Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 21 maart 2001

Uittreksel uit arrest nr. 7/2001 van 31 januari 2001 Rolnummer 1771 In zake : de prejudiciële vraag over artikel 89, § 2, 1, van de wet van 8 augustus 1980 betreffende de budgettaire voorstellen 1979-1980, gesteld door het Hof van Beroep Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters G. De Baets en M. Melchior, en de rechters H. (...)

bron
arbitragehof
numac
2001021169
pub.
21/03/2001
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

ARBITRAGEHOF


Uittreksel uit arrest nr. 7/2001 van 31 januari 2001 Rolnummer 1771 In zake : de prejudiciële vraag over artikel 89, § 2, 1, van de wet van 8 augustus 1980 betreffende de budgettaire voorstellen 1979-1980, gesteld door het Hof van Beroep te Gent.

Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters G. De Baets en M. Melchior, en de rechters H. Boel, P. Martens, J. Delruelle, R. Henneuse en M. Bossuyt, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter G. De Baets, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag Bij arrest van 16 september 1999 in zake de n.v. Encomo tegen de Belgische Staat, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 24 september 1999, heeft het Hof van Beroep te Gent de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 89, § 2, 1, van de wet van 8 augustus 1980 betreffende de budgettaire voorstellen 1979-1980 (Belgisch Staatsblad van 15 augustus 1980) dat aan de ambtenaren van de B.B.I. retroactief de bevoegdheid van onderzoek en van het vaststellen van een belastingaanslag verleent, het gelijkheidsbeginsel door de onrechtsgeldigheid van handelingen gesteld door op dat ogenblik onbevoegde ambtenaren op te heffen voor de ambtenaren van de B.B.I., terwijl dit niet het geval is voor handelingen gesteld door andere (belasting)ambtenaren die eveneens niet over de passende bevoegdheid beschikten ? » (...) IV. In rechte (...) Ten aanzien van de bijlage 8 bij de memorie van de Ministerraad B.1.1. De n.v. Encomo vraagt in haar memorie van antwoord dat de bijlage 8 bij de memorie van de Ministerraad uit de debatten wordt geweerd omdat die bijlage niet behoorde tot het dossier dat werd neergelegd voor de verwijzende rechter en omdat die bijlage evenmin aan haar werd meegedeeld.

B.1.2. Artikel 84 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof bepaalt dat de tot het Hof gerichte verzoekschriften en memories een inventaris van de tot staving aangevoerde stukken bevatten en dat elk dossier wordt toegezonden met een inventaris van de stukken waaruit het samengesteld is.

Uit die bepaling volgt dat de partijen die voor het Hof optreden, gehouden zijn de stukken die de in hun verzoekschriften en memories opgenomen beweringen en aanspraken staven, op voormelde wijze toe te sturen aan het Hof.

Overigens bepaalt artikel 88 van diezelfde bijzondere wet dat ieder die met toepassing van de artikelen 85 en 87 ervan een memorie aan het Hof richt, gehouden is er het dossier bij te voegen waarover hij beschikt.

B.1.3. Uit geen enkele bepaling van de voormelde bijzondere wet blijkt dat de partijen die optreden in het kader van een prejudiciële procedure enkel die stukken mogen aanbrengen die reeds voor de verwijzende rechter werden aangebracht. Het staat daarentegen de partijen vrij die stukken aan hun memories toe te voegen waarvan zij oordelen dat zij nuttig zijn voor de beoordeling van het aan het Hof voorgelegde geschil.

De rechten van de tegenpartij worden gevrijwaard door, enerzijds, artikel 103 van diezelfde bijzondere wet, dat bepaalt dat de partijen in de periode die de terechtzitting voorafgaat op de griffie inzage kunnen nemen van het dossier, en door, anderzijds, artikel 106, dat de partijen toestaat op de terechtzitting mondelinge opmerkingen voor te dragen.

B.1.4. Er kan niet worden ingegaan op de vraag van de n.v. Encomo om de bijlage 8 bij de memorie van de Ministerraad uit de debatten te weren.

Ten aanzien van het juridisch kader waarbinnen de betwiste bepaling werd aangenomen B.2.1. De Administratie van de bijzondere belastinginspectie werd met ingang van 21 februari 1979 opgericht als onderdeel van de Algemene Administratie van de belastingen, die voor het overige bestond uit de Administratie der directe belastingen, de Administratie der douane en accijnzen, de Administratie van de belasting over de toegevoegde waarde, registratie en domeinen en de Administratie van het kadaster (artikel 1, § 1, van het koninklijk besluit van 29 oktober 1971 tot vaststelling van het organiek reglement van het Ministerie van Financiën en van de bijzondere bepalingen die er voorzien in de uitvoering van het Statuut van het rijkspersoneel, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 14 november 1978 tot oprichting van de graad van administrateur-generaal van de belastingen en tot wijziging van voormeld koninklijk besluit).

Samen vormden zij de fiscale administraties (artikel 1, § 3, van voormeld besluit).

