gepubliceerd op 26 september 2000
Uittreksel uit arrest nr. 90/2000 van 13 juli 2000 Rolnummer 1637 In zake : prejudiciële vraag betreffende de artikelen 42bis en 45, § 2, van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedebouw en Patrimonium , ges(...) Het Arbitragehof, samengesteld uit rechter L. François, waarnemend voorzitter, en voorzitter G. (...)
ARBITRAGEHOF
Uittreksel uit arrest nr. 90/2000 van 13 juli 2000 Rolnummer 1637 In zake : prejudiciële vraag betreffende de artikelen 42bis en 45, § 2, van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedebouw en Patrimonium (van kracht in 1996), gesteld door de Raad van State.
Het Arbitragehof, samengesteld uit rechter L. François, waarnemend voorzitter, en voorzitter G. De Baets, en de rechters P. Martens, E. Cerexhe, H. Coremans, A. Arts en E. De Groot, bijgestaan door de griffier L. Potoms, onder voorzitterschap van rechter L. François, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag Bij arrest nr. 78.707 van 11 februari 1999 in zake N. Demelenne tegen de gemeente Neupré en het Waalse Gewest, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 8 maart 1999, heeft de Raad van State de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Zijn de indertijd geldende bepalingen van artikel 42bis juncto artikel 45, § 2, van het Waals Wetboek van ruimtelijke ordening, stedenbouw en patrimonium, verenigbaar met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, afzonderlijk gelezen of in samenhang met artikel 1 van het eerste aanvullend protocol bij het verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, voor zover die voorschrijven dat, in de omstandigheden die ze bepalen, een bouwvergunning die door een gemeente wordt aangevraagd, wordt afgegeven door het college van burgemeester en schepenen, een orgaan van de gemeente, terwijl bouwvergunningen die in andere omstandigheden door gemeenten worden aangevraagd en bouwvergunningen aangevraagd door andere publiekrechtelijke rechtspersonen, worden afgegeven door een andere overheid dan die welke ze heeft aangevraagd, net zoals uiteraard bouwvergunningen die door privé-personen worden aangevraagd ? » (...) V. In rechte (...) Wat betreft de bevoegdheid van het Hof B.1.1. Volgens het Waalse Gewest vloeit de eventuele discriminatie die aan het Hof is voorgelegd niet voort uit de artikelen 42bis en 45, § 2, van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedebouw en Patrimonium, maar veeleer uit artikel 198 van hetzelfde Wetboek, vermits in die bepaling de lijst wordt vermeld van de beoogde publiekrechtelijke rechtspersonen. Artikel 198 van het Wetboek is echter niet beoogd in de prejudiciële vraag. Het Waalse Gewest doet tevens opmerken dat die bepaling niet van decreetgevende maar wel van verordenende aard is, en dat het Hof bijgevolg niet bevoegd zou zijn om er kennis van te nemen.
B.1.2. Uit de artikelen 42bis en 45, § 2, van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedebouw en Patrimonium, in de versie die van toepassing is op de feiten, blijkt dat wanneer is voldaan aan de in artikel 42bis, eerste lid, van het Wetboek vereiste voorwaarden, de bouwvergunningen die de door de Gewestregering aangewezen publiekrechterlijke personen hebben aangevraagd, door het college van burgemeester en schepenen worden afgegeven.
Artikel 198, 1°, van het Wetboek wijst men name de gemeenten aan onder de aldus bedoelde publiekrechtelijke personen. Het coördinatiebesluit van 14 mei 1984 houdende aanneming van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening en Stedebouw geeft aan dat artikel 198 van het Wetboek overeenstemt met artikel 1 van het koninklijk besluit van 22 juni 1971 tot bepaling van de publiekrechtelijke personen voor wie de bouw- en verkavelingvergunningen worden afgegeven door de gemachtigde ambtenaar, de vorm waarin deze zijn beslissingen neemt, en de behandeling van de aanvragen tot verkavelingvergunning. Artikel 198 is niet bekrachtigd door de decreetgever en gaat dus uit van de uitvoerende macht en niet van de wetgevende macht.
