Etaamb.openjustice.be
Arrest Van Het Grondwettelijk Hof
gepubliceerd op 11 april 2003

Arrest nr. 5/2003 van 14 januari 2003 Rolnummer : 2521 In zake : de vordering tot schorsing van artikel 2 van de ordonnantie van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest van 18 juli 2002 houdende wijziging van de Nieuwe Gemeentewet, ingestel Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en A. Arts, en de rechters L. Fra(...)

bron
arbitragehof
numac
2003200377
pub.
11/04/2003
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

ARBITRAGEHOF


Arrest nr. 5/2003 van 14 januari 2003 Rolnummer : 2521 In zake : de vordering tot schorsing van artikel 2 van de ordonnantie van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest van 18 juli 2002 houdende wijziging van de Nieuwe Gemeentewet, ingesteld door S. de Lobkowicz en anderen.

Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en A. Arts, en de rechters L. François, P. Martens, R. Henneuse, M. Bossuyt, E. De Groot, L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman en E. Derycke, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Melchior, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de vordering Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 20 september 2002 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 23 september 2002, is een vordering tot schorsing ingesteld van artikel 2 van de ordonnantie van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest van 18 juli 2002 houdende wijziging van de Nieuwe Gemeentewet (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 7 augustus 2002) door S. de Lobkowicz, wonende te 1180 Brussel, Dolezlaan 466A , C. Cattoir, wonende te 1180 Brussel, Waterloosesteenweg 1307, I. Rigaux, wonende te 1180 Brussel, Coghensquare 15, M. Cohen, wonende te 1180 Brussel, Merlostraat 8D , G. Adler, wonende te 1180 Brussel, Winston Churchilllaan 87/27, L. Beyer de Ryke, wonende te 1180 Brussel, Maretaklaan 19, en G. Vilain, wonende te 1180 Brussel, steenweg op Drogenbos 2.

Bij afzonderlijk verzoekschrift vorderen de verzoekende partijen eveneens de vernietiging van de voormelde norm.

II. De rechtspleging Bij beschikking van 20 september 2002 heeft de voorzitter in functie de rechters van de zetel aangewezen overeenkomstig de artikelen 58 en 59 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof.

De rechters-verslaggevers hebben geoordeeld dat er geen aanleiding was om artikel 71 of 72 van de organieke wet toe te passen.

Bij beschikking van 22 oktober 2002 heeft voorzitter M. Melchior de zaak voorgelegd aan het Hof in voltallige zitting.

Bij beschikking van dezelfde dag heeft het Hof de dag van de terechtzitting bepaald op 27 november 2002.

Van die beschikking is kennisgegeven aan de in artikel 76 van de organieke wet vermelde autoriteiten evenals aan de verzoekende partijen en hun advocaat bij op 25 oktober 2002 ter post aangetekende brieven.

Op de openbare terechtzitting van 27 november 2002 : - zijn verschenen : . Mr. J. Bourtembourg, advocaat bij de balie te Brussel, voor de verzoekende partijen; . Mr. F. Gosselin, advocaat bij de balie te Brussel, voor de Waalse Regering; . Mr. M. Mahieu, advocaat bij het Hof van Cassatie, voor de Brusselse Hoofdstedelijke Regering; . hebben de rechters-verslaggevers R. Henneuse en E. Derycke verslag uitgebracht; - zijn de voornoemde advocaten gehoord; - is de zaak in beraad genomen.

De rechtspleging is gevoerd overeenkomstig de artikelen 62 en volgende van de organieke wet, die betrekking hebben op het gebruik van de talen voor het Hof.

III. In rechte - A - Ten aanzien van het belang A.1. De verzoekers geven een uiteenzetting van de feiten en de historiek die tot de aanneming van de aangevochten bepaling hebben geleid en staven vervolgens hun belang om voor het Hof in rechte te treden door hun hoedanigheid van kiezers, van gemeenteraadsleden van de gemeente Ukkel en van kandidaten die zijn voorgedragen voor een mandaat van schepen aan te voeren; daarnaast wordt opgemerkt dat S. de Lobkowicz en S. Cattoir vroeger schepen waren en derhalve geroepen zijn om tijdelijk dat ambt waar te nemen tot het college regelmatig zal zijn samengesteld.

