Etaamb.openjustice.be
Arrest Van Het Grondwettelijk Hof
gepubliceerd op 06 maart 2019

Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 Bij arrest van 15 januari 2019, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 23 januari 2019, heeft het Arbeidshof te Luik, afdeling Luik, de volgende « - Schenden de artikelen 1675/7, § 1, derde lid, en § 4, en 1675/15, §§ 2/1 en(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2019201030
pub.
06/03/2019
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten Bij arrest van 15 januari 2019, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 23 januari 2019, heeft het Arbeidshof te Luik, afdeling Luik, de volgende prejudiciële vragen gesteld : « - Schenden de artikelen 1675/7, § 1, derde lid, en § 4, en 1675/15, §§ 2/1 en 3, van het Gerechtelijk Wetboek, in de interpretatie dat de rechter rekening moet houden met de wettelijke of conventionele redenen van voorrang van de schuldeisers ' die een verklaring hebben neergelegd ' wanneer hij overgaat tot de verdeling van het beschikbare saldo van de bemiddeling tussen die schuldeisers ' die een verklaring hebben neergelegd ' in geval van herroeping van de beschikking van toelaatbaarheid, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in zoverre zij de ' externe ' schuldeisers uitsluiten van het voordeel van de verdeling van het beschikbare saldo van de bemiddeling, terwijl die twee categorieën van schuldeisers zich in een vergelijkbare situatie bevinden tegenover een schuldenaar die de met de wet op de collectieve schuldenregeling nagestreefde bescherming is kwijtgeraakt als gevolg van de beslissing tot herroeping ? - Schenden de artikelen 1675/7, § 1, derde lid, en § 4, 1675/15, §§ 2/1 en 3, 1675/14, § 3, 1390quater, § 2, en 1390septies, zesde lid, van het Gerechtelijk Wetboek, in de interpretatie dat de rechter rekening moet houden met de wettelijke of conventionele redenen van voorrang van alle schuldeisers wanneer hij overgaat tot de verdeling van het beschikbare saldo van de bemiddeling in geval van herroeping van de beschikking van toelaatbaarheid, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in zoverre zij de ' externe ' schuldeisers uitsluiten of minstens blootstellen aan het risico te worden uitgesloten van het voordeel van de verdeling van het beschikbare saldo van de bemiddeling doordat die schuldeisers, in tegenstelling tot de schuldeisers ' die een verklaring hebben neergelegd ', niet in kennis zullen worden gesteld van die verdeling, terwijl die twee categorieën van schuldeisers zich in een vergelijkbare situatie bevinden tegenover een schuldenaar die de met de wet op de collectieve schuldenregeling nagestreefde bescherming is kwijtgeraakt als gevolg van de beslissing tot herroeping ? ».

Die zaak is ingeschreven onder nummer 7101 van de rol van het Hof.

De griffier, P.-Y. Dutilleux

^