Etaamb.openjustice.be
Arrest Van Het Grondwettelijk Hof
gepubliceerd op 28 februari 2003

Arrest nr. 30/2003 van 26 februari 2003 Rolnummers 2598, 2600, 2602, 2603, 2605, 2617 en 2621 In zake : de vorderingen tot gehele of gedeeltelijke schorsing van de wet van 13 december 2002 tot wijziging van het Kieswetboek evenals zijn bijlag Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters A. Arts en M. Melchior, en de rechters L. Fran(...)

bron
arbitragehof
numac
2003021051
pub.
28/02/2003
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

Arrest nr. 30/2003 van 26 februari 2003 Rolnummers 2598, 2600, 2602, 2603, 2605, 2617 en 2621 In zake : de vorderingen tot gehele of gedeeltelijke schorsing van de wet van 13 december 2002 tot wijziging van het Kieswetboek evenals zijn bijlage en van de wet van 13 december 2002 houdende verschillende wijzigingen van de kieswetgeving, ingesteld door H. Vandenberghe en anderen, door G. Annemans en anderen, door B. Laeremans en H. Goyvaerts, door R. Duchatelet, door de v.z.w. Nieuw-Vlaamse Alliantie en anderen en door J. Van den Driessche.

Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters A. Arts en M. Melchior, en de rechters L. François, P. Martens, R. Henneuse, M. Bossuyt, E. De Groot, L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman en E. Derycke, bijgestaan door de griffier L. Potoms, onder voorzitterschap van voorzitter A. Arts, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de vorderingen tot schorsing a. Bij verzoekschriften die aan het Hof zijn toegezonden bij op 14, 16 en 24 januari 2003 ter post aangetekende brieven en ter griffie zijn ingekomen op 15, 17 en 27 januari 2003, zijn vorderingen tot gehele of gedeeltelijke (de artikelen 2 tot 6, 9, 10 en 11) schorsing van de wet van 13 december 2002 tot wijziging van het Kieswetboek evenals zijn bijlage (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 10 januari 2003), ingesteld door : 1.H. Vandenberghe, wonende te 3110 Rotselaar, Walenstraat 12, H. Van Rompuy, wonende te 1640 Sint-Genesius-Rode, Hoevestraat 41, en C. Devlies, wonende te 3000 Leuven, Bondgenotenlaan 132; 2. B.Laeremans, wonende te 1850 Grimbergen, Nieuwe Schapenweg 2, en H. Goyvaerts, wonende te 3001 Heverlee, Huttenlaan 21; 3. de v.z.w. Nieuw-Vlaamse Alliantie, met zetel te 1000 Brussel, Barricadenplein 12, G. Bourgeois, wonende te 8870 Izegem, Baronnielaan 12, D. Pieters, wonende te 3000 Leuven, Brouwerstraat 33, F. Brepoels, wonende te 3500 Hasselt, Maastrichtersteenweg 144, B. Weyts, wonende te 1653 Dworp, 's Hertogenbos 15, L. Maes, wonende te 1930 Zaventem, Groenveld 16, en M. Billiau, wonende te 7780 Komen, Werviksesteenweg 431. b. Bij verzoekschriften die aan het Hof zijn toegezonden bij op 14, 16, 20 en 24 januari 2003 ter post aangetekende brieven en ter griffie zijn ingekomen op 15, 17, 21 en 27 januari 2003, zijn vorderingen tot gehele of gedeeltelijke (de artikelen 6, 10, 12, 16, 29 en 30) schorsing van de wet van 13 december 2002 houdende verschillende wijzigingen van de kieswetgeving (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 10 januari 2003), ingesteld door : 1.H. Vandenberghe, H. Van Rompuy en C. Devlies, voornoemd; 2. G.Annemans, wonende te 2050 Antwerpen, Blancefloerlaan 175, bus 91, B. Laeremans en H. Goyvaerts, voornoemd, en J. Van Hauthem, wonende te 1750 Lennik, Scheestraat 21; 3. R.Duchatelet, wonende te 2100 Deurne, E. Van Steenbergenlaan 52; 4. de v.z.w. Nieuw-Vlaamse Alliantie, G. Bourgeois, D. Pieters, F. Brepoels, B. Weyts, L. Maes en M. Billiau, voornoemd. c. Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 30 januari 2003 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 31 januari 2003, heeft J.Van den Driessche, wonende te 1700 Dilbeek, Baron de Vironlaan 80, bus 25, een vordering tot schorsing ingesteld van artikel 5 van de wet van 13 december 2002 tot wijziging van het Kieswetboek evenals zijn bijlage, en artikel 16 van de wet van 13 december 2002 houdende verschillende wijzigingen van de kieswetgeving.

Alle verzoekende partijen vorderen eveneens de vernietiging van de bepalingen waarvan ze de schorsing vragen.

Die zaken zijn ingeschreven onder de nummers 2598 (a.1.), 2600 (b.1.), 2602 (a.2.), 2603 (b.2.), 2605 (b.3.), 2617 (a.3. en b.4.) en 2621 (c.) van de rol van het Hof.

II. De rechtspleging a. De zaken nrs.2598, 2600, 2602, 2603 en 2605 Bij beschikkingen van 15, 17 en 21 januari 2003 heeft de voorzitter in functie de rechters van de respectieve zetels aangewezen overeenkomstig de artikelen 58 en 59 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof.

De rechters-verslaggevers hebben geoordeeld dat er geen aanleiding was om in die zaken artikel 71 of 72 van de organieke wet toe te passen.

Bij beschikking van 21 januari 2003 heeft het Hof de zaken samengevoegd.

Bij beschikking van dezelfde dag heeft voorzitter A. Arts de zaken voorgelegd aan het Hof in voltallige zitting.

Bij beschikking van 21 januari 2003 heeft het Hof de dag van de terechtzitting bepaald op 12 februari 2003, na te hebben gezegd dat de eventuele schriftelijke opmerkingen van de in artikel 76, § 4, van voormelde bijzondere wet bedoelde gezagsorganen ter griffie dienden toe te komen uiterlijk op 10 februari 2003.

Van die laatste beschikking is kennisgegeven aan bedoelde autoriteiten evenals aan de verzoekende partijen, bij op 22 januari 2003 ter post aangetekende brieven. b. De zaak nr.2617 Bij beschikking van 27 januari 2003 heeft de voorzitter in functie de rechters van de zetel aangewezen overeenkomstig de artikelen 58 en 59 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof.

De rechters-verslaggevers hebben geoordeeld dat er geen aanleiding was om artikel 71 of 72 van de organieke wet toe te passen.

Bij beschikking van 28 januari 2003 heeft het Hof de zaak nr. 2617 bij de reeds samengevoegde zaken nrs. 2598, 2600, 2602, 2603 en 2605 gevoegd.

Bij beschikking van dezelfde dag heeft het Hof de dag van de terechtzitting bepaald op 12 februari 2003, na te hebben gezegd dat de eventuele schriftelijke opmerkingen van de in artikel 76, § 4, van voormelde bijzondere wet bedoelde gezagsorganen ter griffie dienden toe te komen uiterlijk op 10 februari 2003.

Van die beschikkingen is kennisgegeven aan bedoelde autoriteiten evenals aan de verzoekende partijen, bij op 29 januari 2003 ter post aangetekende brieven. c. De zaak nr.2621 Bij beschikking van 31 januari 2003 heeft de voorzitter in functie de rechters van de zetel aangewezen overeenkomstig de artikelen 58 en 59 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof.

De rechters-verslaggevers hebben geoordeeld dat er geen aanleiding was om artikel 71 of 72 van de organieke wet toe te passen.

