Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 31 augustus 2000

Uittreksel uit arrest nr. 80/2000 van 21 juni 2000 Rolnummers 1688 en 1810 In zake : de prejudiciële vragen over artikel 42, § 1, van de wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders, gecoördineerd op 19 december 1939, zoals gew Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters G. De Baets en M. Melchior, en de rechters H. (...)

bron
arbitragehof
numac
2000021374
pub.
31/08/2000
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

ARBITRAGEHOF


Uittreksel uit arrest nr. 80/2000 van 21 juni 2000 Rolnummers 1688 en 1810 In zake : de prejudiciële vragen over artikel 42, § 1, van de wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders, gecoördineerd op 19 december 1939, zoals gewijzigd bij het koninklijk besluit van 21 april 1997 dat bekrachtigd werd bij wet van 12 december 1997, gesteld door de Arbeidsrechtbank te Kortrijk en de Arbeidsrechtbank te Dendermonde.

Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters G. De Baets en M. Melchior, en de rechters H. Boel, L. François, R. Henneuse, M. Bossuyt en E. De Groot, bijgestaan door de griffier L. Potoms, onder voorzitterschap van voorzitter G. De Baets, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vragen a. Bij vonnis van 19 mei 1999 in zake D.Sameyn en I. Desmet tegen de Rijksdienst voor Kinderbijslag voor Werknemers, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 26 mei 1999, heeft de Arbeidsrechtbank te Kortrijk de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Houdt artikel 42, § 1, van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders [gecoördineerd op 19 december 1939], zoals gewijzigd bij artikel 1 van het koninklijk besluit van 21 april 1997 (Belgisch Staatsblad van 30 april 1997) met uitwerking op 1 oktober 1997, bekrachtigd bij artikel 8 van de wet van 12 december 1997 (Belgisch Staatsblad van 18 december 1997) geen schending in van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet doordat het bepaalt dat, indien er verschillende bijslagtrekkenden zijn, voor de rangbepaling er rekening gehouden wordt met het geheel van de rechtgevende kinderen onder de voorwaarde dat de bijslagtrekkenden hetzij met elkaar moeten gehuwd zijn, hetzij personen van verschillend geslacht zijn en een huishouden vormen, terwijl voor samenwonenden van hetzelfde geslacht, die evenzeer een huishouden vormen, deze rangregeling niet geldt ? » Die zaak is ingeschreven onder nummer 1688 van de rol van het Hof. b. Bij vonnis van 9 november 1999 in zake N.Hellebroeck tegen de v.z.w. Algemene Compensatiekas voor Werknemers, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 19 november 1999, heeft de Arbeidsrechtbank te Dendermonde de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 42, § 1, derde lid, 2°, van het koninklijk besluit van 19 september [lees : december] 1939 tot samenvatting van de wet van 4 augustus 1930 betreffende de kinderbijslagen voor de loonarbeiders, ingevoerd door artikel 1 van het koninklijk besluit van 21 april 1997 houdende sommige bepalingen [betreffende de gezinsbijslag] ter uitvoering van artikel 21 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels (Belgisch Staatsblad van 30 april 1997) en bekrachtigd door artikel 8 van de wet van 12 december 1997 tot bekrachtiging van de koninklijke besluiten genomen met toepassing van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de pensioenstelsels en van de wet van 26 juli 1996 strekkende tot realisatie van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Europese Economische en Monetaire Unie (Belgisch Staatsblad van 18 december 1997) in zoverre voor de rangregeling bedoeld in het eerste lid van voornoemd artikel 42 van het koninklijk besluit van 19 september [lees : december] 1939 rekening wordt gehouden met het geheel van de rechtgevende kinderen indien er verschillende bijslagtrekkenden zijn die een huishouden vormen mits deze personen van verschillend geslacht zijn, terwijl dit niet het geval is indien de bijslagtrekkenden die een huishouding vormen van hetzelfde geslacht zijn, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet ? » Die zaak is ingeschreven onder nummer 1810 van de rol van het Hof. (...) IV. In rechte (...) B.1.1. Volgens de artikelen 40 en 42 van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders, varieert het bedrag van de kinderbijslag die per kind wordt uitgekeerd, naar gelang van de rang die het kind inneemt in het gezin en die wordt bepaald door de volgorde van de geboorte van de kinderen. De kinderbijslag bedraagt het minst voor het eerste kind en het meest vanaf het derde of volgende kind.

