gepubliceerd op 25 maart 2000
Uittreksel uit arrest nr. 11/2000 van 2 februari 2000 Rolnummer 1490 In zake : de prejudiciële vraag over artikel 27, vierde lid, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en G. De Baets, en de rechters H. (...)
ARBITRAGEHOF
Uittreksel uit arrest nr. 11/2000 van 2 februari 2000 Rolnummer 1490 In zake : de prejudiciële vraag over artikel 27, vierde lid, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, gesteld door de Commissie van beroep ingesteld bij de Dienst voor geneeskundige controle van het RIZIV. Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en G. De Baets, en de rechters H. Boel, E. Cerexhe, A. Arts, R. Henneuse en M. Bossuyt, bijgestaan door de griffier L. Potoms, onder voorzitterschap van voorzitter M. Melchior, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag Bij beslissing van 10 december 1998 in zake D. Herman, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 17 december 1998, heeft de Commissie van beroep ingesteld bij de Dienst voor geneeskundige controle van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering (RIZIV) de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 27, vierde lid, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, de beginselen van gelijkheid en niet-discriminatie bedoeld in de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, doordat het, onder referte aan artikel 27, derde lid, van de wet van 14 juli 1994, het advies van de Dienst voor geneeskundige controle oplegt over het advies van de Technische geneeskundige raad dat op verzoek van de Commissie van beroep wordt uitgebracht, terwijl het RIZIV, middels zijn Dienst voor geneeskundige controle, betrokken is in het geding voor de genoemde Commissie als tegenpartij van de appellant, zorgverlener, in het kader van de artikelen 155, derde en zesde lid, en 156, eerste, derde en vierde lid, van de wet van 14 juli 1994 en terwijl die Dienst voor geneeskundige controle zijn rechten van verdediging kan laten gelden in het kader van de rechtspleging voor de Commissie van beroep, los van artikel 27, vierde lid, voormeld, met name aan de hand van verslagen van de geneesheer-inspecteur, die verslaggever is voor de Commissie van beroep en die de standpunten van de genoemde dienst vertegenwoordigt ? » (...) IV. In rechte (...) B.1. De prejudiciële vraag heeft betrekking op de overeenstemming van artikel 27, vierde lid, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet. Volgens dat artikel moet de Dienst voor geneeskundige controle van het RIZIV een advies uitbrengen over het advies van de Technische geneeskundige raad dat de Commissie van beroep ingesteld bij de Dienst voor geneeskundige controle kan vragen wanneer zij een geschil behandelt. Hieruit zou volgens de Commissie van beroep, die het Hof een vraag stelt, een verschil in behandeling voortvloeien tussen de zorgverstrekker als eiser in hoger beroep en de tegenpartij, het RIZIV (Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering) optredend bij monde van de Dienst voor geneeskundige controle.
B.2.1. Artikel 27 van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, waarvan het vierde lid het onderwerp is van de vraag, bepaalde, vóór de wijziging ervan bij de wet van 25 januari 1999 : « Bij de Dienst voor geneeskundige verzorging worden een Technische geneeskundige raad, een Technische tandheelkundige raad, een Technische raad voor ziekenhuisverpleging, een Technische raad voor kinesitherapie, een Technische farmaceutische raad, een Technische raad voor farmaceutische specialiteiten, een Technische raad voor de betrekkingen met de farmaceutische industrie en een Technische raad voor implantaten ingesteld. Deze raden worden ingesteld bij de overeenstemmende overeenkomsten- of akkoordencommissies of bij de Geneesmiddelencommissie, en, bij gebreke daarvan, bij het Verzekeringscomité.
Die raden doen de voorstellen en verstrekken de adviezen die zijn bedoeld in artikel 35, § 2.
De Technische geneeskundige raad en de Technische tandheelkundige raad zijn bevoegd om adviezen te geven over de interpretatie van de nomenclatuur, met name aan de beperkte kamers en aan de commissies van beroep, die respectievelijk bedoeld zijn in de artikelen 141, § 1, eerste lid, 9°, en 155.