Bij beschikking van 5 februari 2003 heeft het Hof de dag van de terechtzitting bepaald op 12 februari 2003, na te hebben gezegd dat de eventuele schriftelijke opmerkingen van de in artikel 76, § 4, van voormelde bijzondere wet bedoelde gezagsorganen ter griffie dienden toe te komen uiterlijk op 10 februari 2003.

Van die beschikking is kennisgegeven aan bedoelde autoriteiten evenals aan de verzoekende partij, bij op 5 februari 2003 ter post aangetekende brieven.

Bij beschikking van 11 februari 2003 heeft het Hof de zaak nr. 2621 bij de reeds samengevoegde zaken nrs. 2598, 2600, 2602, 2603, 2605 en 2617 gevoegd. d. Alle samengevoegde zaken De Ministerraad, Wetstraat 16, 1000 Brussel, heeft op 10 februari 2003 schriftelijke opmerkingen neergelegd. Op de openbare terechtzitting van 12 februari 2003 : - zijn verschenen : . Mr. L. Wynant, advocaat bij de balie te Brussel, en Mr. B. Beelen, advocaat bij de balie te Leuven, voor de verzoekende partijen in de zaken nrs. 2598 en 2600; . Mr. E. Pison, advocaat bij de balie te Brussel, voor de verzoekende partijen in de zaken nrs. 2602 en 2603; . Mr. W. Niemegeers, advocaat bij de balie te Gent, voor de verzoekende partijen in de zaken nrs. 2605 en 2621; . Mr. M. Storme en Mr. I. Rogiers, advocaten bij de balie te Brussel, voor de verzoekende partijen in de zaak nr. 2617; . Mr. P. Peeters, advocaat bij de balie te Antwerpen, Mr. B. Verdegem loco Mr. J.-L. Jaspar, advocaten bij de balie te Brussel, en Mr. B. Degraeve loco Mr. B. Bronders, advocaten bij de balie te Brugge, voor de Ministerraad; - hebben de rechters-verslaggevers L. Lavrysen en P. Martens verslag uitgebracht; - zijn de voornoemde advocaten gehoord; - zijn de zaken in beraad genomen.

De rechtspleging is gevoerd overeenkomstig de artikelen 62 en volgende van de organieke wet, die betrekking hebben op het gebruik van de talen voor het Hof.

III. In rechte - A - Ten aanzien van het belang A.1. De verzoekers in de zaken nrs. 2598 en 2600 zijn kiezer in de zin van artikel 1 van het Kieswetboek en kandidaat bij de eerstvolgende federale parlementsverkiezingen. De eerste verzoeker is tevens senator, de tweede verzoeker volksvertegenwoordiger, de derde verzoeker voorzitter van het arrondissementeel bestuur CD&V Leuven.

Ter staving van hun belang verwijzen zij naar de rechtspraak van het Hof volgens welke elke kiezer of kandidaat doet blijken van het vereiste belang om de vernietiging te vorderen van bepalingen die zijn stem of zijn kandidatuur ongunstig kunnen beïnvloeden.

Ook de verzoekers in de zaken nrs. 2602, 2603, 2605 en 2621 zijn kandidaat bij de eerstvolgende parlementsverkiezingen. De verzoekers in de zaak nr. 2602 en de eerste drie verzoekers in de zaak nr. 2603 zijn tevens volksvertegenwoordiger, de vierde verzoeker in de zaak nr. 2603 is tevens senator.

De eerste verzoekende partij in de zaak nr. 2617 is een vereniging zonder winstoogmerk die als maatschappelijk doel heeft de « verdediging en bevordering van politieke, culturele, sociale en economische belangen der Vlamingen ». Zij komt als politieke partij op bij de verkiezingen en heeft mandatarissen in de Kamer van volksvertegenwoordigers. De overige verzoekers in dezelfde zaak treden op als kiezer en kandidaat bij de eerstvolgende parlementsverkiezingen. De tweede, derde en vierde verzoeker zijn tevens volksvertegenwoordiger.

Ten aanzien van het eerste middel in de zaak nr. 2598 A.2. Het middel is afgeleid uit een schending van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, gelezen in samenhang met de artikelen 63 en 64 van de Grondwet, met artikel 3 van het Eerste Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en, voor zoveel als nodig, met artikel 14 van dat Verdrag.

A.3.1. In een eerste onderdeel voeren de verzoekers aan dat artikel 4 van de wet van 13 december 2002 tot wijziging van het Kieswetboek evenals zijn bijlage een fundamentele wijziging inhoudt van de organisatie van de verkiezingen voor de Kamer van volksvertegenwoordigers in de kieskringen Brussel-Halle-Vilvoorde en Leuven, doordat het voor beide kieskringen impliciet in de oprichting van twee kiescolleges voorziet : een Franstalig en een Nederlandstalig. De kandidaten in de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde moeten voortaan in de akte van bewilliging van hun kandidaatstelling verklaren dat zij Nederlandstalig of Franstalig zijn. De Nederlandstalige kandidaten en de Franstalige kandidaten worden op afzonderlijke lijsten voorgedragen. De lijsten van de Nederlandstalige kandidaten in de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde zijn gelijk aan de lijsten in de kieskring Leuven. De lijsten van de Franstalige kandidaten in de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde gelden alleen voor die kieskring. Die regeling zou de facto ertoe leiden dat één kieskring bestaat voor de Franstaligen, Brussel-Halle-Vilvoorde, en twee kieskringen voor de Nederlandstaligen, Brussel-Halle-Vilvoorde en Leuven, hetgeen in strijd zou zijn met artikel 63, §§ 2 en 3, van de Grondwet, naar luid waarvan de zetelverdeling moet gebeuren naar gelang van het bevolkingscijfer van een kieskring en niet naar gelang van het kiesgedrag. Aangezien de regeling ertoe leidt dat de Franstalige kiezers voortaan mee bepalen hoeveel kamerleden Leuven vertegenwoordigen in de federale Kamer (A.3.4), zouden die kiezers ook tot twee kieskringen behoren.

Volgens de verzoekers kan in geen enkel opzicht worden verantwoord dat enkel de Nederlandstalige kiezers in de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde en de kiezers in de kieskring Leuven kunnen stemmen voor kandidaten van een andere kieskring en dat, omgekeerd, enkel kandidaten in de kieskring Leuven en Nederlandstalige kandidaten in de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde stemmen kunnen behalen buiten de grenzen van hun respectieve kieskring.

De verzoekers wijzen ook op het onderscheid tussen de Franstalige kandidaten en de Nederlandstalige kandidaten in de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde. De eerste categorie kan alleen dingen naar de stemmen van de kiezers van die kieskring, terwijl de tweede categorie naar de stemmen kan en moet dingen van de kiezers die binnen de kieskring Leuven hun stem uitbrengen. De verzoekers verwijzen naar het advies van de afdeling wetgeving van de Raad van State.

A.3.2. In zoverre het middel tegen artikel 6 van de wet van 13 december 2002 tot wijziging van het Kieswetboek evenals zijn bijlage is gericht, voeren de verzoekers aan dat die bepaling enkel nog lijstenverbindingen toestaat tussen Franstalige lijsten ingediend in de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde en lijsten ingediend in de kieskring Waals-Brabant, terwijl dat voor andere kieskringen niet mogelijk is.

A.3.3. In zoverre het middel tegen artikel 10 van dezelfde wet is gericht, beklemtonen de verzoekers dat niet kan worden verantwoord in één enkel geval, namelijk in de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde, te voorzien in een afwijkende opmaak van de samenvattende tabellen.

