gepubliceerd op 24 februari 2003
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij arrest nr. 111.814 van 23 oktober 2002 in zake W. Lejeune tegen het Waalse Gewest en anderen, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitr « 1. Schenden artikel 287 van de Nieuwe Gemeentewet en de artikelen 24 en 52 van de organieke wet (...)
ARBITRAGEHOF
   Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6    januari 1989 op het Arbitragehof    Bij arrest nr. 111.814 van 23 oktober 2002 in zake W. Lejeune tegen    het Waalse Gewest en anderen, waarvan de expeditie ter griffie van het    Arbitragehof is ingekomen op 8 november 2002, heeft de Raad van State    de volgende prejudiciële vragen gesteld :    « 1. Schenden artikel 287 van de Nieuwe Gemeentewet en de artikelen 24    en 52 van de organieke wet betreffende de openbare centra voor    maatschappelijk welzijn de artikelen 10 en 11 van de Grondwet,    eventueel in samenhang gelezen met artikel 6.1 van het Europees    Verdrag voor de Rechten van de Mens, en in het licht van het algemene    beginsel van onpartijdigheid, in zoverre zij aan een en dezelfde    overheid, namelijk de raad voor maatschappelijk welzijn, de    bevoegdheid verlenen om tuchtrechtelijke vervolgingen in te stellen    tegen ontvangers, de procedure te voeren en hen tot slot    tuchtrechtelijk te straffen, terwijl met name aan de federale, de    gewestelijke en de gemeenschapsambtenaren, bij artikel 34 van het    koninklijk besluit van 26 september 1994 tot bepaling van de algemene    principes van het administratief en geldelijk statuut van de    rijksambtenaren die van toepassing zijn op het personeel van de    diensten van de gemeenschaps- en gewestregeringen en van de colleges    van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie en van de Franse    Gemeenschapscommissie, alsook op de publiekrechtelijke rechtspersonen    die ervan afhangen, werd gewaarborgd dat de tuchtoverheid die de straf    uitspreekt niet dezelfde mag zijn als die welke vervolgt en dat aan    diezelfde ambtenaren thans bij artikel 14, § 3, tweede lid, 6°, van    het koninklijk besluit van 22 december 2000 dat het koninklijk besluit    van 26 september 1994 vervangt, wordt gewaarborgd dat de overheid die    de tuchtstraf uitspreekt niet dezelfde is als die welke haar voorstelt    ?    2. Schenden artikel 287 van de Nieuwe Gemeentewet en de artikelen 24    en 52 van de organieke wet betreffende de openbare centra voor    maatschappelijk welzijn de artikelen 10 en 11 van de Grondwet,    eventueel in samenhang gelezen met artikel 6.1 van het Europees    Verdrag voor de Rechten van de Mens, en in het licht van het algemene    beginsel van onpartijdigheid, in zoverre zij aan een en dezelfde    overheid, namelijk de raad voor maatschappelijk welzijn, de    bevoegdheid verlenen om tuchtrechtelijke vervolgingen in te stellen    ten aanzien van de ambtenaren van het O.C.M.W., de procedure te voeren    en hen tot slot tuchtrechtelijk te straffen, in die zin    geïnterpreteerd dat zij aan de leden van de raad die de beschuldiging    hebben ingesteld en gesteund, zouden toestaan om deel te nemen aan de    beraadslaging van de raad voor maatschappelijk welzijn wanneer hij    uitspraak doet over de tuchtstraf die de ambtenaar moet worden    opgelegd en daar te stemmen, terwijl met name de aan de federale, de    gewestelijke en de gemeenschapsambtenaren bij artikel 34 van het    koninklijk besluit van 26 september 1994 tot bepaling van de algemene    principes van het administratief en geldelijk statuut van de    rijksambtenaren die van toepassing zijn op het personeel van de    diensten van de gemeenschaps- en gewestregeringen en van de colleges    van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie en van de Franse    Gemeenschapscommissie, alsook op de publiekrechtelijke rechtspersonen    die ervan afhangen, werd gewaarborgd dat de tuchtoverheid die de straf    uitspreekt niet dezelfde mag zijn als die welke vervolgt en dat aan    diezelfde ambtenaren thans bij artikel 14, § 3, tweede lid, 6°, van    het koninklijk besluit van 22 december 2000 dat het koninklijk besluit    van 26 september 1994 vervangt, wordt gewaarborgd dat de overheid die    de tuchtstraf uitspreekt niet dezelfde is als die welke haar    voorstelt, wat minstens impliceert dat de natuurlijke personen die de    beschuldiging hebben ingesteld en gesteund niet kunnen deelnemen aan    de beraadslaging van de tuchtoverheid die de straf uitspreekt ? »    Die zaak is ingeschreven onder nummer 2564 van de rol van het Hof.
De griffier, P.-Y. Dutilleux.