Etaamb.openjustice.be
Arrest Van Het Grondwettelijk Hof
gepubliceerd op 10 maart 2003

Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij arrest van 21 januari 2003 in zake M. Heuvelmans tegen D. De Greef, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 27 « 1. Schendt artikel 337, § 1, van het Burgerlijk Wetboek, in de mate dat het bepaalt dat kin(...)

bron
arbitragehof
numac
2003200326
pub.
10/03/2003
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

ARBITRAGEHOF


Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij arrest van 21 januari 2003 in zake M. Heuvelmans tegen D. De Greef, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 27 januari 2003, heeft het Hof van Beroep te Brussel de volgende prejudiciële vragen gesteld : « 1. Schendt artikel 337, § 1, van het Burgerlijk Wetboek, in de mate dat het bepaalt dat kinderen die (of namens wie) een onderhoudsvordering instellen (wordt ingesteld) tegen hun verwekker overeenkomstig artikel 336 van het Burgerlijk Wetboek, die vordering moeten instellen binnen een korte vervaltermijn van drie jaar vanaf hun geboorte respectievelijk vanaf het staken van de vrijwillig verleende hulp, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in zoverre aldus een verschil in behandeling wordt ingesteld tussen deze kinderen en alle andere kinderen die voor het instellen van een onderhoudsvordering tegen hun vader niet met zo'n vervaltermijn geconfronteerd worden ? 2. Schendt artikel 337, § 1, van het Burgerlijk Wetboek, in de mate dat het bepaalt dat kinderen die (of namens wie) een onderhoudsvordering instellen (wordt ingesteld) tegen hun verwekker overeenkomstig artikel 336 van het Burgerlijk Wetboek, die vordering moeten instellen binnen een korte vervaltermijn van drie jaar vanaf hun geboorte respectievelijk vanaf het staken van de vrijwillig verleende hulp, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in zoverre aldus een verschil in behandeling wordt ingesteld tussen de kinderen zonder juridische vader die een onderhoudsvordering instellen tegen hun verwekker overeenkomstig artikel 336 van het Burgerlijk Wetboek, en de kinderen zonder juridische vader die een onderzoek naar het vaderschap instellen overeenkomstig artikel 322 van het Burgerlijk Wetboek - vordering die ingeval van succes eveneens een onderhoudsverplichting ten laste van de verwerende man meebrengt - en die overeenkomstig artikel 331ter van het Burgerlijk Wetboek hun vordering kunnen instellen gedurende 30 jaar vanaf de dag waarop hun de staat die zij inroepen is ontzegd, dat wil zeggen gedurende 30 jaar vanaf de geboorte ingeval zij geen bezit van staat genieten ? 3.Schendt artikel 337, § 1, van het Burgerlijk Wetboek, in de mate dat het bepaalt dat de onderhoudsvordering tegen de verwekker vooropgesteld in artikel 336 van het Burgerlijk Wetboek ingesteld moet worden binnen een korte vervaltermijn van drie jaar vanaf de geboorte respectievelijk vanaf het staken van de vrijwillig verleende hulp, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre aldus een verschil in behandeling wordt ingesteld tussen mannen die een door hen niet erkend kind verwekt hebben tegen wie een onderhoudsvordering ex artikel 336 van het Burgerlijk Wetboek wordt ingesteld en die de exceptie van verval kunnen opwerpen indien de vordering wordt ingesteld meer dan 3 jaar na de geboorte respektievelijk na het staken van de door hen vrijwillig verleende hulp, en mannen die een door hen niet erkend kind verwekt hebben tegen wie een onderzoek naar het vaderschap wordt ingesteld - met een verplichting tot het betalen van onderhoudsgeld als gevolg - en die deze exceptie van verval niet kunnen opwerpen ? » Die zaak is ingeschreven onder nummer 2615 van de rol van het Hof.

De griffier, L. Potoms.

^