gepubliceerd op 14 februari 2011
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 Bij arrest nr. 210.079 van 23 december 2010 in zake Emilia Dos Santos tegen de stad Brussel, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 29 december « Gelet op het feit dat : 1° een vaste rechtspraak ervan uitgaat dat, wanneer bij een ter post (...)
GRONDWETTELIJK HOF
   Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere 
wet van 6    januari 1989Relevante gevonden documenten
	
		
			
				
					type
					wet
				
				
					prom.
					06/01/1989
				
				
					pub. 
					18/02/2008
				
				
					numac 
					2008000108
				
			
		
			
				
					
						bron
						federale overheidsdienst binnenlandse zaken
					
				
				
					Bijzondere wet op het Arbitragehof 
				
			
		
	sluiten    Bij arrest nr. 210.079 van 23 december 2010 in zake Emilia Dos Santos    tegen de stad Brussel, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is    ingekomen op 29 december 2010, heeft de Raad van State de volgende    prejudiciële vraag gesteld :    « Gelet op het feit dat : 1° een vaste rechtspraak ervan uitgaat dat, wanneer bij een ter post    aangetekende brief wordt kennisgegeven van een akte, maar de    geadresseerde ervan niet op zijn woonplaats is wanneer de zending    wordt aangeboden, en wanneer die persoon die zending niet op het    postkantoor afhaalt binnen de termijn gedurende welke die daar wordt    bewaard, de kennisgeving wordt geacht te zijn volbracht op de dag dat    de postbeambte in de brievenbus van de geadresseerde een bericht heeft    gestopt waarin die laatste erover wordt ingelicht dat die zending werd    aangeboden;2° met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de gecoördineerde    wetten op de Raad van State, indien in de kennisgeving die in die niet    afgehaalde zending is vervat, wordt gewezen op het bestaan van het    beroep bij de Raad van State, alsook op de in acht te nemen    vormvoorschriften en termijnen, de beroepstermijn loopt vanaf het    ogenblik dat in de brievenbus van de geadresseerde het bericht is    gestopt waarin die laatste erover wordt ingelicht dat de zending werd    aangeboden;3° met toepassing van datzelfde artikel, indien in de kennisgeving die    in die niet opgehaalde zending is vervat, niet wordt gewezen op het    bestaan van dat beroep, de termijn pas ingaat op de dag waarop de    betrokkene kennisneemt van de akte;   voert artikel 19, tweede lid, van de gecoördineerde wetten op de Raad    van State, in zoverre het de verjaringstermijn van het beroep tot    nietigverklaring van een akte waarvan is kennisgegeven zonder dat is    gewezen op het bestaan van dat beroep en op de in acht te nemen    vormvoorschriften en termijnen, doet ingaan op de dag waarop de    betrokkene ' in kennis werd gesteld ' van de akte en niet vanaf de dag    waarop in zijn brievenbus een bericht is gestopt waarmee de    geadresseerde erover wordt ingelicht dat een aangetekende zending werd    aangeboden, dan geen regel in die onverenigbaar is met het in artikel    10 van de Grondwet vervatte gelijkheidsbeginsel, in zoverre het    aanvangspunt van de beroepstermijn verschilt naargelang in de zending    waarin de kennisgeving van een administratieve akte is vervat, zending    die niet bij de post is afgehaald en die voor de geadresseerde dus    onbekend is gebleven, al dan niet wordt gewezen op het bestaan van het    beroep bij de Raad van State, alsook op de in acht te nemen    vormvoorschriften en termijnen ?    Voert artikel 19, tweede lid, van de gecoördineerde wetten op de Raad    van State met andere woorden geen discriminatie in die onbestaanbaar    is met artikel 10 van de Grondwet, eventueel in samenhang gelezen met    het recht op toegang tot het gerecht, tussen, enerzijds, de personen    aan wie tevergeefs een zending is gericht met een voor beroep vatbare    akte waarvan de kennisgeving de in dat artikel voorgeschreven    vermelding bevat en, anderzijds, de personen aan wie eveneens    tevergeefs een zending is gericht met een voor beroep vatbare akte    waarvan de kennisgeving die vermelding niet bevat, waarbij de    eerstgenoemden, voor het instellen van een beroep tot vernietiging,    beschikken over een termijn van 60 dagen die ingaat op de dag dat het    bericht in de brievenbus is gestopt, en de laatstgenoemden over een    termijn van 4 maanden plus 60 dagen vanaf de dag waarop zij van die    akte hebben kennisgenomen, waarbij dat verschil in behandeling te    wijten is aan een omstandigheid die de enen en de anderen    noodgedwongen niet kennen, namelijk de inhoud van een brief die niet    bij de geadresseerde ervan is aangekomen ? ».
Die zaak is ingeschreven onder nummer 5073 van de rol van het Hof.
De griffier, P.-Y. Dutilleux.