Etaamb.openjustice.be
Arrest Van Het Grondwettelijk Hof
gepubliceerd op 21 februari 2003

Arrest nr. 163/2002 van 6 november 2002 Rolnummer 2459 In zake : de vordering tot schorsing van artikel 2 van het decreet van het Waalse Gewest van 6 december 2001 betreffende de instandhouding van de Natura 2000-gebieden alsook van de wil Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters A. Arts en M. Melchior, en de rechters L. Fra(...)

bron
arbitragehof
numac
2003200106
pub.
21/02/2003
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

Arrest nr. 163/2002 van 6 november 2002 Rolnummer 2459 In zake : de vordering tot schorsing van artikel 2 van het decreet van het Waalse Gewest van 6 december 2001 betreffende de instandhouding van de Natura 2000-gebieden alsook van de wilde fauna en flora, ingesteld door H. Clerens en de b.v.b.a. Valkeniersgilde.

Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters A. Arts en M. Melchior, en de rechters L. François, P. Martens, M. Bossuyt, A. Alen en J.-P. Moerman, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter A. Arts, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de vordering Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 24 juni 2002 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 25 juni 2002, hebben H. Clerens, wonende te 2990 Wuustwezel, Oud Gooreind 14, en de b.v.b.a. Valkeniersgilde, met maatschappelijke zetel te 2990 Wuustwezel, Oud Gooreind 14, een vordering tot schorsing ingesteld van artikel 2 van het decreet van het Waalse Gewest van 6 december 2001 betreffende de instandhouding van de Natura 2000-gebieden alsook van de wilde fauna en flora (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 22 januari 2002, tweede uitgave).

Bij hetzelfde verzoekschrift vorderen de verzoekende partijen eveneens de vernietiging van voormelde decretale bepaling.

II. De rechtspleging Bij beschikking van 25 juni 2002 heeft de voorzitter in functie de rechters van de zetel aangewezen overeenkomstig de artikelen 58 en 59 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof.

De rechters-verslaggevers hebben geoordeeld dat er geen aanleiding was om artikel 71 of 72 van de organieke wet toe te passen.

Bij beschikking van 25 september 2002 heeft het Hof de dag van de terechtzitting bepaald op 9 oktober 2002.

Van die beschikking is kennisgegeven aan de in artikel 76 van de organieke wet vermelde autoriteiten evenals aan de verzoekende partijen bij op 27 september 2002 ter post aangetekende brieven.

Op de openbare terechtzitting van 9 oktober 2002 : - zijn verschenen : . Mr. S. Ruytinx loco Mr. F. Clément de Cléty, advocaten bij de balie te Brussel, voor de verzoekende partijen; . Mr. V. Thiry, advocaat bij de balie te Luik, voor de Waalse Regering; - hebben de rechters-verslaggevers M. Bossuyt en L. François verslag uitgebracht; - zijn de voornoemde advocaten gehoord; - is de zaak in beraad genomen.

De rechtspleging is gevoerd overeenkomstig de artikelen 62 en volgende van de organieke wet, die betrekking hebben op het gebruik van de talen voor het Hof.

III. In rechte - A - De bestreden bepaling A.1. De verzoekers vorderen de schorsing en de vernietiging van artikel 2 van het decreet van het Waalse Gewest van 6 december 2001 betreffende de instandhouding van de Natura 2000-gebieden alsook van de wilde fauna en flora, dat luidt : « Hoofdstuk II van dezelfde wet wordt vervangen door wat volgt : ' HOOFDSTUK II. - Bescherming van dier- en plantensoorten Afdeling 1. - Bescherming van diersoorten

