gepubliceerd op 27 januari 2004
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij arrest van 20 november 2003 in zake het openbaar ministerie en M.-F. Honorez tegen J. Petit en in zake J. Petit tegen de n.v. A.G.F. Belgium « Schenden de bepalingen van het tweede lid van artikel 162 van het Wetboek van Strafvordering, zoa(...)
ARBITRAGEHOF
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij arrest van 20 november 2003 in zake het openbaar ministerie en M.-F. Honorez tegen J. Petit en in zake J. Petit tegen de n.v. A.G.F. Belgium Insurance, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 27 november 2003, heeft het Hof van Beroep te Bergen de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schenden de bepalingen van het tweede lid van artikel 162 van het Wetboek van Strafvordering, zoals gewijzigd bij artikel 1, a), van de wet van 25 oktober 1950, het in de artikelen 10 en 11 van de Grondwet vervatte beginsel van niet-discriminatie, in zoverre zij de feitenrechter ertoe verplichten de burgerlijke partij die in het ongelijk wordt gesteld, te veroordelen in alle kosten gemaakt door de Staat en de beklaagde, wanneer die partij de beklaagde rechtstreeks voor de strafrechter heeft gedagvaard, en dus in zoverre zij die burgerlijke partij het recht ontnemen om argumenten aan te voeren die de rechter ervan kunnen overtuigen haar van alle of een deel van de voormelde kosten te ontheffen, terwijl de rechter, buiten dat geval en dat waarin de burgerlijke partijstelling heeft geleid tot de opening van een onderzoek, beschikt over een beoordelingsbevoegdheid ten aanzien van de veroordeling van de burgerlijke partij in de kosten, waarbij die facultatief is ? » Die zaak is ingeschreven onder nummer 2843 van de rol van het Hof.
De griffier, P.-Y. Dutilleux.