Elk van deze voorstellen of adviezen zoals bedoeld in het tweede en derde lid moet vergezeld zijn van een schriftelijk advies van de Dienst voor geneeskundige controle. Dit advies wordt geacht te zijn gegeven door de Dienst voor geneeskundige controle indien het niet is geformuleerd binnen de termijn van vijftien dagen nadat deze dienst hierom werd verzocht. » B.2.2. Artikel 139 van de voormelde wet van 14 juli 1994 bepaalt : « In de schoot van het Instituut wordt een Dienst voor geneeskundige controle ingesteld wiens opdracht erin bestaat : 1° de prestaties van de verzekering voor geneeskundige verzorging en de uitkeringsverzekering te controleren op het vlak van realiteit en conformiteit met de voorschriften van deze gecoördineerde wet en haar uitvoeringsbesluiten;2° de kwantiteit van de voorgeschreven of verleende verzorging te beoordelen en uitvoering te geven aan de beslissingen van de commissies bedoeld in artikel 142.» B.3.1. Uit de twee voormelde bepalingen blijkt dat de Dienst voor geneeskundige controle een dubbele opdracht heeft : enerzijds, controleert hij of de prestaties van de geneesheren reëel zijn en in overeenstemming met de nomenclatuur van de geneeskundige verstrekkingen en bestraft hij in voorkomend geval de overtredingen; anderzijds, brengt diezelfde Dienst ook een advies uit over het advies van de Technische geneeskundige raad, wanneer die raad een technisch advies moet geven hetzij in het kader van een voorstel tot wijziging van de nomenclatuur, hetzij in het kader van een geschil over de interpretatie van de nomenclatuur voor de beperkte kamer of voor de Commissie van beroep.
B.3.2. In de interpretatie die de verwijzingsrechter aan artikel 27, vierde lid, geeft, dient het advies van de Dienst voor geneeskundige controle bij een geschil over de toepassing van de nomenclatuur gegeven te worden na, en toegevoegd te worden bij, het advies van de Technische geneeskundige raad. In die interpretatie geeft de Dienst voor geneeskundige controle, die namens het RIZIV optreedt in het geschil voor de Commissie van beroep, op die manier twee keer zijn standpunt weer : een eerste keer over het advies van de Technische geneeskundige raad, en een tweede keer tijdens de terechtzitting voor de Commissie van beroep, aangezien de wet bepaalt dat de verslaggever van de Dienst voor geneeskundige controle van het RIZIV tijdens die terechtzitting moet worden gehoord. Hieruit vloeit een verschil in behandeling voort met de zorgverstrekker, die slechts één keer, namelijk op de terechtzitting, kan worden gehoord en zijn middelen kan toelichten.
B.3.3. De Ministerraad betwist in hoofdorde die interpretatie en stelt dat de in het geding zijnde bepaling dient te worden geïnterpreteerd in die zin dat het advies van de Dienst voor geneeskundige controle niet noodzakelijk vormelijk moet worden toegevoegd aan het advies van de Technische geneeskundige raad, maar ook kan worden uitgebracht in een aanvullend verslag dat de Dienst voor geneeskundige controle voor de Commissie van beroep kan uitbrengen.
B.3.4. Het Hof is evenwel gehouden de vraag te beantwoorden in de door de verwijzingsrechter geformuleerde interpretatie.
B.4. De Ministerraad is in ondergeschikte orde van oordeel dat het beweerde verschil in behandeling berust op een louter formeel onderscheid en dat het middel evenredig is met het nagestreefde doel, namelijk de Commissie van beroep die uitspraak moet doen zo volledig mogelijk informeren.
B.5. Het Hof stelt vast dat, enerzijds, de Commissie van beroep niet verplicht is een niet-bindend advies van de Technische geneeskundige raad in te winnen en, anderzijds, dat het aangewezen wordt geacht het advies betreffende de juiste interpretatie van de bepalingen met betrekking tot de nomenclatuur van de geneeskundige verstrekkingen in te winnen bij die instantie die ook advies heeft uitgebracht bij de totstandkoming van die bepalingen. Nu die adviserende instantie, de voorzitter eventueel uitgezonderd, enkel uit geneesheren is samengesteld, is het niet onredelijk te bepalen, in acht genomen de specificiteit en de technische complexiteit van de aangelegenheid, dat de adviezen van dat orgaan vergezeld moeten zijn van een advies van de Dienst voor geneeskundige controle, die onder meer ermee is belast de weerslag van de adviezen op de begroting toe te lichten (Parl. St., Kamer, 1992-1993, nr. 1040/3, pp. 2-3).
Bovendien kunnen na het advies van de Technische geneeskundige raad, in voorkomend geval vergezeld van een advies of verslag van de Dienst voor geneeskundige controle, de zorgverstrekkers op hun beurt conclusies of een tegenadvies neerleggen bij de Commissie van beroep, zitting houdende als administratief rechtscollege.
Bijgevolg doet de aangevoerde ongelijke behandeling van de partijen bij de behandeling van het geschil voor de Commissie van beroep niet op onevenredige wijze afbreuk aan het tegensprekelijk karakter van de rechtspleging, noch aan het beginsel van de wapengelijkheid.
Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 27, vierde lid, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, schendt niet de beginselen van gelijkheid en niet-discriminatie bedoeld in de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, doordat het, onder referte aan artikel 27, derde lid, van de wet van 14 juli 1994, het advies van de Dienst voor geneeskundige controle oplegt over het advies van de Technische geneeskundige raad dat op verzoek van de Commissie van beroep wordt uitgebracht.
Aldus uitgesproken in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 2 februari 2000.
De griffier, L. Potoms.
De voorzitter, M. Melchior