Onderafdeling 1. - Bescherming van vogels

Art. 2.§ 1. Onder voorbehoud van paragraaf 3, worden alle gewone of mutante, levende, dode of opgezette vogels volledig beschermd, die toebehoren aan één van de op het Europese grondgebied natuurlijk in het wild levende vogelsoorten, met name die bedoeld in bijlage I, met inbegrip van de ondersoorten, rassen of variëteiten, ongeacht hun geografische oorsprong, alsook de vogels gekruist met een individu van die vogelsoorten. § 2. Die bescherming houdt de volgende verbodsbepalingen in : 1° een verbod om, ongeacht de gebruikte methode, de bedoelde vogels te strikken, te vangen of te doden;2° een verbod om deze vogels, met name gedurende de broedperiode en de periode waarin de jongen afhankelijk zijn, opzettelijk te storen, voor zover een dergelijke storing, gelet op de doelstellingen van deze onderafdeling, van wezenlijke invloed is;3° een verbod om opzettelijk hun nesten en eieren te vernielen, te beschadigen of te verstoren, om die weg te nemen of te rapen of om in de nesten te schieten;4° een verbod om vogels, hun eieren, hun broedsels of pluimen of enig deel van de vogel of enig gemakkelijk herkenbaar product dat uit deze vogel verkregen is of een product dat, volgens de verpakking of de reclame, specimens van één van de beschermde vogelsoorten bevat, in het bezit te hebben, af te staan, te koop aan te bieden, voor de koop te vragen, te verkopen, te kopen, te leveren, te vervoeren of door te voeren, voor het vervoer aan te bieden, met uitzondering van de verrichtingen die een invoer, een uitvoer of een doorvoer van niet-inheemse vogels uitmaken. § 3. De in § 2 bedoelde verbodsbepalingen zijn niet van toepassing op : 1° het pluimvee dat bestaat uit landbouwhuisdieren, d.w.z. vogels die gewoonlijk gebruikt worden als gebruiksdier voor de productie van vlees, eieren, pluimen of huiden; 2° de tamme duivenrassen;3° de mutanten en de hybriden die voortkomen uit de kruising van de soort Serinus canarius gekruist met een niet-beschermde vogelsoort;4° de vogelsoorten die bij artikel 1bis van de jachtwet van 28 februari 1882 niet als wild beschermd zijn. § 4. In afwijking van artikel 2, § 2, 4°, stelt de Regering de voorwaarden voor het houden van vogels vast met het oog op de bescherming van de vogelstand.

Onderafdeling 2. - Bescherming van andere groepen van diersoorten Art. 2bis . § 1. De volgende soorten zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen en ongewervelden worden volledig beschermd : 1° de soorten die strikt beschermd zijn krachtens bijlage IV, punt a., van richtlijn 92/43/EEG en van bijlage II van het Verdrag van Bern, waarvan de lijst in bijlage II, punt a, wordt opgenomen; 2° de soorten die in Wallonië beschermd zijn, waarvan de lijst in bijlage II, punt b, wordt opgenomen. § 2. Die bescherming houdt het volgende verbod in : 1° specimens van die soorten in de natuur te vangen en opzettelijk te doden;2° die soorten opzettelijk te verstoren, met namen tijdens de broedperiode, de periode waarin de jongen afhankelijk zijn, de overwinterings- en de trekperiode;3° eieren in de natuur opzettelijk te vernielen of te rapen of eieren van die soorten in het bezit te hebben;4° broed- of rustplaatsen of elke natuurlijke habitat waar die soorten leven in één van de stadia van hun biologische cyclus, aan te tasten of te vernielen;5° specimens die gewond, ziek of dood gevonden zouden worden, op te zetten, te verzamelen of te verkopen;6° de aan de natuur onttrokken specimens van die soorten in het bezit te hebben, te vervoeren, te ruilen, te verkopen of te kopen, te koop of in ruil aan te bieden, kosteloos af te staan, met inbegrip van opgezette dieren, uitgezonderd die welke wettelijk onttrokken werden vóór de datum van inwerkingtreding van deze bepaling alsook uitgezonderd de verrichtingen die een invoer, uitvoer of doorvoer van niet-inheemse diersoorten en van hun huiden uitmaken;7° specimens te vertonen in openbare plaatsen.De in punten 1°, 2°, 5°, 6° en 7°, van het vorige lid zijn van toepassing tijdens alle stadia in het leven van de in dit artikel bedoelde diersoorten, met inbegrip van eieren, nesten of gedeelten daarvan of van de specimens.

Art. 2ter . De in artikel 2bis , § 2, 1°, 2° en 3°, bedoelde verbodsbepalingen zijn van toepassing op de soorten opgenomen in bijlage III, met uitzondering van het tijdelijk in het bezit hebben van amfibieën of van hun eieren tot pedagogische of wetenschappelijke doeleinden.

Het in het bezit hebben, de verkoop, de ruil, de koop of het te koop aanbieden van soorten opgenomen in bijlage III zijn eveneens verboden, alsook de verstoring of vernietiging van de voortplantingsplaatsen van zoogdieren.

