gepubliceerd op 03 maart 2003
Arrest nr. 29/2003 van 19 februari 2003 Rolnummer 2315 In zake : het beroep tot vernietiging van de artikelen 4, 7, 8, 11 en 17 van de bijzondere wet van 13 juli 2001 houdende overdracht van diverse bevoegdheden aan de gewesten en de gemee Het Arbitragehof, beperkte kamer, samengesteld uit voorzitter M. Melchior en de rechters-verslag(...)
ARBITRAGEHOF
Arrest nr. 29/2003 van 19 februari 2003 Rolnummer 2315 In zake : het beroep tot vernietiging van de artikelen 4, 7, 8, 11 en 17 van de bijzondere wet van 13 juli 2001 houdende overdracht van diverse bevoegdheden aan de gewesten en de gemeenschappen, ingesteld door Y. della Faille de Leverghem.
Het Arbitragehof, beperkte kamer, samengesteld uit voorzitter M. Melchior en de rechters-verslaggevers R. Henneuse en E. Derycke, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van het beroep Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 14 januari 2002 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 15 januari 2002, heeft Y. della Faille de Leverghem, wonende te 1950 Kraainem, Roodborstjeslaan 3, beroep tot vernietiging ingesteld van de artikelen 4, 7, 8, 11 en 17 van de bijzondere wet van 13 juli 2001 houdende overdracht van diverse bevoegdheden aan de gewesten en de gemeenschappen (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 3 augustus 2001).
II. De rechtspleging Bij beschikking van 15 januari 2002 heeft de voorzitter in functie de rechters van de zetel aangewezen overeenkomstig de artikelen 58 en 59 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof.
Op 24 januari 2002 hebben de rechters-verslaggevers R. Henneuse en E. Derycke, met toepassing van artikel 71, eerste lid, van de organieke wet, de voorzitter ervan in kennis gesteld dat zij ertoe zouden kunnen worden gebracht aan het Hof, zitting houdende in beperkte kamer, voor te stellen een arrest te wijzen waarbij wordt vastgesteld dat het beroep tot vernietiging ingesteld door Y. della Faille de Leverghem klaarblijkelijk onontvankelijk is.
Overeenkomstig artikel 71, tweede lid, van de organieke wet is van de conclusies van de rechters-verslaggevers aan de verzoeker kennisgegeven bij op 24 januari 2002 ter post aangetekende brief.
De verzoeker heeft een memorie met verantwoording ingediend bij op 7 februari 2002 ter post aangetekende brief.
Bij beschikkingen van 27 juni en 19 december 2002 heeft het Hof de termijn waarbinnen het arrest moet worden gewezen, verlengd tot respectievelijk 14 januari en 14 juli 2003.
De rechtspleging is gevoerd overeenkomstig de artikelen 62 en volgende van de organieke wet, die betrekking hebben op het gebruik van de talen voor het Hof.
III. In rechte - A - A.1. In hun conclusies hebben de rechters-verslaggevers te kennen gegeven dat zij met toepassing van artikel 71 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 ertoe zouden kunnen worden gebracht aan het Hof, zitting houdende in beperkte kamer, voor te stellen het beroep tot vernietiging klaarblijkelijk onontvankelijk te verklaren.
A.2. In zijn memorie met verantwoording betoogt de verzoeker in de eerste plaats dat de bij artikel 8 van de bijzondere wet van 13 juli 2001 voorgeschreven identieke regeling van de gemeenten hem rechtstreeks en ongunstig zou kunnen raken, aangezien « de regeling dus dezelfde zal zijn of nu het gaat om Antwerpen of om Kraainem; de organen van gemeenten met een speciaal statuut dus hun specifiek karakter zullen verliezen; die organen uit natuurlijke personen, met name Franstaligen, zijn samengesteld ».
Wat de andere bestreden bepalingen betreft, voert de verzoeker aan dat « de natuurlijke personen die van die gemeentelijke organen deel uitmaken of die ervan deel willen uitmaken alsook de burgers » rechtstreeks worden geraakt door het feit dat een groot deel van de wetgeving betreffende de gemeenten en de provincies voortaan wordt geregeld door het Vlaamse Gewest en niet langer door de federale overheid. Bovendien zou de verzoeker, bij gebreke van een belang om de door hem bestreden bevoegdheidsregels te betwisten, gedwongen zijn elk op grond van de voormelde regels aangenomen decreet, te betwisten. - B - B.1. De verzoeker vordert de vernietiging van de artikelen 4, 7, 8, 11 en 17 van de voormelde bijzondere wet, die in het Belgisch Staatsblad van 3 augustus 2001 werd bekendgemaakt.
Bij die bepalingen wordt de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen gewijzigd of aangevuld, naar gelang van het geval. Binnen de perken, volgens de nadere regels en met de uitzonderingen waarin zij voorzien, hebben de bestreden bepalingen tot doel, naar gelang van het geval, aan de gewesten diverse bevoegdheden toe te kennen op het vlak van de gemeentelijke en provinciale instellingen en de agglomeraties en federaties van gemeenten (artikelen 4, 7 en 17), de uitoefening door de gewesten van sommige aldus overgedragen bevoegdheden te regelen (artikel 8) en de naleving, door de gemeenschappen en de gewesten, van de door de Grondwet aan de wet voorbehouden bevoegdheden te verzekeren (artikel 11).
B.2. De Grondwet en de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof vereisen dat elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die een beroep tot vernietiging instelt doet blijken van een belang.
Van het vereiste belang doen slechts blijken de personen wier situatie door de bestreden norm rechtstreeks en ongunstig zou kunnen worden geraakt.
B.3.1. De verzoeker baseert zijn beroep op zijn hoedanigheid van inwoner van een gemeente bedoeld in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966.
B.3.2. Met name gelet op het bevoegdheidverdelende karakter van de bestreden bepalingen, is het oorzakelijk verband tussen laatstgenoemde en de nadelen die de verzoeker in zijn enkele hoedanigheid van inwoner zou kunnen ondervinden, noch voldoende gepreciseerd, noch voldoende rechtstreeks om het vereiste belang op te leveren, ook al woont de verzoeker in een van de gemeenten bedoeld in artikel 7 van de voormelde gecoördineerde wetten.
B.4. In zoverre de verzoeker zich in zijn memorie met verantwoording beroept op de gevolgen van de door hem bestreden bepalingen voor de gemeentelijke organen - zelfs wanneer die laatste worden beschouwd vanuit het standpunt van de natuurlijke personen die ze samenstellen -, beroept hij zich op een hoedanigheid die niet die is welke tot staving van zijn verzoekschrift is aangevoerd, en meer fundamenteel een hoedanigheid die niet de zijne is.
Het Hof merkt bovendien op dat de verzoeker op geen enkel ogenblik enige wil uitdrukt om gebruik te maken van artikel 271 van de Nieuwe Gemeentewet aan de hand waarvan, inzake rechtsvorderingen, één of meer inwoners van een gemeente een mogelijke nalatigheid van laatstgenoemde kunnen opvangen.
B.5. Uit hetgeen voorafgaat volgt dat het beroep tot vernietiging klaarblijkelijk onontvankelijk is.
Om die redenen, het Hof, beperkte kamer, met eenparigheid van stemmen uitspraak doende, verklaart het beroep tot vernietiging onontvankelijk.
Aldus uitgesproken in het Frans, het Nederlands en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 19 februari 2003.
De griffier, P.-Y. Dutilleux.
De voorzitter, M. Melchior.