A.3.4. In zoverre het middel tegen artikel 11 van dezelfde wet is gericht, werpen de verzoekers bovendien op dat de Franstalige kiezers voortaan mee bepalen hoeveel kamerleden Leuven zullen vertegenwoordigen in de Kamer van volksvertegenwoordigers en dat in die Kamer, door de berekeningswijze van de zetels over verschillende kieskringen, Vlaamse zetels zullen worden ingenomen door Franstalige Brusselaars die geen kandidaat waren in Leuven. Het grondwettelijk bepaalde aantal van zeven zetels voor het kiesarrondissement Leuven zou derhalve niet zijn gewaarborgd.

Volgens de verzoekers is het bovendien discriminerend dat de regeling voor Brussel-Halle-Vilvoorde en Leuven het niet mogelijk maakt te bepalen voor welke van beide kieskringen de kandidaten op de Nederlandstalige lijsten zijn verkozen. De kiezers in die kieskringen wordt derhalve het recht ontnomen om vrij te kiezen tussen de kandidaten van hun kieskring, wat in geen enkele andere kieskring het geval is. De verzoekers verwijzen naar het advies van de afdeling wetgeving van de Raad van State.

Zonder in te gaan op de vraag of voor de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde in een afwijkende regeling dient te worden voorzien, menen de verzoekers dat een dergelijke regeling niet verantwoord is voor de kieskring Leuven. Er zou geen objectief onderscheid bestaan tussen die kieskring en de overige kieskringen.

A.3.5. Uit het woord « kiezen » in artikel 3 van het Eerste Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens vloeit naar het oordeel van de verzoekers voort dat de kiezer de draagwijdte en de gevolgen van zijn uitgebrachte stem ten volle moet kunnen inschatten. Ook de vrije meningsuiting van de kiezer veronderstelt een keuze met kennis van zaken. De verzoekers verwijzen naar de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.

A.4. In een tweede onderdeel voeren de verzoekers aan dat artikel 4 van de wet van 13 december 2002 tot wijziging van het Kieswetboek evenals zijn bijlage in strijd met artikel 64 van de Grondwet een bijkomende verkiesbaarheidsvoorwaarde instelt door te bepalen dat de kandidaten in de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde voor de verkiezing van de Kamer van volksvertegenwoordigers in de akte van bewilliging moeten verklaren dat zij Nederlandstalig of Franstalig zijn.

De ongelijke behandeling bestaat volgens de verzoekers erin (i) dat de kiezers in de kieskring Leuven enkel kunnen stemmen op Nederlandstalige lijsten en enkel Franstalige lijsten een lijstenverbinding kunnen aangaan met lijsten in de kieskring Waals-Brabant, (ii) dat de keuze van de taal in de akte van bewilliging aldus ook mee bepaalt aan welk kiespubliek men zich onderwerpt en (iii) dat de taal van de lijst belangrijk is voor de berekening van de kiesdrempel. De verplichting om in de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde taalgesplitste lijsten in te dienen, zou een discriminerende inbreuk op de keuzevrijheid van de kiezer inhouden vermits een soortgelijke verplichting niet in andere kieskringen geldt.

De bestreden bepaling zou voorts tot gevolg hebben dat iemand die Nederlandstalig noch Franstalig is, maar bijvoorbeeld Duitstalig, in de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde geen kandidaat kan zijn voor de verkiezingen van de Kamer van volksvertegenwoordigers, zodat de bepaling naar het oordeel van de verzoekers ook op dat punt een discriminatie in het leven roept. De verzoekers verwijzen ten slotte naar de adviezen van de afdeling wetgeving van de Raad van State en naar artikel 3 van het Eerste Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.

A.5. In een derde onderdeel voeren de verzoekers aan dat de artikelen 2, 3 en 5 van de wet van 13 december 2002 tot wijziging van het Kieswetboek evenals zijn bijlage de ongrondwettige organisatie van de verkiezingen in de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde implementeren door telkens in een bijzondere regeling te voorzien. Artikel 5 heeft tot gevolg dat de lijsten in Brussel-Halle-Vilvoorde 29 kandidaten-titularissen mogen tellen, hoewel er in Brussel-Halle-Vilvoorde slechts 22 zetels te begeven zijn. Dat de Vlaamse partijen 29 kandidaten op hun lijsten mogen plaatsen is volkomen logisch, vermits zij 29 kamerleden kunnen verkiezen, namelijk 22 in de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde en 7 in de kieskring Leuven. De Franstaligen kunnen evenwel slechts 22 kamerleden verkiezen, zodat de Vlaamse partijen worden gediscrimineerd ten opzichte van de Franstalige partijen. Doordat zij voor 29 kandidaten - met een te begeven aantal zetels van 22 - campagne kunnen voeren, zullen de Franstaligen immers meer middelen kunnen aanwenden om hun kandidaten te promoten. Aangezien de Vlaamse kandidaten bovendien in twee kieskringen campagne moeten voeren, strijden zij met ongelijke wapens, hetgeen automatisch een verlies van zetels voor de Vlaamse partijen tot gevolg zou hebben.

Ten aanzien van het tweede middel in de zaak nr. 2598 A.6. Het middel is afgeleid uit een schending van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, gelezen in samenhang met artikel 63 van de Grondwet, met artikel 3 van het Eerste Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en, voor zoveel als nodig, met artikel 14 van dat Verdrag, doordat artikel 6 van de wet van 13 december 2002 tot wijziging van het Kieswetboek evenals zijn bijlage enkel nog lijstenverbindingen toestaat tussen Franstalige lijsten ingediend in de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde en lijsten ingediend in de kieskring Waals-Brabant, terwijl dit voor andere kieskringen niet mogelijk is.

De verzoekers merken op dat de lijstenverbinding thans is uitgesloten in de kieskringen die samenvallen met een provincie, wat door de omvang van de kieskring kan worden verantwoord. Nu Waals-Brabant zoals de andere kieskringen eveneens een provinciale kieskring wordt, moet een rechtvaardiging voor het verschil in behandeling worden gegeven, te meer daar het de bedoeling was een einde te maken aan de onvoorspelbaarheid en onrechtvaardigheid van het systeem van apparentering en zeteltoewijzing.

De bestreden bepaling roept volgens de verzoekers een niet te verantwoorden verschil in behandeling in het leven dat erin bestaat de regeling van apparentering in één enkel geval te behouden.

Ten aanzien van het eerste middel in de zaak nr. 2600 A.7. Het middel is afgeleid uit een schending van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, gelezen in samenhang met artikel 64 van de Grondwet, met artikel 3 van het Eerste Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en, voor zoveel als nodig, met artikel 14 van dat Verdrag.

A.8. In een eerste onderdeel voeren de verzoekers een schending aan van de voormelde bepalingen doordat de wetgever aanvaardt dat men terzelfder tijd kan kandideren voor de Kamer en de Senaat, minstens door de keuze voor één van beide wetgevende vergaderingen uit te stellen tot na de verkiezingen. Omdat de kiezer daardoor niet met kennis van zaken kan kiezen, zou van een vrij keuze geen sprake zijn.

De verzoekers verwijzen ook naar de artikelen 36 en 49 van de Grondwet en wat artikel 3 van het Eerste Aanvullend Protocol betreft herhalen zij hetgeen in A.3.5 is uiteengezet.

Naar het oordeel van de verzoekers ontstaat er zowel voor de kiezers als voor de kandidaten een ongelijke behandeling. Kiezers kunnen het effect van hun stem inschatten voor kandidaten op de kamerlijst of de senaatslijst, maar niet voor kandidaten die zowel op de kamerlijst als op de senaatslijst staan. Kandidaten op beide lijsten kunnen na de verkiezingen kiezen welk mandaat zij opnemen. Door de dubbele kandidaatstelling hebben zij bovendien bijkomende propagandamogelijkheden. Die mogelijkheden bestaan niet voor de kandidaten op één van beide lijsten.