B.1.2. De prejudiciële vragen hebben betrekking op artikel 42, § 1, derde lid, van de kinderbijslagwet, dat luidt : « Indien er verschillende bijslagtrekkenden zijn wordt voor de rangbepaling bedoeld in het eerste lid rekening gehouden met het geheel van de rechtgevende kinderen onder de volgende voorwaarden : 1° de bijslagtrekkenden moeten dezelfde hoofdverblijfplaats hebben in de zin van artikel 3, eerste lid, 5°, van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen;2° de bijslagtrekkenden moeten hetzij met elkaar gehuwd zijn, hetzij personen van verschillend geslacht zijn en een huishouden vormen, hetzij verwant of aanverwant zijn in de eerste, tweede of derde graad. » B.1.3. Het Hof wordt ondervraagd over de bestaanbaarheid van die bepaling met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre bij het bepalen van de rangregeling van de kinderen in het geval waarin er meerdere bijslagtrekkenden zijn, rekening wordt gehouden met het geheel van de rechtgevende kinderen wanneer de bijslagtrekkenden gehuwd zijn of indien een huishouden wordt gevormd door personen van verschillend geslacht, terwijl dat niet het geval is indien een huishouden wordt gevormd door personen van hetzelfde geslacht die niet verwant of aanverwant zijn.

B.1.4. De regeling, zoals ze aan het Hof wordt voorgelegd, werd ingevoerd door het koninklijk besluit van 21 april 1997 « houdende sommige bepalingen betreffende de gezinsbijslag ter uitvoering van artikel 21 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels », bekrachtigd bij wet van 12 december 1997.

Volgens het verslag aan de Koning beoogt vermeld koninklijk besluit « de regeling van de kinderbijslag voor werknemers aan te passen aan de gewijzigde maatschappelijke omstandigheden en, meer in het bijzonder, de verschillende gezinsvormen. De wijze waarop de groepering van de kinderen dient te geschieden voor de berekening van de rang van het kind maakt het voorwerp uit van een nieuwe benadering. Het begrip rang van het kind gaat uit van het beginsel dat de te dragen last door het gezin vergroot volgens de omvang. [Voortaan gebeurt] de groepering rond de bijslagtrekkende, m.a.w. de persoon die het kind opvoedt en aan wie kinderbijslag wordt betaald, of rond meerdere bijslagtrekkenden in hetzelfde gezin » (Belgisch Staatsblad, 30 april 1997, pp. 10514-10515).

B.2.1. Uit het bovenstaande blijkt dat de wetgever rekening heeft willen houden met de verschillende gezinsvormen die bestaan in de gewijzigde maatschappelijke omstandigheden en dat hij uitgaat van het beginsel dat de door het gezin te dragen last vergroot door de omvang ervan.

B.2.2. Zowel bij samenwonenden van hetzelfde geslacht als bij samenwonenden van verschillend geslacht of gehuwden leidt het samenwonen van meerdere bijslagtrekkenden met kinderen immers tot het vormen van een groter gezin en staan de partners op dezelfde wijze in voor het onderhoud van de kinderen.

B.2.3. Het Hof merkt op dat door het voordeel van de groepering zonder onderscheid toe te kennen aan de samenwonenden van verschillend geslacht, gehuwd of niet, alsook aan samenwonenden van hetzelfde geslacht indien zij verwant of aanverwant zijn, maar niet aan samenwonenden van hetzelfde geslacht indien zij niet verwant of aanverwant zijn, de toepasselijke maatregel samenhang ontbeert. Er zijn bovendien geen redenen om aan te nemen dat, nu de bijslagtrekkenden dezelfde hoofdverblijfplaats moeten hebben, het risico voor misbruiken, aangevoerd door de Ministerraad, groter zou zijn wanneer het gaat om samenwonenden van hetzelfde geslacht dan wel om samenwonenden van verschillend geslacht. Het in het geding zijnde verschil in behandeling is niet redelijk verantwoord.

B.2.4. De prejudiciële vragen dienen bevestigend te worden beantwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 42, § 1, van de wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders, gecoördineerd op 19 december 1939, zoals gewijzigd bij het koninklijk besluit van 21 april 1997, schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet doordat het in het derde lid, 2°, de woorden « personen van verschillend geslacht zijn en » bevat.

Aldus uitgesproken in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 21 juni 2000.

De griffier, L. Potoms.

De voorzitter, G. De Baets.

^