gepubliceerd op 13 mei 2000
Uittreksel uit arrest nr. 20/2000 van 23 februari 2000 Rolnummers 1457 en 1461 In zake : de prejudiciële vragen betreffende artikel 4bis van de wet van 4 juli 1989 « betreffende de beperking en de controle van de verkiezingsuitgaven voor de v Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters G. De Baets en M. Melchior, en de rechters H. (...)
ARBITRAGEHOF
Uittreksel uit arrest nr. 20/2000 van 23 februari 2000 Rolnummers 1457 en 1461 In zake : de prejudiciële vragen betreffende artikel 4bis van de wet van 4 juli 1989 « betreffende de beperking en de controle van de verkiezingsuitgaven voor de verkiezingen van de federale Kamers, de financiering en de open boekhouding van de politieke partijen » en betreffende artikel 14 van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, gesteld door de Raad van State.
Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters G. De Baets en M. Melchior, en de rechters H. Boel, L. François, P. Martens, J. Delruelle, E. Cerexhe, A. Arts, M. Bossuyt en E. De Groot, bijgestaan door referendaris B. Renauld, waarnemend griffier, onder voorzitterschap van voorzitter G. De Baets, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vragen Bij elk van de arresten nrs. 76.503 en 76.502 van 20 oktober 1998 in zake T. Kelchtermans, de Vlaamse Gemeenschap, het Vlaamse Gewest en de Vlaamse Regering en in zake H. Weckx, de Vlaamse Gemeenschap, het Vlaamse Gewest en de Vlaamse Regering tegen de Belgische Staat, waarvan de expedities ter griffie van het Arbitragehof zijn ingekomen op 4 en 5 november 1998, heeft de Raad van State de volgende prejudiciële vragen gesteld : « 1. Schendt artikel 4bis van de wet van 4 juli 1989, zoals ingevoegd bij de artikelen 1 en 2 van de wet van 12 juli 1994 betreffende de controle op de voor het publiek bestemde mededelingen en voorlichtingscampagnes van de overheid, geïnterpreteerd in de zin dat de Controlecommissie geen rechtbank of administratief rechtscollege is in de zin van de artikelen 146 of 161 van de Grondwet, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in de mate dat aan een categorie van burgers het recht wordt ontzegd om een geschil dat verband houdt met hun recht om verkozen te worden door een rechterlijke instantie te laten beslechten ? 2. Schendt artikel 14 van de gecoördineerde wetten op de Raad van State luidens welk de afdeling Administratie van de Raad van State uitspraak doet ' bij wijze van arresten, over de beroepen tot nietigverklaring ( .) tegen de administratieve beslissingen in betwiste zaken ', geïnterpreteerd in die zin dat de Raad van State niet bevoegd is om kennis te nemen van beroepen gericht tegen de jurisdictionele beslissingen van administratieve rechtscolleges die ressorteren onder de wetgevende macht meer bepaald voor wat betreft de jurisdictionele beslissingen van de Controlecommissie betreffende de financiering en de boekhouding van de politieke partijen, wanneer deze uitspraak doet krachtens artikel 4bis van de wet van 4 juli 1989, zoals ingevoegd bij de artikelen 1 en 2 van de wet van 12 juli 1994 betreffende de controle op de voor het publiek bestemde mededelingen en voorlichtingscampagnes van de overheid, in de mate dat wordt aangenomen dat de Controlecommissie is te beschouwen als een orgaan dat onder de wetgevende macht ressorteert -, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet omdat aldus aan een categorie van rechtsonderhorigen het recht wordt ontzegd om een geschil dat verband houdt met hun recht om verkozen te worden door de Raad van State te laten beslechten ? 