Ten slotte zou de gelijktijdige kandidaatstelling voor de Kamer en de Senaat de invloed van de kiezer wezenlijk verminderen aangezien hij niet vooraf weet voor welke vergadering de kandidaat zal opteren.

A.9. In een tweede onderdeel voeren de verzoekers aan dat artikel 6 van de wet van 13 december 2002 houdende verschillende wijzigingen van de kieswetgeving een onverantwoord verschil in behandeling invoert doordat het, in geval van gelijktijdige kandidaatstelling voor de Kamer en de Senaat, de kandidaatstelling voor de Kamer beperkt tot de kieskring van de woonplaats van de kandidaat.

Krachtens artikel 64 van de Grondwet, zo betogen de verzoekers, moeten de kandidaten hun woonplaats in België hebben, maar hoeven zij zich niet in de kieskring van hun woonplaats kandidaat te stellen. Het verschil in behandeling is hierin gelegen dat een kandidaat die slechts op één lijst staat aan geen enkele woonplaatsverplichting moet voldoen, terwijl een kandidaat die op beide lijsten staat wel aan een woonplaatsverplichting is onderworpen. Eens te meer verwijzen de verzoekers naar de adviezen van de afdeling wetgeving van de Raad van State.

A.10. In een derde onderdeel voeren de verzoekers aan dat de artikelen 10, 12, 29 en 30 van de wet van 13 december 2002 houdende verschillende wijzigingen van de kieswetgeving de ongrondwettige organisatie van de verkiezingen in de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde implementeren.

Ten aanzien van het tweede middel in de zaak nr. 2600 A.11. Het middel is afgeleid uit een schending van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, gelezen in samenhang met artikel 63 van de Grondwet, met artikel 3 van het Eerste Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en, voor zoveel als nodig, met artikel 14 van dat Verdrag.

De verzoekers voeren aan dat artikel 16 van de wet van 13 december 2002 houdende verschillende wijzigingen van de kieswetgeving, in samenhang gelezen met artikel 4 van de wet van 13 december 2002 tot wijziging van het Kieswetboek, een onderscheid maakt wat de kiesdrempel betreft. Behalve in de kieskringen Leuven en Brussel-Halle-Vilvoorde worden de lijsten die minstens vijf procent van het algemeen totaal van de geldig uitgebrachte stemmen in de kieskring hebben behaald, toegelaten tot de zetelverdeling. In de twee vermelde kieskringen geldt dat enkel de lijsten van Nederlandssprekende kandidaten en de lijsten van kandidaten die in de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde en in de kieskring Leuven minstens vijf procent van het algemeen totaal van de geldig uitgebrachte stemmen ten gunste van al die lijsten hebben behaald, tot de zetelverdeling worden toegelaten. Dit verschil in behandeling zou geen verantwoording vinden in een nagestreefd doel. Aldus worden kandidaten en kiezers, in strijd met de aangevoerde bepalingen, ongelijk behandeld. Artikel 63 van de Grondwet zou het beginsel van de gelijke behandeling van de kieskringen uitdrukken.

Ten aanzien van het eerste middel in de zaak nr. 2602 A.12. Het middel is afgeleid uit een schending van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, doordat artikel 4 van de wet van 13 december 2002 tot wijziging van het Kieswetboek evenals zijn bijlage bepaalt dat de lijsten van de Nederlandstalige kandidaten die in de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde worden voorgedragen gelijk zijn aan de kandidatenlijsten die in de kieskring Leuven worden voorgedragen en doordat artikel 5 van dezelfde wet bepaalt dat het maximum aantal kandidaten dat wordt toegestaan op een in de kieskring Leuven of Brussel-Halle-Vilvoorde ingediende lijst wordt bepaald door het optellen van het aantal te verkiezen leden in elk van beide kieskringen.

De verzoekers refereren aan het advies van de afdeling wetgeving van de Raad van State en wijzen vervolgens op de gevolgen van de bestreden bepalingen. Rekening houdend met de wettelijke beperking van de verkiezingsuitgaven zijn de Nederlandstalige kandidaten van de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde verplicht hun middelen in twee kieskringen aan te wenden. De Nederlandstalige kandidaten worden geacht met hetzelfde budget ongeveer 450.000 mensen meer te kunnen bereiken, waardoor hun concurrentiepositie ten opzichte van de Franstalige kandidaten in de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde ernstig zou worden benadeeld. Bovendien hebben de laatstgenoemde kandidaten het recht om 29 kandidaten op hun lijsten te laten kandideren, hoewel er maximum 22 zetels te verdelen zijn. Er zou geen enkele reden zijn om in Brussel-Halle-Vilvoorde af te wijken van de regel dat er niet meer kandidaten dan te begeven zetels mogen zijn.

Ten aanzien van het tweede middel in de zaak nr. 2602 A.13. Het middel is afgeleid uit een schending van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, doordat artikel 5 van de wet van 13 december 2002 tot wijziging van het Kieswetboek evenals zijn bijlage stelt dat voor het bepalen van het minimum aantal handtekeningen van kiezers dat is vereist voor de voordracht van Nederlandstalige kandidaten in handen van de voorzitter van het hoofdbureau van de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde of voor de voordracht van kandidaten in handen van de voorzitter van het hoofdbureau van de kieskring Leuven, het totale bevolkingscijfer van beide kieskringen geldt.

De verzoekers voeren aan dat kandidaten uit de kieskring Leuven door de samenvoeging van beide kieskringen moeilijker aan het minimum aantal handtekeningen voor hun voordracht komen aangezien de Franstalige inwoners van Brussel-Halle-Vilvoorde wel mee het minimum aantal handtekeningen bepalen maar geacht mogen worden geen medewerking te zullen verlenen aan de kandidaatstelling van Nederlandstalige kandidaten uit de kieskring Leuven. Er zou geen enkele reden zijn om de voorwaarden voor die kandidaten te verzwaren en niet voor kandidaten uit andere eentalige kieskringen.

Ten aanzien van het derde middel in de zaak nr. 2602 A.14. Het middel is afgeleid uit een schending van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, doordat artikel 6 van de wet van 13 december 2002 tot wijziging van het Kieswetboek evenals zijn bijlage bepaalt dat lijstenverbinding enkel nog mogelijk is tussen Franstalige lijsten in de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde en lijsten in de kieskring Waals-Brabant.

De verzoekers verwijzen naar het advies van de afdeling wetgeving van de Raad van State. Zij zien in de bestreden bepaling een bijkomende versterking van de Waalse partijen en hun kandidaten in Vlaams-Brabant, door het behoud van de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde. De Franstalige kiezers in de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde kunnen niet stemmen voor de lijsten in Waals-Brabant, maar door de lijstenverbinding kunnen de Franstaligen zetels winnen ten nadele van de Nederlandstalige kiezers van Brussel-Halle-Vilvoorde.

Ten aanzien van het vierde middel in de zaak nr. 2602 A.15. Het middel is afgeleid uit een schending van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, gelezen in samenhang met artikel 63 ervan, door artikel 11 van de wet van 13 december 2002 tot wijziging van het Kieswetboek evenals zijn bijlage.

Krachtens artikel 63 van de Grondwet, zo betogen de verzoekers, telt elke kieskring zoveel keer een zetel als de federale deler in het cijfer van de bevolking van de kieskring is begrepen en dient de zetelverdeling dus per kieskring te geschieden. Door het feit dat de lijsten in Leuven en Brussel-Halle-Vilvoorde dezelfde moeten zijn en ze zelfs niet in Leuven zelf moeten worden ingediend, zou de toewijzing van de zeven zetels aan de kieskring Leuven helemaal niet zeker zijn. Dit zou door de Raad van State en zelfs door de indieners van het wetsvoorstel zijn erkend.

