onder wie de 65-jarige gehandicapten die geen tijdige aanvraag hebben ingediend - vermocht de decreetgever het verlenen van de bijstand voor sociale integratie afhankelijk te stellen van een aanvraag en een inschrijving bij het Fonds, na een onderzoek door een multidisciplinaire evaluatiecommissie. Dat van de gehandicapten wordt vereist dat zij vóór het bereiken van de leeftijd van 65 jaar een aanvraag indienen voor bijstand wegens een handicap, is evenredig met het oogmerk van de decreetgever.

B.7. De prejudiciële vraag moet ontkennend worden beantwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 2, § 1, van het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 27 juni 1990 houdende oprichting van een Vlaams Fonds voor de Sociale Integratie van Personen met een Handicap schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet.

Aldus uitgesproken in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 14 februari 2001.

De griffier, De voorzitter, P.-Y. Dutilleux. G. De Baets.

^