gepubliceerd op 17 november 2021
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 1. Bij arrest nr. 251.519 van 17 september 2021, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 24 september 2021, heeft de Raad van State de volgende « Schendt artikel 61, 1°, van de wet van 2 oktober 2017 tot regeling van de private en bijzondere v(...)
GRONDWETTELIJK HOF
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere
wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten
type
wet
prom.
06/01/1989
pub.
18/02/2008
numac
2008000108
bron
federale overheidsdienst binnenlandse zaken
Bijzondere wet op het Arbitragehof
sluiten 1. Bij arrest nr.251.519 van 17 september 2021, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 24 september 2021, heeft de Raad van State de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 61, 1°, van de
wet van 2 oktober 2017Relevante gevonden documenten
type
wet
prom.
02/10/2017
pub.
31/10/2017
numac
2017031388
bron
federale overheidsdienst binnenlandse zaken
Wet tot regeling van de private en bijzondere veiligheid
sluiten tot regeling van de private en bijzondere veiligheid de beginselen van gelijkheid en niet-discriminatie, vastgelegd bij de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 14 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, eventueel in samenhang gelezen met het recht op de vrije keuze van beroepsarbeid, zoals met name gewaarborgd bij de artikelen 22 en 23 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden alsook met de algemene beginselen van niet-retroactiviteit van de strengste strafwet, non bis in idem en evenredigheid van de straf, zoals met name gewaarborgd bij de artikelen 12, tweede lid, en 14 van de Grondwet, in samenhang gelezen met de artikelen 3, 6 en 7 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, alsook bij artikel 4 van het Protocol nr. 7 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, in zoverre het, - wat de beginselen van gelijkheid en niet-discriminatie betreft (eventueel in samenhang gelezen met het evenredigheidsbeginsel en met artikel 23 van de Grondwet dat het recht op arbeid en op de vrije keuze van beroepsarbeid waarborgt), op discriminerende wijze en zonder rekening te houden met de elementen van de zaak (bijvoorbeeld het verband met de beoogde functie, de ernst van het misdrijf, het feit dat het misdrijf lang geleden is gepleegd, enz.) bepaalt dat de personen die op basis van het Strafwetboek zijn veroordeeld voor het onopzettelijk toebrengen van slagen en verwondingen ingevolge een verkeersongeval, niet voldoende betrouwbaar zouden zijn om toe te treden tot de functie van bewakingsagent en dus dat hun een identificatiekaart moet worden geweigerd, in tegenstelling tot de personen die zijn veroordeeld voor inbreuken op de reglementering betreffende de politie over het wegverkeer die zwaarder kunnen zijn en hun betrouwbaarheid meer kunnen aantasten, en dat zij op soortgelijke wijze moeten worden behandeld als de personen die zijn veroordeeld voor inbreuken die geen verband houden met de reglementering betreffende de politie over het wegverkeer maar die zwaarder zijn en hun betrouwbaarheid meer aantasten; - wat het evenredigheidsbeginsel betreft (eventueel in samenhang gelezen met artikel 23 van de Grondwet dat het recht op arbeid en op de vrije keuze van beroepsarbeid waarborgt, en met de beginselen van gelijkheid en niet-discriminatie), op onweerlegbare wijze, zonder begrenzing in de tijd en zonder rekening te houden met de elementen van de zaak (bijvoorbeeld het verband met de beoogde functie, de ernst van het misdrijf, het feit dat het misdrijf lang geleden is gepleegd, enz.) bepaalt dat een persoon die is veroordeeld voor het onopzettelijk toebrengen van slagen en verwondingen ingevolge een verkeersongeval, niet voldoende betrouwbaar zou zijn om toe te treden tot de functie van bewakingsagent en dus dat de identificatiekaart moet worden geweigerd, zonder dat de wetgever aan de overheid de mogelijkheid biedt om te dezen enige beoordelingsbevoegdheid uit te oefenen; - wat het beginsel van niet-retroactiviteit van de strengste strafwet betreft, bepaalt dat de identificatiekaart moet worden geweigerd, zelfs voor misdrijven die zijn gepleegd vóór de datum van inwerkingtreding van de
wet van 2 oktober 2017Relevante gevonden documenten
type
wet
prom.
02/10/2017
pub.
