gepubliceerd op 24 januari 2020
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 Bij arrest van 26 november 2019, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 3 december 2019, heeft het Hof van Cassatie de volgende prejudiciële vra « 1. Schenden de artikelen 479, 482bis en 483 Wetboek van Strafvordering de artikelen 10 en 11 Gron(...)
GRONDWETTELIJK HOF
   Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere 
wet van 6    januari 1989Relevante gevonden documenten
	
		
			
				
					type
					wet
				
				
					prom.
					06/01/1989
				
				
					pub. 
					18/02/2008
				
				
					numac 
					2008000108
				
			
		
			
				
					
						bron
						federale overheidsdienst binnenlandse zaken
					
				
				
					Bijzondere wet op het Arbitragehof 
				
			
		
	sluiten    Bij arrest van 26 november 2019, waarvan de expeditie ter griffie van    het Hof is ingekomen op 3 december 2019, heeft het Hof van Cassatie de    volgende prejudiciële vragen gesteld :    « 1. Schenden de artikelen 479, 482bis en 483 Wetboek van    Strafvordering de artikelen 10 en 11 Grondwet, in die zin    geïnterpreteerd dat wanneer een gerechtelijk onderzoek werd gevoerd op    vordering van de procureur-generaal lastens een houder van het    voorrecht van rechtsmacht en lastens andere personen wegens misdrijven    die samenhangend zijn met de misdrijven waarvan de ambtenaar wordt    verdacht, en de strafvordering lastens de houder van het voorrecht van    rechtsmacht vóór de aanhangigmaking van de zaak bij de vonnisrechter    is vervallen door een minnelijke schikking en of door een    buitenvervolgingstelling door de procureur-generaal, de procureur des    Konings als enige bevoegd is om te beslissen of de zaak lastens de    andere personen al dan niet middels rechtstreekse dagvaarding naar het    vonnisgerecht moet worden verwezen, zonder dat er sprake is van een    optreden van een onderzoeksgerecht dat in het kader van een op    tegenspraak gevoerde procedure overgaat tot de regeling van de    rechtspleging en daarbij de toereikendheid van de bezwaren en de    regelmatigheid van de rechtspleging beoordeelt, dit terwijl een    dergelijke filterprocedure na gerechtelijk onderzoek wel gewaarborgd    is in de gemeenrechtelijke procedure overeenkomstig artikel 127    Wetboek van Strafvordering, zelfs wanneer de onderzoeksrechter werd    ontlast wegens territoriale bevoegdheid, in de procedure tot    berechting van hogere magistraten overeenkomstig de artikelen 479 tot    482bis Wetboek van Strafvordering, zoals uitgelegd door het    Grondwettelijk Hof en in de procedure tot berechting van ministers en    leden van een gemeenschaps- of gewestregering overeenkomstig de    artikelen 9, 16 en 29 van de wetten van 25 juni 1998 tot regeling van    de strafrechtelijke verantwoordelijkheid van ministers, enerzijds, en    van die van leden van een gemeenschaps- of gewestregering, anderzijds    ? 2. Schendt artikel 479 juncto de artikelen 480 en 482bis Wetboek van    Strafvordering, in samenhang gelezen met de artikelen 127 en 130    Wetboek van Strafvordering, de artikelen 10 en 11 Grondwet, in die zin    geïnterpreteerd dat een verdachte, ten aanzien van wie de procureur    des Konings een gerechtelijk onderzoek heeft gevorderd dat na ontslag    van onderzoek door de raadkamer gevoegd werd aan een onderzoek dat    wordt gevoerd door een raadsheer-onderzoeksmagistraat met betrekking    tot een misdrijf gepleegd door een persoon met een van de    hoedanigheden vermeld in artikel 479 Wetboek van Strafvordering,    indien de procureur-generaal beslist om de titularis van het voorrecht    van rechtsmacht niet te vervolgen, slechts kan worden verwezen naar de    bodemrechter mits een beslissing van het onderzoeksgerecht, terwijl    een verdachte ten aanzien van wie de procureur-generaal een    gerechtelijk onderzoek heeft gevorderd door een    raadsheer-onderzoeksmagistraat rechtstreeks kan worden gedagvaard voor    de bodemrechter, zelfs wanneer de procureur-generaal beslist om de    titularis van het voorrecht van rechtsmacht niet te vervolgen ?    3.Schendt artikel 127 Wetboek van Strafvordering betreffende de    regeling van de rechtspleging door de raadkamer, in die zin    geïnterpreteerd dat het niet van toepassing is op een gerechtelijk    onderzoek dat werd gevoerd door een raadsheer-onderzoeksmagistraat    overeenkomstig artikel 480 Wetboek van Strafvordering wanneer na de    beschikking tot mededeling maar voor de aanhangmaking van de zaak bij    de vonnisrechter, door het verval van de strafvordering wegens    minnelijke schikking en of buitenvervolgingstelling door de    procureur-generaal de samenhang wegvalt tussen de feiten die aan een    houder van het voorrecht van rechtsmacht worden verweten en aan andere    personen, zodat het de procureur des Konings toegestaan is om die    andere personen rechtstreeks te dagvaarden voor de feitenrechter en in    voorkomend geval te steunen op onderzoekhandelingen die zijn verricht    door de raadsheer-onderzoeksmagistraat, de artikelen 10 en 11 Grondwet    ? ».
Die zaak is ingeschreven onder nummer 7315 van de rol van het Hof.
De griffier, F. Meersschaut