De verzoekers merken op dat de toepassing van de bestreden bepaling in het uitzonderlijke geval van een gelijk kiesquotiënt van beide lijstengroepen ertoe leidt dat de resterende zetel wordt toegekend aan de lijstengroep waarvan het stemcijfer het hoogst is. Aangezien de Nederlandstaligen in Brussel-Halle-Vilvoorde 43 procent van de stemmen hebben, gaat de zwevende zetel per definitie naar de Franstaligen terwijl daarvoor geen redelijk verantwoording zou bestaan. De verzoekers stellen alternatieven voor zoals lottrekking of toekenning op basis van anciënniteit.

Ten aanzien van het enige middel in de zaak nr. 2603 A.16. Het middel is afgeleid uit een schending van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, gelezen in samenhang met de artikelen 62 en 68 ervan, doordat artikel 16 van de wet van 13 december 2002 houdende verschillende wijzigingen van de kieswetgeving voor de verkiezingen van de Senaat een kiesdrempel van vijf procent invoert voor het Nederlandse kiescollege en het Franse kiescollege en voor de verkiezingen van de Kamer van volksvertegenwoordigers een provinciale kiesdrempel van vijf procent invoert en die regeling ook toepast op de Franstaligen in de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde en de Nederlandstaligen in de kieskring Leuven, waar een lijst minstens vijf procent van het algemeen totaal van de geldig uitgebrachte stemmen ten gunste van al de lijsten moet behalen.

De verzoekers voeren aan dat de verkiezingen van de Kamer van volksvertegenwoordigers en van de Senaat krachtens de artikelen 62 en 68 van de Grondwet volgens het stelsel van de evenredige vertegenwoordiging moeten gebeuren. Zij verwijzen naar het advies van de Raad van State.

Volgens de verzoekers is de hervorming in strijd met de letter en de geest van de Grondwet, die maximale garanties beoogt te bieden voor de vertegenwoordiging van alle politieke strekkingen in het Parlement.

Ook al bestond vroeger reeds de facto een kiesdrempel en bestaat die in Brussel-Halle-Vilvoorde nog steeds voor deelname aan de lijstenverbinding, toch zou de invoering van een kiesdrempel een zwaarder gewicht hebben wegens het psychologisch effect ervan op de kiezers. Zij zouden ertoe worden aangezet niet op een partij te stemmen die in de opiniepeilingen onder de grens van vijf procent blijft, waardoor aan die partij de kans wordt ontnomen op een normale manier aan de verkiezingen deel te nemen.

Aangezien de democratie geen rechtstreekse democratie is, waarbij alle politieke beslissingen bij referendum worden genomen, maar een onrechtstreekse democratie, bestaat er naar het oordeel van de verzoekers voor elk mandaat een kiesdrempel. Er zou geen reden zijn om bovenop die natuurlijke kiesdrempel nog andere drempels te creëren.

Ook het feit dat het vroeger nog slechter was gesteld met de evenredige vertegenwoordiging, zou aan die vaststelling niets afdoen.

Meer zelfs : andere hervormingen (namelijk de provinciale kieskringen) worden doorgevoerd om de evenredige vertegenwoordiging te verbeteren.

Ten aanzien van het enige middel in de zaak nr. 2605 A.17. Het middel is afgeleid uit een schending van artikel 11 van de Grondwet doordat artikel 16 van de wet van 13 december 2002 houdende verschillende wijzigingen van de kieswetgeving een kiesdrempel van vijf procent invoert en derhalve afbreuk doet aan de proportionele vertegenwoordiging.

De verzoeker voert aan dat de bestreden bepaling het beginsel van de democratische meerderheid schendt omdat een deel van de bevolking niet is vertegenwoordigd. Aan de hand van een voorbeeld toont hij aan dat een minderheid van de bevolking over de meerderheid zou kunnen beslissen. De regeling zou enkel erop gericht zijn de kleine partijen uit het Parlement te houden. In de kieskring van de verzoeker kon een kandidaat bij de vorige verkiezingen tot senator worden verkozen met 3,5 procent van de stemmen. De partij van de verzoeker haalde bij de vorige verkiezingen 2,1 procent van de stemmen. Door de kiesdrempel van vijf procent zou hij onverkiesbaar zijn geworden. De enige democratische kiesdrempel is volgens de verzoeker de « rechtstreekse vertegenwoordiging » door, zoals in Nederland, het aantal kiezers te delen door het aantal kamerleden.

Ten aanzien van het eerste middel in de zaak nr. 2617 A.18. Het middel is afgeleid uit een schending van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, al dan niet gelezen in samenhang met de artikelen 1, 2, 4, 5, 67, § 1, 127, § 2, en 128, § 2, van de Grondwet, met artikel 3 van het Eerste Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, met artikel 14 van dat Verdrag en met de artikelen 25, 26 en 27 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten.

A.19.1. Het eerste onderdeel van het middel is gericht tegen alle bepalingen die ertoe leiden dat het arrondissement Halle-Vilvoorde deel uitmaakt van de kieskring Brussel en niet samen met het arrondissement Leuven een provinciale kieskring vormt zoals dat in andere provincies het geval is. Het betreft de artikelen 3, 4, 5, 6, 9, 10 en 11 van de wet van 13 december 2002 tot wijziging van het Kieswetboek evenals zijn bijlage en de artikelen 6, 10, 12, 16 en 29 van de wet van 13 december 2002 houdende verschillende wijzigingen van de kieswetgeving. De verzoekers vragen de schorsing en de vernietiging van die bepalingen in zoverre zij aan het woord Brussel de woorden Halle-Vilvoorde toevoegen.

A.19.2. Volgens de verzoekers doorkruisen de bestreden bepalingen op discriminerende wijze de artikelen 1 tot 5 van de Grondwet doordat het arrondissement Halle-Vilvoorde deel uitmaakt van de provincie Vlaams-Brabant, het Vlaamse Gewest, de Vlaamse Gemeenschap en het Nederlands taalgebied en over de ganse lijn bij het arrondissement Leuven hoort en gescheiden is van het arrondissement, Gewest en taalgebied Brussel. In de andere provincies valt de kieskring samen met de provincie. Bovendien hebben de bestreden bepalingen tot gevolg dat de verzoekers in twee taalgebieden campagne moeten voeren. Ook zou de territoriale integriteit van de Gemeenschap en het Gewest waarvan de verzoekers deel uitmaken op discriminerende wijze worden aangetast.

De verzoekers voeren aan dat het verschil in behandeling niet wordt verantwoord. Een loutere verwijzing naar het arrest nr. 90/94 zou niet volstaan.

A.19.3. Het verschil in behandeling is naar het oordeel van de verzoekers niet pertinent. Zij wijzen erop dat de bestreden bepalingen het evenwicht tussen de gewesten en de gemeenschappen op eenzijdige wijze doorbreken, niet alleen door de artikelen 1 tot 5 van de Grondwet te doorkruisen, maar ook door de gemeenten met een bijzondere taalregeling in het arrondissement Halle-Vilvoorde anders te behandelen dan die in de andere arrondissementen.

Bovendien zou het verschil in behandeling onevenredig zijn : voor nog geen 70.000 inwoners zou een provincie van meer dan één miljoen inwoners een normale, provinciale kieskring zijn ontnomen. De verzoekers wijzen in dat verband op een gebrek aan coherentie doordat het inwonersaantal van de in Henegouwen gelegen faciliteitengemeenten hoger ligt dan dat van de Vlaams-Brabantse faciliteitengemeenten, zonder dat dit gevolgen heeft voor de indeling in kieskringen.