31/10/2017
numac
2017031388
bron
federale overheidsdienst binnenlandse zaken
Wet tot regeling van de private en bijzondere veiligheid
sluiten tot regeling van de private [en bijzondere] veiligheid, terwijl de versie van de wet van 10 april 1990 tot regeling van de private en bijzondere veiligheid die van kracht was op het ogenblik dat de ten laste gelegde feiten werden gepleegd, niet voorzag in die mogelijkheid tot weigering wegens een veroordeling voor het onopzettelijk toebrengen van slagen en verwondingen ingevolge een verkeersongeval; - wat het beginsel non bis in idem betreft, bepaalt dat de identificatiekaart moet worden geweigerd terwijl, gezien de zwaarte van die beslissing, die laatste moet worden beschouwd als een sanctie die bijgevolg niet kan worden opgelegd aan de aanvrager van de identificatiekaart omdat hij reeds strafrechtelijk werd veroordeeld voor identieke feiten, zijnde voor het onopzettelijk toebrengen van slagen en verwondingen ingevolge een verkeersongeval meer dan zes jaar geleden; - wat het beginsel van evenredigheid van de straf betreft (eventueel in samenhang gelezen met artikel 23 van de Grondwet dat het recht op arbeid en op de vrije keuze van beroepsarbeid waarborgt), bepaalt dat de identificatiekaart moet worden geweigerd, hetgeen op onweerlegbare wijze en zonder begrenzing in de tijd een onmogelijkheid impliceert om toe te treden tot de functie van bewakingsagent, ondanks het feit dat de aanvrager van de kaart enkel is veroordeeld voor het onopzettelijk toebrengen van slagen en verwondingen ingevolge een verkeersongeval ? ». 2. Bij arrest nr.251.786 van 7 oktober 2021, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 19 oktober 2021, heeft de Raad van State de volgende prejudiciële vragen gesteld : « Schendt artikel 61, 1°, van de
wet van 2 oktober 2017Relevante gevonden documenten
type
wet
prom.
02/10/2017
pub.
31/10/2017
numac
2017031388
bron
federale overheidsdienst binnenlandse zaken
Wet tot regeling van de private en bijzondere veiligheid
sluiten ' tot regeling van de private en bijzondere veiligheid ' het in de artikelen 10 en 11 van de Grondwet uiteengezette gelijkheidsbeginsel doordat, enerzijds, die bepaling wel een uitzondering maakt voor veroordelingen wegens inbreuken op de wegverkeerswet maar niet voor veroordelingen wegens andere, door de politierechtbank gesanctioneerde tenlasteleggingen en, anderzijds, die bepaling geen onderscheid maakt tussen de veroordelingen wegens alle andere inbreuken dan de inbreuken op de wegverkeerswet en dus een veroordeling wegens een inbreuk op een tijdelijke maatregel om de verspreiding van het coronavirus COVID-19 te beperken op exact dezelfde manier wordt behandeld als veroordelingen wegens andere inbreuken op de strafwet ? »; « Schendt artikel 61, 1°, van de
wet van 2 oktober 2017Relevante gevonden documenten
type
wet
prom.
02/10/2017
pub.
31/10/2017
numac
2017031388
bron
federale overheidsdienst binnenlandse zaken
Wet tot regeling van de private en bijzondere veiligheid
sluiten ' tot regeling van de private en bijzondere veiligheid ' het recht op arbeid en in het bijzonder het recht op vrije keuze van de beroepsarbeid zoals gewaarborgd door de artikelen 22 en 23 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, doordat het iedereen die veroordeeld is geweest tot enige correctionele of criminele straf, zoals bedoeld in artikel 7 van het Strafwetboek of tot een gelijkaardige straf in het buitenland, met uitzondering van de inbreuken op de wegverkeerswet, automatisch de toegang ontzegt tot de beroepen bedoeld in artikel 60 van de voormelde
wet van 2 oktober 2017Relevante gevonden documenten
type
wet
prom.
02/10/2017
pub.
31/10/2017
numac
2017031388
bron
federale overheidsdienst binnenlandse zaken
Wet tot regeling van de private en bijzondere veiligheid
sluiten en in het bijzonder tot het beroep van bewakingsagent, zonder dat er ook maar enige beoordeling gebeurt van de aard en de ernst van de strafrechtelijke feiten, de context waarin ze plaatsvonden, de ouderdom, de herhaling, de impact van de strafrechtelijke feiten op het vereiste profiel voor de desbetreffende functie en de persoonlijkheid van de aanvrager van de identificatiekaart ? ».
Die zaken, ingeschreven onder de nummers 7643 en 7653 van de rol van het Hof, werden samengevoegd.
De griffier, P.-Y. Dutilleux