gepubliceerd op 09 februari 2007
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij arrest nr. 166.211 van 21 december 2006 in zake Josephus Bols tegen het Vlaamse Gewest, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof « Schendt artikel 28 (lees 29) van het decreet van 11 mei 1999 tot wijziging van het decreet van 23(...)
ARBITRAGEHOF
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij arrest nr. 166.211 van 21 december 2006 in zake Josephus Bols tegen het Vlaamse Gewest, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 16 januari 2007, heeft de Raad van State de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 28 (lees 29) van het decreet van 11 mei 1999 tot wijziging van het decreet van 23 januari 1991 inzake de bescherming van het leefmilieu tegen de verontreiniging door meststoffen [en] tot wijziging van het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning, de artikelen 10 en 11 van de gecoördineerde Grondwet, en artikel 6 van het Europees Verdrag van 4 november 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, inzoverre het de overgangsregeling zoals vervat in artikel 33 van het decreet van 23 januari 1991 inzake de bescherming van het leefmilieu tegen de verontreiniging door meststoffen en ingevoerd bij artikel 26 van het decreet van 20 december 1995 tot wijziging van het decreet van 23 januari 1991 inzake de bescherming van het leefmilieu tegen de verontreiniging door meststoffen opheft, en (A) zodoende (1) een ongelijke behandeling invoert tussen een administratieve beslissing omtrent milieuvergunningsaanvragen klasse 1 en 2 die ontvankelijk en volledig verklaard zijn vóór 1 januari 1996 waartegen geen beroep tot vernietiging diende te worden ingesteld voor de Raad van State, enerzijds, en een administratieve beslissing omtrent milieuvergunningsaanvragen klasse 1 en 2 die ontvankelijk en volledig verklaard zijn vóór 1 januari 1996 waartegen wel een beroep bij de Raad van State werd aanhangig gemaakt, anderzijds, en tevens (2) een ongelijke behandeling invoert tussen een administratieve beslissing omtrent milieuvergunningsaanvragen klasse 1 en 2 die ontvankelijk en volledig verklaard zijn vóór 1 januari 1996 en waarvan [de] Raad de vernietiging heeft bevolen vóór de inwerkingtreding van artikel 28 van het decreet van 11 mei 1999 tot wijziging van het decreet van 23 januari 1991 inzake de bescherming van het leefmilieu tegen de verontreiniging door meststoffen en tot wijziging van het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning, enerzijds, en een administratieve beslissing omtrent milieuvergunningsaanvragen klasse 1 en 2 die ontvankelijk en volledig verklaard zijn vóór 1 januari 1996 en waarvan [de] Raad de vernietiging heeft bevolen na de inwerkingtreding van artikel 28 van het decreet van 11 mei 1999 tot wijziging van het decreet van 23 januari 1991 inzake de bescherming van het leefmilieu tegen de verontreiniging door meststoffen en tot wijziging van het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning, anderzijds, en (B) zodoende tevens elke effectieve rechtsbescherming door de Raad van State tegen onwettig overheidshandelen onmogelijk maakt, zonder dat hiervoor en objectieve en redelijke verantwoording bestaat ? ». Die zaak is ingeschreven onder nummer 4124 van de rol van het Hof.
De griffier, P.-Y. Dutilleux.