gepubliceerd op 07 juni 2000
Uittreksel uit arrest nr. 39/2000 van 29 maart 2000 Rolnummer 1883 In zake : de prejudiciële vraag in het kader van het koninklijk besluit van 16 maart 1968 tot coördinatie van de wetten betreffende de politie over het wegverkeer, gesteld doo Het Arbitragehof, beperkte kamer, samengesteld uit voorzitter G. De Baets en de rechters-verslag(...)
ARBITRAGEHOF
Uittreksel uit arrest nr. 39/2000 van 29 maart 2000 Rolnummer 1883 In zake : de prejudiciële vraag in het kader van het koninklijk besluit van 16 maart 1968 tot coördinatie van de wetten betreffende de politie over het wegverkeer, gesteld door de Politierechtbank te Leuven.
Het Arbitragehof, beperkte kamer, samengesteld uit voorzitter G. De Baets en de rechters-verslaggevers E. De Groot en L. François, bijgestaan door de griffier L. Potoms, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag Bij vonnis van 7 februari 2000 in zake het openbaar ministerie tegen K. Adams, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 15 februari 2000, heeft de Politierechtbank te Leuven de prejudiciële vraag gesteld « of de procureur zoals terzake, ongemotiveerd kan optreden en dwang kan gebruiken en een sanctie in dit geval op te leggen en zich 'van ver' gedragend als een rechter (die toch eisen kan stellen van het beschikken over een volledig dossier) en zo beklaagde eventueel dient vrijgesproken te worden, het kwaad is geschied door dit willekeurig optreden en of terzake de artikelen 10 en 11 van de grondwet en in combinatie met artikel 6.1 EVRM en artikel 55 lid 1, 5 en lid 3 WC (gecoördineerd bij koninklijk besluit van 16 maart 1968) werden geschonden of niet ». (...) IV. In rechte (...) B.1. De bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof staat de partijen niet toe de inhoud van de gestelde prejudiciële vraag te wijzigen of te laten wijzigen.
Het verzoek van K. Adams om de door de Politierechtbank gestelde prejudiciële vraag te herformuleren in de zin zoals door hem voorgesteld kan bijgevolg niet worden ingewilligd.
B.2.1. De verwijzende rechter stelt aan het Hof de vraag « of de procureur zoals terzake, ongemotiveerd kan optreden en dwang kan gebruiken en een sanctie in dit geval op te leggen en zich 'van ver' gedragend als een rechter (die toch eisen kan stellen van het beschikken over een volledig dossier) en zo beklaagde eventueel dient vrijgesproken te worden, het kwaad is geschied door dit willekeurig optreden en of terzake de artikelen 10 en 11 van de grondwet en in combinatie met artikel 6.1 EVRM en artikel 55 lid 1, 5 en lid 3 WC (gecoördineerd bij koninklijk beesluit van 16 maart 1968) werden geschonden of niet ».
B.2.2. De motivering van het verwijzingsvonnis kritiseert de wijze waarop de wet werd toegepast, veeleer dan de wet zelf. De prejudiciële vraag laat na aan te geven welke norm zou zijn geschonden en waarin die schending zou bestaan; zij vermeldt enkel de normen waaraan zou moeten worden getoetst, namelijk « de artikelen 10 en 11 van de grondwet en in combinatie met artikel 6.1 EVRM en artikel 55 lid 1, 5 en lid 3 WC (gecoördineerd bij KB van 16.3.1968) ».
B.2.3. Een prejudiciële vraag die niet vermeldt welke norm ter toetsing aan het Hof wordt voorgelegd is klaarblijkelijk niet-ontvankelijk.
Om die redenen, het Hof, beperkte kamer, met eenparigheid van stemmen uitspraak doende, stelt vast dat de gestelde prejudiciële vraag niet-ontvankelijk is.
Aldus uitgesproken in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 29 maart 2000.
De griffier, L. Potoms.
De voorzitter, G. De Baets.