Het Hof onderzoekt de artikelen 42bis en 45, § 2, van het Wetboek in de interpretatie die eraan is gegeven door de Raad van State in zijn prejudicieel arrest, namelijk dat ze de Regering, onder de in die bepalingen bedoelde voorwaarden, ertoe hebben gemachtigd de gemeenten op te nemen onder de publiekrechtelijke rechtspersonen wier aanvragen tot bouwvergunningen onder de bevoegdheid van het college van burgemeester en schepenen vallen.
De door het Waalse Gewest opgeworpen exceptie van onbevoegdheid wordt verworpen.
Ten gronde B.2.1. Het staat aan de wetgever, wanneer hij regels aanneemt die van toepassing zijn op de afgifte van bouwvergunningen, vast te stellen welke overheid bevoegd is om over de aanvragen uitspraak te doen.
Rekening houdend met de prerogatieven die eigen zijn aan de administraties, met name diegene die hen ertoe machtigt zichzelf de akten af te leveren die noodzakelijk zijn voor de uitoefening van hun bevoegdheden, is hij, in beginsel, niet ertoe gehouden in een bijzondere procedure te voorzien wanneer de aanvraag voor een bouwvergunning uitgaat van de publiekrechtelijk persoon die bevoegd is om die in te willigen of te verwerpen.
B.2.2. De wetgever zou echter, in een dergelijk geval, de administratie niet kunnen toestaan beslissingen te nemen in dusdanige omstandigheden dat, door de afwezigheid van waarborgen voor een behoorlijk bestuur, zij het risico zouden teweegbrengen van een onverantwoord verschil in behandeling tussen de gemeenten en de andere personen, openbare of private, die een bouwvergunning aanvragen.
B.2.3. Te dezen is het zogeheten stelsel van decentralisatie dat in werking wordt gesteld bij de artikelen 42bis en 45, § 2, van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedebouw en Patrimonium voor de afgifte van bouwvergunningen in overeenstemming met de doelstellingen van de wetgever die erin bestaan de bevoegdheid van de gemeentelijke overheden te verstevigen en de bevolking te betrekken bij de procedure van afgifte van de bouwvergunningen (Parl. St., Waalse Gewestraad, 1988-1989, nr. 83/1, p. 2; nr. 83/9, pp. 6 en 7).
B.2.4. De procedure is onderworpen aan de volgende voorwaarden en nadere regels. 1°) Luidens artikel 42bis, eerste lid, van het Wetboek kan die procedure enkel worden toepast indien op het grondgebied van de gemeente een gewestplan, een gemeentelijke bouwverordening, een gemeentelijk structuurschema en een gemeentelijke commissie van advies van ruimtelijk ordening bestaan. 2°) Naast de op het college van burgemeester en schepenen wegende verplichting om alle voorwaarden in acht te nemen voor de afgifte van een gemeenrechtelijke bouwvergunning, met name de inachtneming van de vigerende reglementaire voorschriften, is de beoordelingsbevoegdheid van het college van burgemeester en schepenen in de eerste plaats beperkt door de verplichting het gewestplan, de gemeentelijke bouwverordening en het gemeentelijk structuurschema in acht te nemen.
Krachtens artikel 2 van het Wetboek hebben de plannen van aanleg, met name het gewestplan, bindende en verordenende kracht. Dezelfde verordenende kracht wordt toegekend aan de gemeentelijke bouwverordening waarvan, in geval van toepassing van de zogeheten decentralisatieprocedure, krachtens artikel 59, § 2, van het Wetboek, enkel kan worden afgeweken op gemotiveerd voorstel van het college van burgemeester en schepenen en op gunstig advies van de Regering of van haar gemachtigde ambtenaar waarin wordt aangegeven in hoeverre de stedenbouwkundige en bouwkundige voorschriften niet in het gedrang komen; die laatste afwijkende procedure onttrekt de mogelijke afwijking aan de exclusieve beoordeling van de gemeentelijke overheid.
