Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 17 februari 2001

Uittreksel uit arrest nr. 98/2000 van 26 september 2000 Rolnummer 1950 In zake : de prejudiciële vraag betreffende de wet van 25 juli 1891 tot herziening der wet van 15 april 1843 op de politie der spoorwegen en de wet van 7 augustus 1931 op Het Arbitragehof, beperkte kamer, samengesteld uit voorzitter M. Melchior en de rechters-verslag(...)

bron
arbitragehof
numac
2001021101
pub.
17/02/2001
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

ARBITRAGEHOF


Uittreksel uit arrest nr. 98/2000 van 26 september 2000 Rolnummer 1950 In zake : de prejudiciële vraag betreffende de wet van 25 juli 1891 tot herziening der wet van 15 april 1843 op de politie der spoorwegen en de wet van 7 augustus 1931 op het behoud van monumenten en landschappen, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg te Bergen.

Het Arbitragehof, beperkte kamer, samengesteld uit voorzitter M. Melchior en de rechters-verslaggevers E. Cerexhe en M. Bossuyt, bijgestaan door de griffier L. Potoms, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag Bij vonnis van 5 april 2000 in zake de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen (N.M.B.S.) tegen C. Henrion, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 17 april 2000, heeft de Rechtbank van eerste aanleg te Bergen de volgende prejudiciële vraag gesteld : « [Bestaat er een] wetsconflict [ . ] tussen de wet van 25 juli 1891 op de politie der spoorwegen en de wet van 7 augustus 1931 op het behoud van monumenten en landschappen ? » (...) IV. In rechte 1. De Rechtbank van eerste aanleg te Bergen verzoekt het Hof uitspraak te doen over het wetsconflict dat bestaat tussen de wet van 25 juli 1891 op de politie der spoorwegen en de wet van 7 augustus 1931 op het behoud van monumenten en landschappen.2. Luidens artikel 26, § 1, van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, aangenomen ter uitvoering van artikel 142 van de Grondwet, doet het Hof, bij wijze van prejudiciële beslissing, uitspraak bij wege van arrest op vragen omtrent : « 1° de schending door een wet, een decreet of een in artikel 26bis [thans artikel 134] van de Grondwet bedoelde regel van de regels die door of krachtens de Grondwet zijn vastgesteld voor het bepalen van de onderscheiden bevoegdheid van de Staat, de Gemeenschappen en de Gewesten;2° onverminderd 1°, elk conflict tussen decreten of tussen regels bedoeld in artikel 26bis [thans artikel 134] van de Grondwet, die uitgaan van verschillende wetgevers en voor zover het conflict ontstaan is uit hun onderscheiden werkingssfeer;3° de schending door een wet, een decreet of een in artikel 26bis [thans artikel 134] van de Grondwet bedoelde regel van de artikelen 6, 6bis en 17 [thans de artikelen 10, 11 en 24] van de Grondwet.» 3. Het onderwerp van de prejudiciële vraag heeft betrekking op een vermeende - en in de verwijzingsbeslissing niet uiteengezette - tegenstrijdigheid tussen twee wetsbepalingen die door de federale wetgevende macht zijn aangenomen.Noch artikel 142 van de Grondwet, noch artikel 26, § 1, van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, noch enige andere bepaling verlenen aan het Hof de bevoegdheid om uitspraak te doen over prejudiciële vragen in verband met dergelijke tegenstrijdigheden.

Om die redenen, het Hof, beperkte kamer, met eenparigheid van stemmen uitspraak doende, stelt vast dat het Hof niet bevoegd is.

Aldus uitgesproken in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 26 september 2000, door de voormelde zetel, waarin rechter E. Cerexhe voor de uitspraak is vervangen door rechter R. Henneuse, overeenkomstig artikel 110 van de voormelde wet.

De griffier, L. Potoms.

De voorzitter, M. Melchior.

^