Artikel 2, 1°, van voormeld besluit bepaalt : « Wanneer er bij de wet of bij een door Ons genomen besluit niet anders over beschikt wordt : 1° verdeelt de Minister van Financiën de bevoegdheden van het Ministerie van Financiën onder de bij artikel 1, § 1, bedoelde administraties en diensten; [...] ».

B.2.2. Het koninklijk besluit van 14 november 1978 heeft in hoofdstuk I van titel II van voormeld koninklijk besluit van 29 oktober 1971 een afdeling 6 ingevoegd met bepalingen eigen aan de Administratie van de bijzondere belastinginspectie. Artikel 25bis had betrekking op de ambtenaren benoemd in de betrekkingen van rangen 14 of 16. Luidens artikel 25ter werden de betrekkingen van een lagere rang dan rang 14, vastgesteld in de organieke personeelsformatie van de centrale diensten van de Administratie van de bijzondere belastinginspectie, bezet door de ambtenaren die door de centrale diensten van de andere fiscale administraties ter beschikking werden gesteld. Artikel 25quater bepaalde dat, onverminderd artikel 4, § 2, eerste lid, het personeel van de buitendiensten der fiscale administraties, binnen de grenzen van de organieke personeelsformatie, ter beschikking worden gesteld van de buitendiensten van de Administratie van de bijzondere belastinginspectie overeenkomstig de bepalingen van artikel 4, § 2, vierde lid.

B.2.3. Blijkens de uiteenzetting van de Minister van Financiën in de Commissie voor de Financiën van de Senaat naar aanleiding van de bespreking van het ontwerp van wet houdende de begroting van het Ministerie van Financiën voor het begrotingsjaar 1979 werd de Administratie van de bijzondere belastinginspectie opgericht als een afzonderlijke fiscale administratie, samengesteld uit ambtenaren afkomstig uit of ter beschikking gesteld door de overige, voorheen reeds bestaande fiscale administraties : « Zij bestaat uit iets meer dan 400 personeelsleden die vroeger de kern vormden van de verschillende speciale diensten van de fiscale administraties en die gegroepeerd werden in een nieuwe dienst; geen enkele aanwerving was bijgevolg nodig voor het vormen van de buitendiensten van deze nieuwe administratie.

Dank zij deze nieuwe structuren zal de doeltreffendheid van de gezamenlijke actie der fiscale administraties sterk toenemen. [...] De nieuwe administratie van de Bijzondere Belastinginspectie zal ruimere controleopdrachten uitvoeren, namelijk die welke een nauwe samenwerking tussen de verschillende fiscale specialisten onderstellen eventueel met controleambtenaren die afhangen van andere departementen van Financiën. Deze nieuwe administratie zal ook de fraude blijven opsporen, de totstandkoming ervan zo mogelijk verhinderen en ze krachtig onderdrukken zodat [lees : zodra] ze mochten tot stand komen.

Zij zal een centrum zijn waar de technici der verschillende fiscale takken zullen leren samenwerken en de bestaande affiniteiten tussen de verschillende belastinggrondslagen en het zakencijfer beter zullen leren gebruiken. Deze gemeenschappelijke acties zullen vruchten afwerpen op korte termijn maar op langere termijn zullen zij mogelijk maken de samenwerking tussen de fiscale diensten beter te organiseren en in de praktijk om te zetten, onder meer door de uitvoering van gezamenlijke controles door de gewone taxatiediensten.

De nieuwe dienst van de Bijzondere Belastinginspectie zal dus hoofdzakelijk een polyvalente activiteit hebben, zowel wat betreft de directe belastingen als de BTW en de douane. De ambtenaren zullen recht van onderzoek hebben in de gehele fiscale sector.

De inrichting en de progressieve uitbreiding van polyvalente fiscale werkzaamheden in de gewone diensten worden nu reeds overwogen, ten einde allerhande fraudemechanismen beter te kunnen ontdekken en bestrijden.

Weliswaar zal de fiscale controle aldus in zekere mate worden verscherpt, maar de personeelsleden hebben de nodige richtlijnen gekregen om de rechten van de belastingplichtigen strikt te eerbiedigen. » (Parl. St., Senaat, B.Z. 1979, 5-XXII, nr. 2, p. 15) Bij gebreke van een andersluidende bepaling van een wet of een koninklijk besluit kwam het de Minister van Financiën toe de bevoegdheid van die nieuwe fiscale administratie te bepalen en derhalve van de ambtenaren die er deel van uitmaakten. Hij heeft zulks ook effectief gedaan.

B.2.4. De nieuwe administratie werd ermede belast toezicht uit te oefenen op de correcte toepassing van het geheel van de belastingwetten, inzonderheid in de grote ondernemingen. Meer in het bijzonder moest zij de belangrijke fraudestromen opsporen en de daarbij opgedane ervaring ten dienste stellen van de gewone controlediensten. Te dien einde moest zij maximaal gebruik kunnen maken van de verwantschap tussen de inkomstenbelasting en de belasting over de toegevoegde waarde (Parl. St., Kamer, 1979-1980, nr. 323/1, p. 16).