3. Schendt artikel 14 van de gecoördineerde wetten op de Raad van State luidens welke de afdeling Administratie van de Raad van State uitspraak doet ' bij wijze van arresten, over de beroepen tot nietigverklaring ( .) tegen de akten en reglementen van de onderscheiden administratieve overheden ', geïnterpreteerd in die zin dat de Raad van State niet bevoegd is om kennis te nemen van beroepen gericht tegen de bestuurshandelingen van organen die ressorteren onder de wetgevende macht meer bepaald voor wat betreft de bestuursbeslissingen van de Controlecommissie betreffende de financiering en de boekhouding van de politieke partijen, wanneer deze uitspraak doet krachtens artikel 4bis van de wet van 4 juli 1989, zoals ingevoegd bij de artikelen 1 en 2 van de wet van 12 juli 1994 betreffende de controle op de voor het publiek bestemde mededelingen en voorlichtingscampagnes van de overheid, in de mate dat wordt aangenomen dat de Controlecommissie is te beschouwen als een orgaan dat onder de wetgevende macht ressorteert -, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet omdat aldus aan een categorie van rechtsonderhorigen het recht wordt ontzegd om een beroep tot nietigverklaring in te stellen tegen de categorie van bestuurshandelingen die door de wetgevende macht of haar organen worden gesteld ? » De zaken zijn ingeschreven onder de nummers 1457 en 1461 van de rol van het Hof. (...) IV. In rechte (...) Ten aanzien van de drie vragen samen B.1. De drie prejudiciële vragen, zoals geformuleerd in het beschikkend gedeelte van het verwijzend arrest, hebben betrekking op de discriminatie die zou voortvloeien uit de afwezigheid van jurisdictioneel toezicht en de eventuele onbevoegdheid van de Raad van State ten aanzien van beslissingen genomen door de Controlecommissie die is ingesteld bij de wet van 4 juli 1989 « betreffende de beperking en de controle van de verkiezingsuitgaven voor de verkiezingen van de federale Kamers, de financiering en de open boekhouding van de politieke partijen ». De vragen betreffen enkel de beslissingen welke die Commissie kan nemen met toepassing van artikel 4bis, § 4, van de wet.
B.2. Artikel 4bis van de wet, ingevoegd door artikel 2 van de wet van 12 juli 1994 betreffende het toezicht op de officiële mededelingen van de overheid, bepaalt : « § 1. De Controlecommissie wordt belast met de toetsing, ongeacht het gebruikte mediakanaal, van alle voor het publiek bestemde mededelingen en voorlichtingscampagnes van de federale Regering of een of meer van haar leden, van de Gemeenschaps- en Gewestregeringen of een of meer van hun leden, van de colleges bedoeld in artikel 60 van de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen of een of meer van hun leden, van een of meer gewestelijke staatssecretarissen bedoeld in artikel 41 van dezelfde bijzondere wet, van de voorzitters van de federale Kamers, van de voorzitters van de Gemeenschaps- en of Gewestraden en van de voorzitters van de verenigde vergadering en van de taalgroepen bedoeld in artikel 60 van de bijzondere instellingen, waartoe deze niet op grond van een wettelijke of bestuursrechtelijke bepaling verplicht zijn en die direct of indirect met overheidsgeld worden gefinancierd. § 2. De federale Regering of een of meer van haar leden, de Gemeenschaps- of Gewestregeringen of een of meer van hun leden, de colleges bedoeld in artikel 60 van de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen of een of meer van hun leden, een of meer gewestelijke staatssecretarissen bedoeld in artikel 41 van dezelfde wet, de voorzitters van de federale Kamers, de voorzitters van de Gemeenschaps- of Gewestraden en de voorzitters van de verenigde vergadering en van de taalgroepen bedoeld in artikel 60 van de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen die een mededeling of een voorlichtingscampagne als bedoeld in § 1 wensen te verspreiden dan wel te voeren, moeten vooraf een synthesenota bij de Controlecommissie indienen.
In die nota worden de inhoud, de redenen, de gebruikte middelen, de totale kostprijs en de voor de mededeling of de voorlichtingscampagne geraadpleegde firma's vermeld.