Indien de faciliteitengemeenten het verschil in behandeling verantwoorden, vragen de verzoekers zich af waarom de inwoners van de arrondissementen Moeskroen, Zinnik en Aat niet op de lijsten van de aangrenzende arrondissementen Kortrijk en Aalst-Oudenaarde kunnen stemmen en het totaal aantal Nederlandstalige en Franstalige volksvertegenwoordigers niet kunnen beïnvloeden. De Franstaligen in Vlaams-Brabant zijn de enigen die het aantal zetels van de taalgroepen in de Kamer kunnen beïnvloeden. De inwoners van Komen kunnen weliswaar in West-Vlaanderen stemmen, maar zij hebben geen invloed op het aantal zetels van de taalgroepen.

Het inwonersaantal van de gemeenten van het Duitse taalgebied bedraagt eveneens meer dan dat van de Vlaams-Brabantse faciliteitengemeenten, terwijl die gemeenschap geen eigen kieskring heeft en daardoor niet in de Kamer is vertegenwoordigd.

A.20.1. Het tweede onderdeel van het middel is gericht tegen dezelfde bepalingen, die ertoe zouden leiden dat het Franstalig kiescollege voor de Senaat niet alleen uit kiezers van het Franse taalgebied en het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad maar ook uit kiezers van het Nederlandse taalgebied is samengesteld, terwijl het Nederlandstalig kiescollege voor de Senaat uitsluitend uit kiezers van het Nederlandse taalgebied en het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad is samengesteld.

Doordat het arrondissement Halle-Vilvoorde bij de kieskring Brussel is gevoegd, is dit het enige arrondissement waarin ook anderstalige lijsten kunnen opkomen.

A.20.2. Voor het gebrek aan verantwoording van het verschil in behandeling verwijzen de verzoekers naar de toelichting van het eerste onderdeel van het middel. Bovendien zou de ratio van artikel 67 van de Grondwet erin bestaan de Senaat samen te stellen op basis van de gemeenschappen. Aangezien de Franse Gemeenschap, gelet op de artikelen 127 en 128 van de Grondwet en de vaste rechtspraak van het Hof, geen enkele bevoegdheid heeft in het arrondissement Halle-Vilvoorde, zouden de bestreden bepalingen artikel 67 van de Grondwet schenden.

Ten aanzien van het tweede middel in de zaak nr. 2617 A.21. Het middel is afgeleid uit een schending van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met de artikelen 1 tot 5 en 63 van de Grondwet, doordat artikel 6 van de wet van 13 december 2002 tot wijziging van het Kieswetboek evenals zijn bijlage lijstenverbindingen enkel toestaat tussen Franstalige lijsten in de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde en lijsten in de kieskring Waals-Brabant.

De verzoekers refereren aan het advies van de afdeling wetgeving van de Raad van State en verwerpen de verantwoording die naar de historische omstandigheid verwijst dat beide kiesarrondissementen tot de oude provincie Brabant behoren. De apparentering werd afgeschaft om een einde te maken aan de onvoorspelbaarheid en de onrechtvaardigheid ervan. Waarom daaraan in één geval geen einde werd gemaakt, wordt niet verantwoord. Het gevolg is dat de Franstalige lijsten in Brussel-Halle-Vilvoorde en Nijvel voordeliger worden behandeld dan andere lijsten. Indien de historische omstandigheid enige pertinentie had, dan zou daaruit volgens de verzoekers moeten voortvloeien dat ook de Nederlandstalige senaatslijst zou kunnen opkomen in Waals-Brabant.

Ook het bestaan van faciliteitengemeenten in Vlaams-Brabant houdt naar het oordeel van de verzoekers geen verband met de bestreden regeling.

Indien men de redenering inzake de niet-splitsing van Brussel-Halle-Vilvoorde zou kunnen aanvoeren in verband met Waals-Brabant, dan zou dit enkel kunnen om te verantwoorden dat ook de Nederlandstalige lijsten van Brussel-Halle-Vilvoorde in Waals-Brabant kunnen opkomen en zouden mogen apparenteren met die van Vlaams-Brabant. Bovendien vragen de verzoekers zich af waarom geen apparentering mogelijk is tussen de lijsten van de arrondissementen Moeskroen, Zinnik en Aat met de kieskring West-Vlaanderen of Oost-Vlaanderen, aangezien in die arrondissementen ook faciliteitengemeenten bestaan.

Volgens de verzoekers kan de regeling aan Vlaams-Brabantse zijde evenmin een verantwoording vormen. Het invoeren van dezelfde lijsten voor Brussel-Halle-Vilvoorde en Leuven zou immers geen verbetering maar een verslechtering zijn vergeleken met de apparentering. Anders dan bij de apparentering kunnen de stemmen van het kiesdistrict Leuven nu het gewicht van de Nederlandstalige lijsten in Brussel-Halle-Vilvoorde niet meer vergroten.

De verzoekers menen dat de enige mogelijke verantwoording voor een apparentering, namelijk de verbetering van de positie van de (kleine) partijen in de kleine kieskringen, niet opgaat. Er zijn weliswaar in de kieskring Waals-Brabant slechts vijf zetels, waardoor een hoger percentage dan de kiesdrempel nodig is om een zetel te behalen, maar hetzelfde geldt voor de kieskringen Limburg, West-Vlaanderen, Namen en Luxemburg. In de laatstgenoemde provincie zijn nog minder zetels te behalen dan in Waals-Brabant.

Ten slotte zou de discriminatie naar het oordeel van de verzoekers des te groter zijn gelet op de tegenstrijdigheid tussen artikel 132, eerste lid, van het Kieswetboek, dat lijstenverbindingen uitsluit tussen kieskringen die niet tot dezelfde provincie behoren, en het nieuwe tweede lid van datzelfde artikel, dat stelt dat lijstenverbindingen alleen mogen plaatshebben tussen lijsten van de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde en die van de kieskring Waals-Brabant.

Ten aanzien van het derde middel in de zaak nr. 2617 A.22. Het middel is afgeleid uit een schending van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet doordat artikel 16 van de wet van 13 december 2002 houdende verschillende wijzigingen van de kieswetgeving een onderscheid maakt in de toepassing van de kiesdrempel tussen de kieskringen Brussel-Halle-Vilvoorde en Leuven en alle andere kieskringen. Voor de Nederlandstalige lijsten van Brussel-Halle-Vilvoorde en voor de lijsten van de kieskring Leuven wordt de kiesdrempel toegepast op de totale uitslag behaald in beide kieskringen samen, terwijl in de andere kieskringen de kiesdrempel wordt toegepast op elke kieskring afzonderlijk.

Ter staving van hun middel verwijzen de verzoekers naar het advies van de afdeling wetgeving van de Raad van State. Zij merken ook op dat een kandidaat uit Leuven wordt benadeeld omdat hij niet zal zijn verkozen wanneer hij 14 procent van de stemmen behaalt in de kieskring Leuven, maar geen vijf procent in Brussel-Halle-Vilvoorde en Leuven. Omgekeerd kan dezelfde kandidaat verkozen zijn ook al behaalt hij minder dan vijf procent van de stemmen in Leuven.

Ten aanzien van het vierde middel in de zaak nr. 2617 A.23. Het middel is afgeleid uit een schending van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 63 van de Grondwet.

A.24.1. Het eerste onderdeel van het middel is gericht tegen artikel 11 van de wet van 13 december 2002 tot wijziging van het Kieswetboek evenals zijn bijlage, dat in een afzonderlijk systeem van zetelverdeling voorziet voor de verkiezing van de Kamer van volksvertegenwoordigers in de kieskringen Brussel-Halle-Vilvoorde, Leuven en Waals-Brabant. Door de keuze van een kiezer voor Nederlandstalige dan wel Franstalige lijsten kan een zetel van de kieskring Leuven worden overgedragen naar de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde of omgekeerd, hetgeen niet in overeenstemming is met artikel 63 van de Grondwet. De verzoekers verwijzen naar de parlementaire voorbereiding en het advies van de afdeling wetgeving van de Raad van State.