B.2.5. Artikel 87 van de wet van 8 augustus 1980 betreffende de budgettaire voorstellen 1979-1980 bepaalt : « De Administratie van de bijzondere belastinginspectie en de ambtenaren ervan hebben de bevoegdheden die door de wettelijke en reglementaire bepalingen inzake belastingen, rechten en taksen worden verleend aan de fiscale administraties en aan de ambtenaren ervan. » Artikel 89, § 2, 1°, van diezelfde wet bepaalt dat artikel 87 terugwerkt tot 1 januari 1979.

B.2.6. De memorie van toelichting verduidelijkt ten aanzien van het vermelde artikel 87 (artikel 45 van het wetsontwerp) : « Om die opdracht in goede omstandigheden te kunnen vervullen, moeten de Administratie van de bijzondere belastinginspectie en de ambtenaren ervan op onbetwistbare wijze kunnen beschikken over de machten die de wet van [lees : aan] de diverse fiscale administraties en aan de ambtenaren ervan verleent. » (ibid., p. 16) In het Verslag uitgebracht namens de Commissie voor de Financiën kan men lezen : « De Minister verduidelijkt dat de speciale diensten van B.T.W., Directe Belastingen en Douane werden samengesmolten en ondergebracht in de Bijzondere Belastinginspectie, die inzonderheid belast is met de opsporing van belangrijke fraudepraktijken en met de controle van grote ondernemingen. Artikel 45 van het ontwerp wil er geen enkele twijfel over laten bestaan dat de ambtenaren van de Administratie van de Bijzondere Belastinginspectie alle machten hebben die de onderscheiden belastingwetten toekennen aan de ambtenaren van de diverse fiscale administraties. » (Parl. St., Kamer, 1979-1980, nr. 323/47, p. 91; zie in dezelfde zin : Parl. St., Senaat, 1979-1980, nr. 483/9, p. 63) Ten aanzien van de prejudiciële vraag B.3.1. In zijn memorie en memorie van antwoord argumenteert de Ministerraad in hoofdorde dat de prejudiciële vraag te dezen zonder belang is, nu de voor de verwijzende rechter betwiste aanslagen van ambtswege werden gevestigd door een daartoe bevoegde ambtenaar van de Administratie der directe belastingen, die zijn bevoegdheden behield nadat hij ter beschikking was gesteld van de Administratie van de bijzondere belastinginspectie.

B.3.2. In zoverre dat verweer steunt op de feitelijke omstandigheden waarin de in het bodemgeschil betwiste aanslagen werden gevestigd, behoort de kennisneming ervan tot de bevoegdheid van de verwijzende rechter. In zoverre het steunt op de draagwijdte en interpretatie die moet worden gegeven aan reglementaire en individuele administratieve rechtshandelingen valt de kennisneming ervan eveneens buiten de bevoegdheid van het Hof.

Alhoewel prejudiciële vragen enkel kunnen worden gesteld naar aanleiding van concrete geschillen, betreffen zij niettemin abstracte rechtsvragen die als dusdanig door het Hof moeten worden beantwoord, en zulks los van de materiële omstandigheden van het geschil waarin de prejudiciële vraag werd opgeworpen.

B.3.3. Uit wat werd uiteengezet in B.2.1 tot B.2.6 volgt dat de Administratie van de bijzondere belastinginspectie en de ambtenaren ervan door de Koning, krachtens de oude artikelen 66 (thans 107) en 67 (thans 108) van de Grondwet, en door de Minister van Financiën, krachtens voormeld koninklijk besluit, op regelmatige wijze werden belast met de eerder vermelde opdrachten en hun op regelmatige wijze voormelde bevoegdheden werden toegekend.

Artikel 87 van de wet van 8 augustus 1980 heeft de bevoegdheden van voormelde Administratie en ambtenaren geenszins gewijzigd of uitgebreid. Die bepaling strekt er enkel toe de voorheen bestaande rechtmatige toestand te bevestigen via een rechtsregel met hogere normatieve waarde, teneinde elke twijfel daaromtrent weg te nemen.

B.3.4. In tegenstelling tot wat in de prejudiciële vraag wordt volgehouden, is er geen sprake van een retroactieve toekenning van bevoegdheden ter zake van onderzoek en van het vaststellen van belastingaanslagen aan de ambtenaren van de Administratie van de bijzondere belastinginspectie, noch van het opheffen van de onrechtmatigheid van handelingen gesteld door onbevoegde ambtenaren.

Bijgevolg is de prejudiciële vraag zonder voorwerp en behoeft zij geen antwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : De prejudiciële vraag behoeft geen antwoord.

Aldus uitgesproken in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 31 januari 2001.

De griffier, P.-Y. Dutilleux De voorzitter, G. De Baets

^