Art. 2quater . Elke persoon die verantwoordelijk is voor het toevallig vangen of doden van specimens van één van de soorten die strikt beschermd zijn krachtens artikel 2bis , is verplicht om daar aangifte van te doen bij de door de Regering aangewezen dienst van het gewestelijk bestuur.

In voorkomend geval stelt de Regering de modaliteiten van de aangifte vast.

Art. 2quinquies . Wat betreft de vangst, het onttrekken of het doden van de in bijlage IV vermelde soorten wilde fauna en in de gevallen waarin, overeenkomstig afdeling 4, afwijkingen worden toegepast voor het onttrekken, het vangen of het doden van de in bijlagen II en III vermelde soorten, worden alle niet-selectieve middelen verboden die plaatselijk de verdwijning ten gevolge zouden kunnen hebben of de rust van de populaties van een soort ernstig zouden kunnen verstoren en in het bijzonder : 1° het gebruik van de in bijlage V, punt a, vermelde vangst- en doodmiddelen;2° elk vangst- en doodmiddel vanaf de in bijlage V, punt b, vermelde vervoermiddelen. Art. 2sexies . In afwijking van artikel 2bis worden te allen tijde toegelaten : 1° de verplaatsing op een korte afstand van soorten, nesten of eieren bedreigd door een dichtbijzijnd levensgevaar op voorwaarde dat de plaats waar ze neergelegd worden gelijkaardige kenmerken vertoont als die waar ze gevonden zijn en er in de onmiddellijke omgeving van ligt;2° het vervoer van een gewonde of achtergelaten soort naar een revalidatiecentrum voor de in het wild levende diersoorten. Afdeling 2. - Bescherming van plantensoorten

Art. 3.§ 1. De volgende plantensoorten worden in elk stadium van hun biologische cyclus volledig beschermd : 1° de soorten die strikt beschermd zijn overeenkomstig bijlage IV, punt b., van richtlijn 92/43/EEG en van bijlage I van het Verdrag van Bern, waarvan de lijst in bijlage VI, punt a., is opgenomen; 2° de soorten die in Wallonië bedreigd zijn, waarvan de lijst in bijlage VI, punt b, is opgenomen. § 2. Die bescherming houdt het volgende verbod in : 1° specimens van die soorten in de natuur opzettelijk te plukken, te rapen, af te snijden, te ontwortelen of te vernielen;2° specimens van die soorten die aan de natuur onttrokken zijn, in het bezit te hebben, te vervoeren, te verkopen of te kopen, kosteloos af te staan, te koop of in ruil aan te bieden, met uitzondering van die welke wettelijk zijn onttrokken vóór de datum van inwerkingtreding van deze bepaling alsook met uitzondering van de verrichtingen die een invoer, uitvoer of doorvoer van niet-inheemse plantensoorten uitmaken;3° de natuurlijke habitats waarin de aanwezigheid van die soorten vastgesteld is, opzettelijk aan te tasten of te vernielen. § 3. De in § 2 bedoelde verbodsbepalingen zijn niet van toepassing op : 1° de verrichtingen m.b.t. het beheer of het onderhoud van het gebied met het oog op het behoud van de daar voorkomende soorten en habitats in een gunstige staat van instandhouding; 2° de verrichtingen m.b.t. het maaien, de begrazing, het oogsten of het bosbeheer voor zover die verrichtingen het behoud van de populaties van de betrokken soorten in een gunstige staat van instandhouding garanderen.

Art. 3bis . De bovengrondse delen van de specimens die behoren tot de plantensoorten opgenomen in bijlage VII mogen in kleine hoeveelheden worden geplukt, geraapt, afgesneden, gehouden, vervoerd of geruild.

Het is echter verboden : 1° specimens die behoren tot die soorten te verkopen, te koop aan te bieden of te kopen;2° specimens die behoren tot die soorten of natuurlijke habitats waarin ze voorkomen, opzettelijk te vernielen. Afdeling 3. - Toezicht op de populaties van dier- en plantensoorten

Art. 4.§ 1. De Regering bepaalt de modaliteiten voor de verzameling en analyse van biologische gegevens betreffende de Waalse populaties van wilde dier- en plantensoorten en van de natuurlijke habitats bedoeld in voorliggende wet, teneinde toe te zien op hun staat van instandhouding. § 2. Op grond van de gegevens verzameld krachtens paragraaf 1 treft de Regering alle noodzakelijke maatregelen om het onttrekken en de exploitatie van de dier- en plantensoorten opgenomen in bijlagen IV en VII te beperken, teneinde hun behoud in een gunstige staat van instandhouding te garanderen.