Ten aanzien van het moeilijk te herstellen ernstig nadeel A.2.1. Als moeilijk te herstellen ernstig nadeel voeren de verzoekende partijen in de eerste plaats aan dat, terwijl op grond van de vroegere regels niet aan hen kon worden voorbijgegaan voor de samenstelling van een meerderheid in de gemeenteraad, de overheid, met schending van die regels, andere personen heeft aangewezen. Terwijl die aanwijzingen waarschijnlijk door de Raad van State zullen worden vernietigd, « zou de onmiddellijke toepassing van de in het geding zijnde wetsbepalingen de overheid de mogelijkheid bieden in het ambt van schepen dezelfde personen te benoemen van wie de aanwijzing pas zou zijn vernietigd, en deze keer in alle wettigheid ». Indien er geen schorsing komt, « zouden die personen de functie van schepen gedurende de gehele vernietigingsprocedure innemen ».

Volgens de verzoekers « zou het [...] nadeel dat aldus aan de verzoekende partijen wordt berokkend van morele aard zijn, vermits het materiële nadeel dat uit de foutieve akte voortvloeit, nog steeds zou kunnen worden vergoed ».

A.2.2. Volgens de verzoekers zou dat morele nadeel van drieërlei aard zijn.

In de eerste plaats zouden zij niet tot schepen worden aangewezen, voor welk ambt zij zich kandidaat hebben gesteld, en zij zouden geen hoop kunnen hebben het te zijn vóór het einde van de procedure tot vernietiging, die « dus niet veel belang meer » zou hebben. Hoewel de gewettigde verwachting van de kandidaten om schepen te worden, niet zeker was, berustte zij op grote kansen, maar die verwachting wordt door de aangevochten bepaling tegengesproken. Het aldus berokkende nadeel zou ernstig zijn vermits het het fundamentele recht van de verkiesbaarheid raakt, en het zou slechts onvolledig kunnen worden hersteld.

Vervolgens wordt aangevoerd dat een moreel nadeel « zou voortvloeien uit het feit dat de verzoekende partijen uit die schepenambten zouden worden geweerd ten voordele van de personen die zelf niet meer solidair zijn met de meerderheid van de verkozenen van de lijst ».

Terwijl de door de gewijzigde bepaling nagestreefde doelstelling er precies in bestond een einde te maken aan « de premie voor het verraad » (een mandaat van schepen of burgemeester krijgen in ruil voor het niet meer solidair zijn met zijn lijst), wat vroeger mogelijk was, wordt nochtans hetzelfde resultaat bereikt, zowel door de aanwijzingen door de uitvoerende macht als door de aangevochten bepaling zelf.

Tot slot voeren de verzoekende partijen aan dat « de gemeente zelf » een moeilijk te herstellen ernstig nadeel zal ondergaan, waarop zij zich als gemeenteraadsleden zullen kunnen beroepen, vermits « aangezien het college onregelmatig zal zijn samengesteld, alle beslissingen die het zal nemen, onregelmatig zullen zijn »; tot staving van het moeilijk te herstellen ernstig karakter van dat nadeel worden « de bevoegdheden van het college en het belang ervan in het licht van een normale werking van de instelling » aangevoerd. - B - B.1. De verzoekers vorderen de schorsing - waartoe onderhavige procedure beperkt is - van artikel 2 van de ordonnantie van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest van 18 juli 2002 houdende wijziging van de Nieuwe Gemeentewet.

Die bepaling luidt : « In artikel 15, § 1, van de Nieuwe Gemeentewet wordt het eerste lid aangevuld met de volgende zin : 'Indien twee maanden na het openvallen van een schepenmandaat of twee maanden na de installatievergadering van de gemeenteraad één of meer schepenmandaten niet zijn kunnen worden toegewezen, hetzij omdat een schriftelijk voorgedragen kandidaat niet is gekozen, hetzij omdat, ingeval geen enkele kandidaat schriftelijk is voorgedragen, geen enkele kandidaat is kunnen worden gekozen na een mondelinge voordracht tijdens de vergadering, is meer dan een derde van de handtekeningen van de verkozenen op de lijst van de voorgedragen kandidaat, met inbegrip van de eerste verkozene van de lijst, vereist, wil de akte van voordracht ontvankelijk zijn.' Dit artikel houdt op uitwerking te hebben op 31 december 2006. » B.2. Naar luid van artikel 20, 1o, van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof dient aan twee grondvoorwaarden te zijn voldaan opdat tot schorsing kan worden besloten : - de middelen die worden aangevoerd moeten ernstig zijn; - de onmiddellijke uitvoering van de bestreden maatregel moet een moeilijk te herstellen ernstig nadeel kunnen berokkenen.