Ten aanzien van de gemeentelijke structuurschema's wordt precies uit artikel 2bis van het Wetboek afgeleid dat ze een versterkte rechtskracht hebben ten aanzien van de bouwvergunningen die uitgaan van de gemeenten, vermits ze volgens die bepaling, die is ingevoegd bij het decreet van het Waalse Gewest van 27 april 1989 houdende decentralisatie en deelneming tot wijziging van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening en Stedebouw, enkel imperatief zijn voor de gemeentelijke investeringen. Er dient te worden opgemerkt dat de goedkeuringsprocedure voor de gemeentelijke bouwverordening in artikel 59, § 1, 7, van het Wetboek voorziet in een goedkeuringstoezicht van de Gewestregering en dat het gemeentelijk structuurschema door laatstgenoemde kan worden vernietigd op basis van artikel 21ter, achtste lid, van het Wetboek; die controles beperken ook de beoordelingsbevoegdheid van de gemeentelijke overheden ter zake. 3°) De beoordelingsbevoegdheid van het college van burgemeester en schepenen is in de tweede plaats beperkt door het advies van de gemeentelijke commissie van advies van ruimtelijke ordening dat is vereist op basis van de artikelen 42bis, tweede lid, en 45, § 2, van het Wetboek, wanneer de aanvraag uitgaat van een door de Regering vermelde publiekrechtelijke persoon, met name van een gemeente. Ook al bindt dat advies het college niet, toch is het niet verstoken van juridische gevolgen. Ingeval het advies van de commissie en de beslissing van het college van elkaar afwijken, kan de gemachtigde ambtenaar, op basis van artikel 42bis, zesde lid, van het Wetboek, de vergunning schorsen, niet alleen om de in artikel 42bis, vierde lid, vermelde motieven van onwettigheid maar ook op basis van de beoordeling volgens welke de toegestane werken van dien aard zijn dat ze de goede ruimtelijke ordening in het gedrang brengen. Bovendien staat het, steeds in dat geval, aan het college om op precieze wijze, met verwijzing naar de doelstellingen van stedenbouw en ruimtelijke ordening, de motieven aan te geven waarom het van het advies van de commissie afwijkt.
Het Hof merkt in dat verband op dat luidens artikel 150 van het Wetboek, in de versie ervan die van toepassing was op het ogenblik van de betwiste feiten, de gemeentelijke adviescommissie was ingesteld door de gewestregering, en niet door een gemeentelijke orgaan, na advies van de gewestelijke adviescommissie voor ruimtelijke ordening, waardoor kan worden vermeden dat de verdenking ontstaat dat de samenstelling van de gemeentelijke commissie een weerspiegeling is van de gemeentelijke beleidskeuzes ter zake. 4°) Artikel 42bis, derde tot vijfde, zevende en achtste lid, van het Wetboek onderwerpt de bouwvergunningen aan een schorsings- en vernietigingstoezicht dat betrekking heeft op de inachtneming van de plannen van aanleg, de structuurplannen en de stedenbouwkundige verordeningen. 5°) Zonder dat het noodzakelijk is aan te geven of de inachtneming van de gemeentelijke structuurschema's door een toezichthoudende overheid kan worden onderzocht, is het voldoende in herinnering te brengen dat door de Raad van State een toetsing zal kunnen worden uitgeoefend naar aanleiding van de algemene wettigheidstoetsing waaraan de vergunningen kunnen worden onderworpen. 6°) De toezichthoudende overheden kunnen bovendien de vergunning schorsen of vernietigen op basis van artikel 42bis, negende lid, van het Wetboek, indien de aanvraag onverenigbaar is met een bijzonder plan van aanleg in voorbereiding.
B.2.5. Daaruit volgt dat de toepassing van de in het geding zijnde bepalingen omgeven is met waarborgen van behoorlijk bestuur die het mogelijk maken het in de prejudiciële vraag beschreven risico van discriminatie te weren.
B.3. De prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.
Om die redenen, het Hof zegt voor recht : De in samenhang gelezen bepalingen van de artikelen 42bis en 45, § 2, van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedebouw en Patrimonium, zoals zij voortvloeien uit de decreten van het Waalse Gewest van 27 april 1989 en 18 juli 1991, schenden de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet, afzonderlijk beschouwd of in samenhang gelezen met artikel 1 van het Eerste Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, in zoverre zij bepalen dat, in de door hen vastgestelde omstandigheden, een door een gemeente aangevraagde bouwvergunning wordt afgegeven door het college van burgemeester en schepenen, een orgaan van die gemeente.
Aldus uitgesproken in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 13 juli 2000.
De griffier, L. Potoms De wnd. voorzitter, L. François