Die maatregelen bestaan o.a. uit : 1° voorschriften betreffende de toegang tot bepaalde sites;2° een tijdelijk of plaatselijk verbod op het onttrekken van specimens aan de natuur en het exploiteren van bepaalde populaties;3° een regelgeving omtrent de onttrekkingsperioden en/of -wijzen;4° het bij de onttrekking toepassen van visserijregels die beantwoorden aan de eisen van instandhouding;5° instelling van een stelsel van onttrekkingsvergunningen of quota;6° voorschriften betreffende het kopen, het verkopen, het te koop aanbieden, het in bezit hebben en het vervoeren voor verkoop van specimens;7° het in gevangenschap fokken van diersoorten alsmede de kunstmatige vermeerdering van plantensoorten onder strikt gecontroleerde omstandigheden om de onttrekking van die soorten aan de natuur te verminderen;8° de beoordeling van het effect van de getroffen maatregelen. De maatregelen bedoeld in het vorige lid zijn onderworpen aan het toezicht voorzien bij § 1. § 3. Op grond van de gegevens verzameld krachtens artikel 2quater controleert de door de Regering aangewezen gewestelijke bestuursdienst of het toevallige vangen en doden van beschermde diersoorten geen belangrijke negatieve invloed heeft op die soorten en stelt, indien nodig, instandhoudingsmaatregelen voor die bestemd zijn om de negatieve invloed van het toevallige vangen en doden te beperken. Afdeling 4. - Afwijkingen van de maatregelen m.b.t. de bescherming van

dier- en plantensoorten

Art. 5.§ 1. De Regering mag afwijkingen van de maatregelen m.b.t. de bescherming van dier- en plantensoorten toekennen.

Behoudens andersluidende beslissing van de Regering is de toegekende afwijking individueel, persoonlijk en onoverdraagbaar. § 2. Wat de soorten vogels betreft, mag de afwijking enkel toegekend worden op voorwaarde dat er geen andere bevredigende oplossing bestaat en dat de afwijking de betrokken vogelbevolking niet in gevaar brengt.

In dit geval mag enkel om één van de volgende redenen een afwijking toegekend worden : 1° in het belang van de volksgezondheid en van de openbare veiligheid;2° in het belang van de veiligheid van het luchtverkeer;3° ter voorkoming van ernstige schade aan de teelten, veehouderijen, bossen, visgronden en wateren;4° voor de bescherming van wilde dier- of plantensoorten;5° ten behoeve van onderzoek en onderwijs, repopulatie en herintroductie van deze soorten, alsmede voor de daartoe benodigde kweek;6° om het vangen, het houden of elke andere oordeelkundige exploitatie van een beperkt aantal vogels mogelijk te maken onder strikt gecontroleerde voorwaarden en op selectieve wijze. § 3. Wat betreft de wilde zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen en ongewervelden, alsook de wilde plantensoorten, mag de afwijking enkel toegekend worden indien er geen andere bevredigende oplossing bestaat en voor zover die afwijking niet schadelijk is voor het behoud van de populaties van de betrokken soorten in een gunstige staat van instandhouding in hun natuurlijke verspreidingsgebied. In dat geval mag enkel om één van de volgende redenen een afwijking toegekend worden : 1° in het belang van de bescherming van de wilde dier- en plantensoorten en van de instandhouding van de natuurlijke habitats;2° ter voorkoming van ernstige schade aan met name de teelten, veehouderijen, bossen, visgronden en wateren en andere vormen van eigendom;3° in het belang van de volksgezondheid en de openbare veiligheid of om andere dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en voor het milieu wezenlijke gunstige effecten;4° ten behoeve van onderzoek en onderwijs, repopulatie en herintroductie van deze soorten, alsmede voor de daartoe benodigde kweek, met inbegrip van de kunstmatige vermeerdering van planten;5° om het vangen of het houden van een beperkt en door de Regering vastgesteld aantal specimens van de soorten opgenomen in bijlage II, punt a, mogelijk te maken onder strikt gecontroleerde voorwaarden en op selectieve wijze. Art. 5bis . § 1. De afwijkingsaanvraag wordt ingediend bij de door de Regering aangewezen gewestelijke bestuurdienst.

