gepubliceerd op 15 december 2006
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij twee arresten van 31 oktober 2006 in zake respectievelijk V. Ivonaitis en M. Van Charante, waarvan de expedities ter griffie van het Arbitrag « Schendt artikel 235ter, § 6, van het Wetboek van Strafvordering de artikelen 10 en 11 van de(...)
ARBITRAGEHOF
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij twee arresten van 31 oktober 2006 in zake respectievelijk V. Ivonaitis en M. Van Charante, waarvan de expedities ter griffie van het Arbitragehof zijn ingekomen op 13 november 2006, heeft het Hof van Cassatie de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 235ter, § 6, van het Wetboek van Strafvordering de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, doordat deze wetsbepaling geen enkel cassatieberoep toelaat tegen het arrest van de kamer van inbeschuldigingstelling betreffende de controle van de regelmatigheid over de toepassing van de bijzondere opsporingsmethoden observatie en infiltratie, in zoverre daartoe de controle van het vertrouwelijk dossier is vereist, terwijl artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering een onmiddellijk cassatieberoep toelaat tegen het arrest van de kamer van inbeschuldigingstelling betreffende de toepassing van onder meer artikel 235bis van het Wetboek van Strafvordering en de artikelen 407, 408, 409, 413 en 416, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering cassatieberoep toelaten tegen elk eindarrest of eindvonnis ? ».
Die zaken, ingeschreven onder de nummers 4069 en 4070 van de rol van het Hof, werden samengevoegd.
De griffier, P.-Y. Dutilleux.