A.24.2. De stelling van de Regering als zou een kandidaat die op de gemeenschappelijke lijst voor Brussel-Halle-Vilvoorde en Leuven wordt verkozen niet als een verkozene van de ene of de andere kieskring kunnen worden beschouwd, is volgens de verzoekers een cirkelredenering nu zij erop neerkomt dat er geen kieskringen bestaan.

A.24.3. Volgens de verzoekers doet het bestreden artikel 11 nog een andere discriminatie ontstaan. Door de voorafgaande zetelverdeling tussen het geheel van de Vlaamse lijsten, enerzijds, en de Franstalige lijsten, anderzijds, - het zogenaamde pooling-systeem - worden in Brussel-Halle-Vilvoorde de stemmen van alle lijsten meegeteld, ook van de lijsten die geen vijf procent van de stemmen behaalden. Op die manier zouden de Franstalige lijsten worden bevoordeeld en zou er een Vlaamse zetel verloren gaan. In Brussel-Halle-Vilvoorde bestaan immers een tiental kleine Franstalige partijen die normaal de natuurlijke kiesdrempel niet halen en derhalve niet in aanmerking komen voor de zetelverdeling. Het zou gaan om ongeveer 500.000 stemmen die voortaan zullen meetellen voor de poolvorming aan Franstalige kant.

A.25. Het tweede onderdeel van het middel is gericht tegen artikel 6 van de wet van 13 december 2002 houdende verschillende wijzigingen van de kieswetgeving in zoverre het in artikel 118 van het Kieswetboek de bepaling invoegt dat niemand voor de verkiezingen van de Kamer in meer dan één kieskring mag worden voorgedragen « zonder afbreuk te doen aan de bepaling voorzien in artikel 115, derde lid » van het Kieswetboek.

De discriminatie zou erin bestaan dat Brusselaars en Vlaams-Brabanders wel in twee kieskringen mogen opkomen en anderen niet.

A.26. Het derde onderdeel van het middel is gericht tegen artikel 6 van de wet van 13 december 2002 houdende verschillende wijzigingen van de kieswetgeving in zoverre het nieuwe artikel 118, laatste lid, 1°, van het Kieswetboek tot gevolg heeft dat kandidaten uit Brussel-Halle-Vilvoorde of Leuven, in tegenstelling tot andere kandidaten, voor de Senaat mogen kandideren en tegelijk voor de Kamer in een kieskring die niet die van hun woonplaats is, namelijk Brussel-Halle-Vilvoorde voor de Leuvenaars en Leuven voor de kandidaten uit Brussel-Halle-Vilvoorde.

Ten aanzien van het vijfde middel in de zaak nr. 2617 A.27. Het middel is afgeleid uit een schending van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet doordat artikel 5 van de wet van 13 december 2002 tot wijziging van het Kieswetboek evenals zijn bijlage aan artikel 116, § 5, vijfde lid, van het Kieswetboek toevoegt dat het maximum aantal effectieve kandidaten dat wordt toegestaan op een lijst ingediend in de kieskring Leuven of Brussel-Halle-Vilvoorde wordt bepaald door het optellen van het aantal te verkiezen leden in elk van beide kieskringen. De Franstalige lijsten van Brussel-Halle-Vilvoorde zullen daardoor de enige lijsten in België zijn waarop meer kandidaten mogen voorkomen dan er leden te kiezen zijn. Zij mogen immers evenveel kandidaten tellen als de Vlaamse lijsten voor Brussel-Halle-Vilvoorde en Leuven samen, terwijl die dubbele kieskring 500.000 inwoners meer telt. Volgens de verzoekers spreekt het voor zich dat een groter aantal Franstalige kandidaten in Brussel-Halle-Vilvoorde ook meer stemmen voor Franstalige partijen oplevert.

Ten aanzien van het eerste middel in de zaak nr. 2621 A.28. Het middel is afgeleid uit een schending van artikel 11 van de Grondwet doordat de partij van de verzoeker, die op unitaire basis aan de federale verkiezingen deelneemt, in de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde twee lijsten moet indienen, één met Nederlandstalige kandidaten en één met Franstalige kandidaten, waardoor zijn partij in die kieskring het gevaar loopt dat zij met 9,9 procent van de stemmen de kiesdrempel niet haalt. De verzoeker ziet hierin een discriminatie van zijn electorale belangen.

Hij voert aan dat de invoering van de bestreden kiesdrempel tot gevolg heeft dat er geen proportionele vertegenwoordiging meer is en dat een deel van de bevolking niet is vertegenwoordigd. Aan de hand van een voorbeeld toont hij aan dat een minderheid van de bevolking over de meerderheid zou kunnen beslissen. De regeling zou enkel erop gericht zijn de kleine partijen uit het Parlement te houden. Door de kiesdrempel zou de verzoeker onverkiesbaar zijn geworden. De enige democratische kiesdrempel is naar zijn oordeel de « rechtstreekse vertegenwoordiging » door, zoals in Nederland, het aantal kiezers te delen door het aantal kamerleden.

Ten aanzien van het tweede middel in de zaak nr. 2621 A.29. Het middel is afgeleid uit een schending van artikel 11 van de Grondwet doordat, wat de kiesdrempel betreft, een onderscheid wordt gemaakt tussen de kieskringen Brussel-Halle-Vilvoorde en Leuven, waar de kiesdrempel voor de Nederlandstalige lijsten wordt berekend op de uitslag in beide kieskringen samen, en de andere kieskringen, waar de kiesdrempel in elke kieskring afzonderlijk wordt toegepast.

Het middel, zo betoogt de verzoeker, is gericht tegen artikel 5 van de wet van 13 december 2002 tot wijziging van het Kieswetboek evenals zijn bijlage in zoverre het aan artikel 116, § 5, vijfde lid, van het Kieswetboek toevoegt dat het maximum aantal effectieve kandidaten op een lijst in de kieskringen Leuven en Brussel-Halle-Vilvoorde wordt bepaald door het optellen van het aantal te verkiezen leden in elk van beide kieskringen. De Franstalige lijsten van Brussel-Halle-Vilvoorde zullen de enige zijn in heel België met meer kandidaten dan er verkiesbare plaatsen zijn. Zij zouden worden bevoordeeld ten opzichte van de lijsten in andere kieskringen, inzonderheid de Nederlandstalige lijsten van Brussel-Halle-Vilvoorde.

Ten aanzien van de vorderingen tot schorsing A.30.1. Allereerst wijzen de verzoekers in de zaken nrs. 2598 en 2600 erop dat het Hof krachtens artikel 23 van de bijzondere wet op het Arbitragehof onverwijld uitspraak moet doen op de vorderingen tot schorsing. Uit de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in het licht van artikel 3 van het Eerste Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, zou voortvloeien dat wanneer de wetgever in een rechtsmiddel voorziet om de schorsing van wetsbepalingen te verkrijgen, dat middel effectief moet kunnen worden aangewend. Dit betekent dat tijdig een uitspraak moet kunnen worden verkregen in het licht van de vastgestelde kiesdatum, zo niet zou in kiesaangelegenheden geen effectief rechtsmiddel ter beschikking staan, terwijl dat in andere aangelegenheden wel het geval is.

A.30.2. Tot staving van het bestaan van een moeilijk te herstellen ernstig nadeel voeren de verzoekers aan dat bij een onmiddellijke toepassing van de bestreden wetten op de eerstvolgende parlementsverkiezingen, vastgesteld op 18 mei 2003, het verloop van de verkiezingen plaatsvindt op grond van een ongrondwettelijke regeling.