Daar de twee voorwaarden cumulatief zijn, leidt de vaststelling dat één van die voorwaarden niet is vervuld tot verwerping van de vordering tot schorsing.

Ten aanzien van het moeilijk te herstellen ernstig nadeel B.3.1. Om hun moeilijk te herstellen ernstig nadeel aan te tonen, voeren de verzoekers aan dat, terwijl op grond van de vroegere regels « niet aan hen kon worden voorbijgegaan voor de vorming van een gemeentelijke meerderheid », andere personen tot schepen zijn verkozen, met schending van die regels.

Terwijl die verkiezingen volgens de verzoekers waarschijnlijk door de Raad van State zouden worden vernietigd, « zou de onmiddellijke toepassing van de in het geding zijnde [...] bepalingen de overheid de mogelijkheid bieden in het ambt van schepen dezelfde personen te benoemen van wie de aanwijzing pas zou zijn vernietigd, en deze keer in alle wettigheid ». Indien er geen schorsing komt, « zouden die personen de functie van schepen gedurende de gehele vernietigingsprocedure innemen ».

B.3.2. Volgens de verzoekers « zou het moeilijk te herstellen nadeel dat aldus aan de verzoekende partijen wordt berokkend, van morele aard zijn, vermits het materiële nadeel dat uit de foutieve akte voortvloeit, nog steeds schadeloos zou kunnen worden vergoed ».

Volgens de verzoekers zou dat morele nadeel van drieërlei aard zijn.

In de eerste plaats zouden zij vóór het einde van de vernietigingsprocedure niet tot schepen kunnen worden verkozen, voor welk ambt zij zich kandidaat hebben gesteld, terwijl hun kandidatuur veel kans maakte. Vervolgens zouden zij worden geweerd ten voordele van diegenen die niet meer solidair zijn met de meerderheid van de verkozenen van de lijst. Tot slot zou de gemeente ook een moeilijk te herstellen ernstig nadeel ondergaan - waarvan de verzoekers menen dat zij zich erop kunnen beroepen in hun hoedanigheid van gemeenteraadslid - vermits, aangezien het college onregelmatig is samengesteld, « alle beslissingen die het zal nemen, onregelmatig zullen zijn ».

B.4. Doordat de verzoekers als nadeel aanvoeren dat zij voorlopig zouden worden geweerd uit het ambt van schepen waarvoor zij zich kandidaat hebben gesteld, en bovendien ten voordele van de dissidenten van hun lijst, voeren zij een moreel nadeel aan dat zou verdwijnen met de eventuele vernietiging van de bestreden bepaling. Dat nadeel is derhalve niet moeilijk te herstellen.

In zoverre de financiële gevolgen van de niet-verkiezing van de verzoekers tot schepen vóór het einde van de vernietigingsprocedure in aanmerking zouden worden genomen, gaat het overigens om een materieel nadeel dat zou kunnen worden hersteld in geval van vernietiging van de aangevochten bepaling.

B.5. In zoverre de verzoekers, zich baserend op hun hoedanigheid van gemeenteraadslid, beweren dat de handelingen gesteld door een college dat is samengesteld met toepassing van de aangevochten bepaling, onregelmatig zouden zijn, voeren zij een nadeel aan dat hun eigen situatie niet rechtstreeks raakt, maar wel de situatie van de gemeente zelf; een dergelijk nadeel kan door het Hof niet in overweging worden genomen.

B.6. De vordering tot schorsing kan niet worden aangenomen.

Om die redenen, het Hof verwerpt de vordering tot schorsing.

Aldus uitgesproken in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 14 januari 2003.

De griffier, P.-Y. Dutilleux.

De voorzitter, M. Melchior.

^