Uiterlijk vijftien dagen na de indiening van de synthesenota brengt de Controlecommissie een niet bindend advies uit.
Het advies is ongunstig als de mededeling of de campagne er geheel of ten dele toe strekt het persoonlijke imago van een of meer leden van de in § 1 bedoelde instellingen of het imago van een politieke partij te verbeteren.
Spreekt de Commissie zich niet uit binnen de voorgeschreven termijn van vijftien dagen, dan wordt zij geacht een gunstig advies te hebben uitgebracht. § 3. Binnen vijftien dagen na het verschijnen of het verspreiden van de mededeling of de voorlichtingscampagne neemt de Controlecommissie, op verzoek van een derde van de leden van elke taalgroep, het dossier waarover zij een ongunstig advies heeft uitgebracht, in behandeling.
De Controlecommissie is eveneens en volgens dezelfde procedure gevat als de inhoud van de mededeling of van de voorlichtingscampagne werd gewijzigd ten opzichte van wat in de synthesenota was vermeld. § 4. Als de mededeling of de voorlichtingscampagne ertoe strekt het persoonlijke imago te verbeteren van een of meer leden van de federale Regering, van een of meer leden van de Gemeenschaps- of Gewestregeringen, van een of meer leden van de colleges bedoeld in artikel 60 van de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen, van een of meer gewestelijke staatssecretarissen bedoeld in artikel 41 van dezelfde bijzondere wet, van de voorzitters van de federale Kamers, van de voorzitters van de Gemeenschaps- of Gewestraden of van de voorzitters van de verenigde vergadering en van de taalgroepen bedoeld in artikel 60 van de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen of het imago van een politieke partij, rekent de Commissie de kosten van de mededeling of campagne aan op de uitgaven van de betrokkenen voor de eerstvolgende verkiezingen waaraan zij deelnemen.
Ingeval het in dit artikel bedoelde advies van de Controlecommissie niet is gevraagd, wordt de kostprijs van de mededeling of van de campagne van rechtswege aangerekend op de uitgaven van de betrokkenen voor de eerstvolgende verkiezingen waaraan zij deelnemen. Daartoe neemt de Controlecommissie de zaak ambtshalve in behandeling.
De Commissie moet uiterlijk een maand nadat de zaak bij haar aanhangig is gemaakt, een met redenen omklede beslissing nemen, met inachtneming van de rechten van de verdediging.
De Controlecommissie beslist bij gewone meerderheid van stemmen in elke taalgroep.
De beslissing wordt binnen zeven dagen ter kennis gebracht van de betrokkenen.
Ze wordt in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt. » De draagwijdte van dat artikel wordt bepaald door andere wetten, die zelf zijn gewijzigd door artikel 1, §§ 2 tot 4, van de wet van 12 juli 1994 betreffende het toezicht op de officiële mededelingen van de overheid.
Luidens die bepalingen is het in het geding zijnde artikel 4bis van de wet van 4 juli 1989 van toepassing op de uitgaven voor verkiezingspropaganda : - voor de verkiezing van de Vlaamse Raad, de Waalse Gewestraad en de Brusselse Hoofdstedelijke Raad (artikel 4, § 3, van de wet van 19 mei 1994 die betrekking heeft op de beperking en de controle van de verkiezingsuitgaven voor die verkiezingen, gewijzigd bij artikel 1, § 2, van de wet van 12 juli 1994); - voor de verkiezing van het Europees Parlement (artikel 4, § 3, van de wet van 19 mei 1994 die betrekking heeft op de beperking en de controle van de verkiezingsuitgaven voor die verkiezingen, gewijzigd bij artikel 1, § 3, van de wet van 12 juli 1994); - voor de verkiezing van de provincieraden en de gemeenteraden en voor de rechtstreekse verkiezing van de raden voor maatschappelijk welzijn (artikel 6, § 3, van de wet van 7 juli 1994 die betrekking heeft op de beperking en de controle van de verkiezingsuitgaven voor die verkiezingen, gewijzigd bij artikel 1, § 4, van de wet van 12 juli 1994).
