gepubliceerd op 09 februari 2000
Uittreksel uit arrest nr. 125/99 van 25 november 1999 Rolnummer 1449 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 12.6, tweede lid, van de pachtwet van 4 november 1969, gesteld door de vrederechter van het kanton Etalle. Het Arbitra samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en G. De Baets, en de rechters P. Martens, J. Delruelle(...)
ARBITRAGEHOF
Uittreksel uit arrest nr. 125/99 van 25 november 1999 Rolnummer 1449 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 12.6, tweede lid, van de pachtwet van 4 november 1969, gesteld door de vrederechter van het kanton Etalle.
Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en G. De Baets, en de rechters P. Martens, J. Delruelle, H. Coremans, A. Arts en M. Bossuyt, bijgestaan door referendaris B. Renauld, waarnemend griffier, onder voorzitterschap van voorzitter M. Melchior, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag Bij vonnis van 19 oktober 1998 in zake J. Darche en A. Darche tegen S. Loutsch, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 27 oktober 1998, heeft de vrederechter van het kanton Etalle de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 12.6, tweede lid, van de pachtwet de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre het, wanneer de pachter zijn hoofdberoep in de landbouw heeft, de geldigverklaring van de opzegging voor persoonlijke exploitatie niet toestaat indien het landbouwbedrijf niet het overwegende deel van de beroepsactiviteit van de aanstaande exploitant zal uitmaken, terwijl het zulks wel toestaat wanneer de pachter geen landbouwer is in hoofdberoep, of indien het landbouwbedrijf het overwegende deel van de beroepsactiviteit van de aanstaande exploitant zal uitmaken ? » (...) IV. In rechte (...) B.1. Artikel 12.6, tweede lid, van de pachtwet bepaalt : « Daarenboven, wanneer de pachter zijn hoofdberoep in de landbouw heeft, kan de opzegging voor persoonlijke exploitatie door de rechter slechts geldig worden verklaard indien het exploiteren van het landbouwbedrijf, waarin de betrokken landeigendommen zullen worden geëxploiteerd, een overwegend deel van de beroepsactiviteit van de aanstaande exploitant zal uitmaken. » B.2. Uit de parlementaire voorbereiding van de wet van 7 november 1988 « tot wijziging van de wetgeving betreffende de pacht en de beperking van de pachtprijzen » blijkt dat de wetgever de belangen van de verpachters en de pachters met elkaar heeft willen verzoenen. De betwiste bepaling tracht een bijkomende bescherming te bieden aan de pachter die zijn hoofdberoep in de landbouw heeft (Parl. St., Senaat, 1986-1987, nr. 586/2, p. 59). « De ` boerende boer ' die in hoofdzaak van de landbouw leeft, zal geen opzegging kunnen krijgen van een eigenaar die slechts een occasionele of beperkte landbouwbedrijvigheid op het oog heeft. Een opzegging in zulk geval vereist nl. dat de aanstaande exploitant in overwegende mate met het landbouwbedrijf zal bezig zijn. » (Parl. St., Kamer, 1981-1982, nr. 171/40, p. 79). « Algemeen is de commissie van oordeel dat het hier een zeer fundamentele vraag betreft. De bescherming van een niet-landbouwer is niet nodig. Hij die zijn hoofdberoep heeft buiten de landbouw heeft volgens hem geen bescherming nodig van de pachtwet » (ibid., p. 179).
Uit zorg om het mogelijk te maken zich een oordeel te vormen over « een veranderende realiteit », heeft de wetgever de vrederechter een zekere ruimte willen « laten », en garandeert daarbij dat een voltijdse landbouwer niet wordt verdrongen door een verpachter voor wie het landbouwbedrijf niet een belangrijk gedeelte van de beroepsactiviteit van de aanstaande exploitant zou uitmaken en aldus de economische rendabiliteit van het bedrijf in gevaar zou brengen (ibid., p. 80). Het « begrip ` overwegend ' werd duidelijk en welbewust ingelast om te wijzen op een hoofdberoep » (Parl. St., Kamer, B.Z. 1988, nr. 531/3, p. 4).
B.3. De in het geding zijnde bepaling roept een dubbel verschil in behandeling in het leven met het oog op de bescherming, enerzijds, van de pachters die het landbouwberoep als hoofdberoep uitoefenen en, anderzijds, van de aanstaande exploitanten die aan het landbouwbedrijf een overwegend deel van hun beroepsactiviteit zullen wijden.
B.4. Die beide verschillen in behandeling zijn redelijkerwijze verantwoord in het licht van het door de wetgever nagestreefde doel, namelijk, inzake pacht, diegenen te beschermen die hoofdzakelijk een landbouwactiviteit uitoefenen.
B.5. De prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.
Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 12.6, tweede lid, van de pachtwet schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet, in zoverre het, wanneer de pachter zijn hoofdberoep in de landbouw heeft, de geldigverklaring van de opzegging voor persoonlijke exploitatie niet toestaat indien het landbouwbedrijf niet het overwegende deel van de beroepsactiviteit van de aanstaande exploitant zal uitmaken.
Aldus uitgesproken in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 25 november 1999.
De wnd. griffier, B. Renauld.
De voorzitter, M. Melchior.