De vorm en de inhoud van de aanvraag worden door de Regering vastgesteld.

De aanvraag vermeldt, met name : 1° de identiteit van de aanvrager;2° de soorten en het aantal specimens waarvoor de afwijking wordt aangevraagd;3° de redenen waarom de afwijking wordt aangevraagd en de handeling die het voorwerp uitmaakt van de aanvraag;4° de data en plaatsen waarop de afwijking geldig is;5° de middelen, installaties en methoden gebruikt voor de toepassing van de afwijking. § 2. De afwijkingsvergunning vermeldt, met name : 1° de ontvanger van de vergunning;2° de soort(en) waarop de afwijking betrekking heeft;3° de toegestane middelen, installaties of methoden voor het vangen of het doden;4° het aantal betrokken specimens en het grondgebied waarop de afwijking van toepassing is;5° de geldigheidsduur van de afwijking. § 3. De natuurlijke of rechtspersonen die onderzoek verrichten naar één of meerdere biologische groepen of bedoeld onderzoek opvolgen, mogen een jaarlijkse afwijking aanvragen betreffende de onderzochte soortgroep(en), welke toepasselijk is op het hele grondgebied van het Waalse Gewest.

De afwijking is enkel geldig buiten de beschermde natuurlijke habitats en voor de kleine hoeveelheden die noodzakelijk zijn voor het onderzoek.

De voorwaarden en de modaliteiten voor de inwilliging van de aanvraag worden door de Regering vastgesteld.

Jaarlijks maakt de houder van een afwijking een verslag over de resultaten van het door hem verricht onderzoek over aan de door de Regering aangewezen gewestelijke bestuurdienst. Afdeling 5. - Introductie van niet-inheemse soorten en herintroductie

van inheemse soorten Art. 5ter . § 1. Onder voorbehoud van § 2 is het volgende verboden : 1° de introductie in de natuur of in wildparken van : a.niet-inheemse dier- en plantensoorten, met uitzondering van de soorten die in het bos- en landbouwbedrijf worden gebruikt; b. van niet-inheemse stammen van inheemse dier- en plantensoorten, met uitzondering van de stammen van de soorten die in het bos- en landbouwbedrijf worden gebruikt;2° de herintroductie in de natuur van inheemse dier- en plantensoorten. § 2. De Regering bepaalt de voorwaarden en de modaliteiten voor het verlenen van een vergunning voor de introductie in de natuur van niet inheemse soorten en niet-inheemse stammen van inheemse soorten of voor de herintroductie van inheemse soorten. ' » Standpunt van de verzoekende partijen Over de middelen A.2.1. Het eerste middel is afgeleid uit een schending van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met de artikelen 11 en 14 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten.

A.2.2. Het eerste onderdeel van het middel stelt dat de door die bepalingen gewaarborgde rechten worden geschonden doordat de bestreden bepaling een niet te verantwoorden verbod invoert op het houden van vogels die in gevangenschap geboren en gekweekt zijn.

De volkomen wettige ratio legis van de Waalse gewestwetgever bestaat in de bescherming van de wilde vogelsoorten. In dat perspectief is het volkomen logisch te voorzien in verbodsbepalingen betreffende het doden, vangen, verstoren en zo meer van vogels die in het wild leven.

De uitbreiding van de beschermingsregeling tot de soorten die in gevangenschap geboren en gekweekt zijn is zonder enig verband met het door de wetgever nagestreefde doel en kan er zelfs strijdig mee zijn.

Het verdwijnen van sommige vogelsoorten kan immers worden voorkomen dank zij het kweken in gevangenschap.

De door de gewestwetgever uitgevaardigde verbodsbepalingen zijn bovendien strijdig met de Europese richtlijn 79/409 inzake het behoud van de vogelstand, waarvan het decreet beoogt de uitvoering te zijn.

In een arrest van 8 februari 1996 heeft het Hof van Justitie immers gezegd dat die richtlijn niet van toepassing is op in gevangenschap geboren en gekweekte vogels. In zijn conclusies bij dat arrest heeft de advocaat-generaal bovendien gesteld dat de richtlijn voldoende nauwkeurig en gedetailleerd de aangelegenheid regelt, zodat geen plaats wordt gelaten aan enige wetgevende autonomie van de Lid-Staten.