B.3. Tot de basisbeginselen van de democratische opbouw van de Staat behoort de regel dat de verkozen wetgevende Kamers in de uitoefening van hun opdracht over de meest ruime onafhankelijkheid beschikken. Die onafhankelijkheid uit zich onder meer in het toezicht dat zij zelf uitoefenen op hun leden zowel ter zake van de geldigverklaring van het mandaat als van de wijze waarop dit bij wege van verkiezingen wordt verworven. Van dat basisbeginsel is artikel 48 van de Grondwet een toepassing, welk artikel stelt dat elke Kamer de geloofsbrieven van haar leden onderzoekt en de geschillen die hieromtrent rijzen, beslecht.
De wetgever heeft identieke bepalingen aangenomen voor wat betreft de geldigheid van de gemeenschaps- en gewestverkiezingen (artikel 31 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen) evenals de verkiezingen voor het Europees Parlement (artikel 43 van de wet van 23 maart 1989 betreffende de verkiezing van het Europese Parlement).
B.4. De bepalingen van het voormelde artikel 4bis hebben tot doel te vermijden dat degenen die één van de in de eerste paragraaf vermelde functies uitoefenen, mededelingen of voorlichtingscampagnes die tot doel hebben hun persoonlijke imago te bevorderen, met overheidsgeld zouden laten financieren. Om de inachtneming van die regel te verzekeren heeft de wetgever aan de Controlecommissie een preventieve en disciplinaire opdracht toevertrouwd : enerzijds, geeft zij het in paragraaf 2 bedoelde voorafgaande advies; anderzijds, kan zij de in paragraaf 4 vermelde sanctie bij « een met redenen omklede beslissing [ . ] met inachtneming van de rechten van de verdediging » opleggen.
B.5. De wetgever vermocht, zonder het gelijkheidsbeginsel te schenden, een dergelijke opdracht toe te vertrouwen aan een orgaan samengesteld uit parlementsleden.
B.6. Aan de in artikel 4bis bedoelde categorie van personen wordt ongetwijfeld de mogelijkheid tot jurisdictioneel toezicht ontzegd.
Doordat echter die afwezigheid van jurisdictioneel toezicht tot doel heeft de onafhankelijkheid van de wetgevende vergaderingen in verhouding tot de andere machten te waarborgen, is zij niet klaarblijkelijk zonder verantwoording en schendt zij de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet.
B.7. De vragen dienen ontkennend te worden beantwoord, of de beslissingen van de Commissie nu van jurisdictionele (tweede vraag) of van administratieve (derde vraag) aard zijn.
Om die redenen, het Hof zegt voor recht : 1. Artikel 4bis van de wet van 4 juli 1989 « betreffende de beperking en de controle van de verkiezingsuitgaven voor de verkiezingen van de federale Kamers, de financiering en de open boekhouding van de politieke partijen », ingevoegd bij de artikelen 1 en 2 van de wet van 12 juli 1994, in zoverre het niet voorziet in beroepen tegen de beslissingen van de Controlecommissie betreffende de verkiezingsuitgaven en de boekhouding van de politieke partijen, bedoeld in paragraaf 4 van dat artikel, schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet.2. Artikel 14 van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, geïnterpreteerd in die zin dat de Raad van State niet bevoegd is om kennis te nemen van beroepen gericht tegen de beslissingen van de Controlecommissie betreffende de verkiezingsuitgaven en de boekhouding van de politieke partijen, wanneer deze uitspraak doet krachtens artikel 4bis van de voormelde wet van 4 juli 1989, ingevoegd bij de artikelen 1 en 2 van de voormelde wet van 12 juli 1994, schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet. Aldus uitgesproken in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 23 februari 2000.
De wnd. griffier, B. Renauld.
De voorzitter, G. De Baets.