Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 25 maart 2000

Uittreksel uit arrest nr. 19/2000 van 9 februari 2000 Rolnummer : 1826 In zake : de prejudiciële vraag over artikel 1384, vierde lid, van het Burgerlijk Wetboek en artikel 18 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, ge Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en G. De Baets, en de rechters L. (...)

bron
arbitragehof
numac
2000021137
pub.
25/03/2000
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

ARBITRAGEHOF


Uittreksel uit arrest nr. 19/2000 van 9 februari 2000 Rolnummer : 1826 In zake : de prejudiciële vraag over artikel 1384, vierde lid, van het Burgerlijk Wetboek en artikel 18 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, gesteld door het Hof van Beroep te Luik.

Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en G. De Baets, en de rechters L. François, J. Delruelle, E. Cerexhe, A. Arts en M. Bossuyt, bijgestaan door de griffier L. Potoms, onder voorzitterschap van voorzitter M. Melchior, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag Bij arrest van 30 november 1999 in zake N. Pauly tegen A. Leskens en M. Debecker en in zake A. Leskens en M. Debecker tegen E. Laduron, C. Carels en N. Pauly waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 2 december 1999, heeft het Hof van Beroep te Luik de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Is er geen sprake van schending van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre een leerkracht uit de openbare sector, die een orgaan is van de openbare macht, persoonlijk kan worden veroordeeld tot een schadevergoeding ten gunste van een slachtoffer op grond van artikel 1384, vierde lid, van het Burgerlijk Wetboek en dus op grond van een fout, hoe licht die ook is, terwijl een leerkracht uit het vrij onderwijs, die gebonden is door een arbeidsovereenkomst, de vrijstelling geniet waarin artikel 18 van de wet van 3 juli 1978 [betreffende de arbeidsovereenkomsten] voorziet, die zijn aansprakelijkheid beperkt tot het geval van bedrog, zware schuld of gewoonlijk voorkomende lichte schuld ? » (...) IV. In rechte (...) B.1. In zijn arrest van 30 november 1999 vraagt het Hof van Beroep te Luik het Arbitragehof of er geen sprake is van schending van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, doordat een leerkracht uit de openbare sector, die een orgaan is van de openbare macht, persoonlijk kan worden veroordeeld tot schadevergoeding ten gunste van een slachtoffer op grond van artikel 1384, vierde lid, van het Burgerlijk Wetboek en dus op grond van een fout, hoe licht die ook is, terwijl een leerkracht uit het vrij onderwijs, die gebonden is door een arbeidsovereenkomst, de vrijstelling geniet waarin artikel 18 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten voorziet, die zijn aansprakelijkheid beperkt tot het geval van bedrog, zware schuld of gewoonlijk voorkomende lichte schuld.

B.2. Artikel 1384, vierde lid, van het Burgerlijk Wetboek, bepaalt : « De onderwijzers en de ambachtslieden [zijn aansprakelijk] voor de schade door hun leerlingen en leerjongens veroorzaakt gedurende de tijd dat deze onder hun toezicht staan. » Artikel 18 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten bepaalt : « Ingeval de werknemer bij de uitvoering van zijn overeenkomst de werkgever of derden schade berokkent, is hij enkel aansprakelijk voor zijn bedrog en zijn zware schuld.

Voor lichte schuld is hij enkel aansprakelijk als die bij hem eerder gewoonlijk dan toevallig voorkomt.

Op straffe van nietigheid mag niet worden afgeweken van de bij het eerste en het tweede lid vastgestelde aansprakelijkheid, tenzij, en alleen wat de aansprakelijkheid tegenover de werkgever betreft, bij een door de Koning algemeen verbindend verklaarde collectieve arbeidsovereenkomst.

De werkgever kan de vergoedingen en de schadeloosstellingen die hem krachtens dit artikel verschuldigd zijn en die na de feiten met de werknemer zijn overeengekomen of door de rechter vastgesteld, op het loon inhouden in de voorwaarden als bepaald bij artikel 23 van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers. » B.3. Uit de voormelde bepalingen blijkt dat wat betreft de burgerrechtelijke aansprakelijkheid die het gevolg is van een toevallig voorkomende lichte fout, de wetgever een verschil in behandeling heeft ingesteld tussen de door de overheid tewerkgestelde leden van het statutair personeel, enerzijds, en de contractuele werknemers in het algemeen, anderzijds, aangezien immers enkel de eerstgenoemden aansprakelijk zijn voor lichte schuld. Dat verschil in behandeling is niet verantwoord in acht nemend de gelijkenis van de vergeleken arbeidsverhoudingen, met name vanuit het oogpunt van de juridische ondergeschiktheid.

B.4. Het Hof doet overigens opmerken dat de vrijstelling van aansprakelijkheid die door voormeld artikel 18 aan de werknemer ten aanzien van derden wordt verleend, geen afbreuk doet, zoals algemeen wordt aangenomen door de rechtspraak en de rechtsleer, aan de aansprakelijkheid van de werkgever op grond van artikel 1384, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek, voor zover aan de toepassingsvoorwaarden van die bepaling is voldaan. Het door artikel 1384, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek gevestigde aansprakelijkheidsvermoeden is onweerlegbaar, zodat de werkgever objectief aansprakelijk is. De vrijstelling van aansprakelijkheid van de werknemer ten gevolge van een toevallige lichte fout verhindert dus in principe niet dat het slachtoffer schadeloos wordt gesteld.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : De artikelen 10 en 11 van de Grondwet zijn geschonden door het feit dat een leerkracht uit de openbare sector, die een orgaan is van de openbare macht, persoonlijk kan worden veroordeeld tot schadevergoeding ten gunste van een slachtoffer op grond van artikel 1384, vierde lid, van het Burgerlijk Wetboek en dus op grond van een fout, hoe licht die ook is.

Aldus uitgesproken in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 9 februari 2000.

De griffier, L. Potoms De voorzitter, M. Melchior

^