A.2.3. In een tweede onderdeel van het middel voeren de verzoekers aan dat de bestreden bepaling een onderscheid in behandeling invoert tussen de Belgen, naar gelang van het gewest waartoe zij behoren, doordat een verbod op het kweken, vervoeren en houden van in gevangenschap geboren en gekweekte vogels wordt ingevoerd voor het Waalse Gewest, terwijl een dergelijk verbod niet bestaat in het Vlaamse Gewest en in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest.

A.2.4. In het tweede middel houden de verzoekers staande dat de bestreden bepaling de artikelen 10 en 11 van de Grondwet schendt doordat ze een niet verantwoord verschil in behandeling instelt tussen de categorie van personen die zich bezig houdt met het kweken van vogels en de categorie van personen die andere wilde dieren kweekt, nu de beschermingsmaatregelen ten aanzien van de in gevangenschap levende dieren enkel gelden voor vogels.

Over het moeilijk te herstellen ernstig nadeel A.3.1. De eerste verzoeker is kweker van roofvogels en valkenier. Hij voert aan dat hij door de bestreden bepaling wordt verhinderd zijn hobby uit te oefenen op het grondgebied van het Waalse Gewest.

A.3.2. De tweede verzoekende partij, de b.v.b.a. Valkeniersgilde, heeft tot maatschappelijk doel het houden van historische evocaties, uiteenzettingen en educatieve programma's, het maken van wetenschappelijke werken en andere activiteiten in verband met roofvogels. Ze voert aan dat door de onmiddellijke toepassing van het decreet haar handelsactiviteiten worden belemmerd op het grondgebied van het Waalse Gewest, waar zij zich blootstelt aan de inbeslagneming van haar vogels.

De verzoekers menen dat het bestreden decreet rampzalige gevolgen heeft voor hun activiteiten, die bij een latere vernietiging niet meer te herstellen zijn. - B - Over de ontvankelijkheid van de vordering tot schorsing ingesteld door de b.v.b.a. Valkeniersgilde B.1. Artikel 7, derde lid, van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof bepaalt : « Indien een rechtspersoon het beroep instelt of in het geding tussenkomt, legt deze partij, op het eerste verzoek, het bewijs voor, al naar het geval, van de publikatie van haar statuten in de bijlagen bij het Belgisch Staatsblad of van de beslissing om het beroep in te stellen dan wel voort te zetten of om in het geding tussen te komen. » Bij de sluiting van de debatten in het kader van de vordering tot schorsing stelt het Hof vast dat de tweede verzoekende partij niet is ingegaan op het verzoek van de griffier van 27 juni 2002 om het gevraagde bewijs te leveren.

Uit het onderzoek van de zaak waartoe het Hof in het raam van de schorsingsprocedure is kunnen overgaan, blijkt derhalve dat de bekwaamheid om in rechte te treden van de tweede verzoekende partij niet vaststaat. De vordering tot schorsing ingesteld door de b.v.b.a.

Valkeniersgilde is niet ontvankelijk.

Over de vordering tot schorsing ingesteld door H. Clerens B.2. Naar luid van artikel 20, 1°, van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof dient aan twee grondvoorwaarden te zijn voldaan opdat tot schorsing kan worden besloten : - de middelen die worden aangevoerd moeten ernstig zijn; - de onmiddellijke uitvoering van de bestreden maatregel moet een moeilijk te herstellen ernstig nadeel kunnen berokkenen.

Daar de twee voorwaarden cumulatief zijn, leidt de vaststelling dat één van die voorwaarden niet is vervuld tot verwerping van de vordering tot schorsing.

Ten aanzien van het moeilijk te herstellen ernstig nadeel B.3. H. Clerens verklaart dat hij « gepassioneerd is door roofvogels en sedert lang zijn passie op verschillende manieren uitoefent ». Als ernstig nadeel voert hij aan « zich de facto volledig in de onmogelijkheid te bevinden om zijn passie op het grondgebied van het Waalse Gewest uit te oefenen. » Een dergelijke bewering is niet van die aard dat zij het bestaan kan aantonen van een nadeel dat als ernstig in de zin van artikel 20, 1°, van de bovenvermelde bijzondere wet kan worden gekwalificeerd.

B.4. Er kan niet worden ingegaan op de vordering tot schorsing.

Om die redenen, het Hof verwerpt de vordering tot schorsing.

Aldus uitgesproken in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 6 november 2002.

De griffier, P.-Y. Dutilleux.

De voorzitter, A. Arts.

^