Aangezien het kiesrecht het fundament is van onze democratische samenleving, zou in deze zaak geen belangenafweging kunnen plaatsvinden.

Het rechtsmiddel van de schorsing zou in concreto het enige effectieve en pertinente middel zijn om de Grondwet in acht te nemen. Het op ongrondwettige wijze organiseren van verkiezingen zou op zichzelf een moeilijk te herstellen ernstig nadeel zijn omdat nadien geen aangepast herstel mogelijk is. Nieuwe verkiezingen, op een andere ogenblik, herstellen volgens de verzoekers de vorige verkiezingen niet. De schade die daaruit voor de kiezers en de kandidaten voortvloeit zou het louter financiële, immateriële of morele nadeel overstijgen. De verzoekers verwijzen in dat verband naar artikel 3 van het Eerste Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en herhalen dat het rechtsmiddel slechts effectief en pertinent is in zoverre de bestreden wetten niet onmiddellijk worden uitgevoerd.

A.30.3. De verzoekers wijzen erop dat na het onderzoek door de beide kamers van de geloofsbrieven en het beslechten van de eventuele geschillen daaromtrent geen nieuwe verkiezingen mogelijk zijn. De verkiezing van de kandidaten is immers definitief en tegen de goedkeuring van de geloofsbrieven bestaat geen rechtsmiddel. De onmiddellijke uitvoering van de bestreden wet zou ertoe leiden dat in geval van vernietiging nieuwe algemene verkiezingen voor het federale Parlement moeten plaatsvinden, minstens voor de Kamer van volksvertegenwoordigers met betrekking tot het kiesarrondissement Brussel-Halle-Vilvoorde, Leuven en Waals-Brabant. Ondertussen zou een « rompparlement » niet kunnen functioneren.

Tevens wijzen de verzoekers erop dat in geval van nieuwe verkiezingen voor de Kamer van volksvertegenwoordigers, de kans bestaat dat de verzoekers die oorspronkelijk voor de Kamer en de Senaat waren verkozen en voor een mandaat in de Kamer hebben geopteerd, niet herverkozen worden. In die hypothese zouden zij niet langer in de Senaat zitting kunnen nemen, terwijl zij oorspronkelijk wel als senator waren verkozen. In zoverre niet voor beide kamers gelijktijdig nieuwe verkiezingen zouden worden gehouden, wordt overigens artikel 70 van de Grondwet geschonden, op grond waarvan de verkiezing van de senatoren op dezelfde dag plaatsvindt als de verkiezing voor de Kamer van volksvertegenwoordigers.

A.30.4. Volgens de verzoekers zou de onmiddellijke uitvoering van de bestreden wetten getuigen van een gebrek aan voorzichtigheid en van misprijzen voor de kiezer. Zij merken overigens op dat niet zij maar wel de indieners van de wetsontwerpen tot wijziging van de kieswetgeving aan de basis liggen van de korte tijdspanne tussen het indienen van de beroepen en de federale parlementsverkiezingen.

A.30.5. De verzoekers vrezen ook voor een algemene rechtsonzekerheid en bestuurloosheid doordat de rechtskracht van parlementaire besluiten, getroffen door een Parlement dat op ongrondwettige wijze is samengesteld, aan de orde kan worden gesteld. De vernietiging van het verschil in behandeling dat erin bestaat de regeling van de apparentering in één geval te behouden zou voor bijkomende complicaties zorgen.

De verzoekers zijn van mening dat het nadeel van een schorsing van de bestreden wetten veel minder ingrijpend is dan het nadeel van een latere vernietiging. Een schorsing heeft immers tot gevolg dat de vroegere bepalingen van het Kieswetboek herleven.

A.30.6. Ten slotte moet de vordering tot schorsing volgens de verzoekers ook gezien worden in het licht van de slordige en overhaaste totstandkoming van de bestreden wetten, te meer daar in geen enkel opzicht rekening werd gehouden met de fundamentele bezwaren van de Raad van State. Zij achten het onaanvaardbaar dat de Raad van State binnen drie dagen over dergelijke ontwerpen advies dient te verlenen. Daardoor is hen als houders van een fundamenteel politiek recht op willekeurige wijze een substantiële formaliteit ontzegd die bedoeld is om de rechtsstaat te waarborgen en die is voorgeschreven bij artikel 160 van de Grondwet en artikel 3 van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, terwijl de dringende noodzakelijkheid in geen enkel opzicht kan worden gemotiveerd.

Ook al is het Hof niet bevoegd om na te gaan of de vormvoorschriften voorafgaand aan de aanneming van de bestreden normen in acht werden genomen, toch is de omstandigheid dat die substantiële formaliteit niet werd nageleefd volgens de verzoekers mede bepalend voor het moeilijk te herstellen ernstig nadeel van de verzoekende partijen.

A.31. De verzoekers in de zaken nrs. 2602 en 2603 wijzen erop dat de bestreden bepalingen hun verkiesbaarheid bedreigen, zodat ze hun mandaat niet kunnen verlengen. Dat nadeel is naar hun oordeel moeilijk te herstellen. De verkiezingen zouden plaatsvinden op een manier die de democratische grondrechten van de verzoekers schendt en de sentimenten van de kiezer zouden op geen enkele manier kunnen worden gereconstrueerd door het uitschrijven van nieuwe verkiezingen. In geval van vernietiging na de verkiezingen zou bovendien, gelet op de vroegere rechtspraak van het Hof, het risico zeer groot zijn dat de wetten worden vernietigd maar dat de gevolgen ervan worden behouden.

Wanneer toch nieuwe verkiezingen zouden worden georganiseerd, zouden de kiezers hen kunnen verwijten dat ze extra inspanningen moeten leveren, hetgeen tot een electorale afstraffing van de verzoekers zou kunnen leiden en tot een vertekening van de kiesintenties van de kiezers bij de eerste verkiezingen. Gesteld dat de verzoekers bij de eerste stemming niet de kiesdrempel halen, zou dit de kiesintenties bij nieuwe verkiezingen kunnen beïnvloeden.

A.32. De verzoekers in de zaken nrs. 2605 en 2621 zijn van oordeel dat de uitvoering van de bestreden bepaling hen een moeilijk te herstellen nadeel zou berokkenen omdat in voorkomend geval op 18 mei 2003 ongrondwettige verkiezingen zouden worden gehouden. Nieuwe verkiezingen op een latere datum zouden in andere omstandigheden plaatsvinden zodat het nadeel eigenlijk onherstelbaar is.

De verzoeker in de zaak nr. 2621 voegt daaraan toe dat hij door de aangevoerde discriminaties, inzonderheid wat de zetelverdeling in Brussel-Halle-Vilvoorde en Waals-Brabant betreft, stemmen dreigt te verliezen waardoor zijn kandidatuur op ernstige wijze wordt bedreigd.

A.33. Het nadeel dat de verzoekers in de zaak nr. 2617 lijden is naar eigen zeggen ernstig. Door de aangevoerde discriminaties, inzonderheid wat de zetelverdeling in Brussel-Halle-Vilvoorde en Leuven en Waals-Brabant betreft, dreigen de verzoekers zetels te verliezen en dreigt hun inbreng in de wetgeving en de uitvoering ervan te worden ingeperkt.

Zij voeren tevens aan dat het nadeel moeilijk te herstellen is.

Wanneer immers het verlies van een schooljaar binnen een onderwijscurriculum als een moeilijk te herstellen ernstig nadeel moet worden beschouwd (arrest nr. 32/97), dan zou dat a fortiori gelden voor het verlies van vele maanden in het kader van de parlementaire werkzaamheden.

De rechtspraak (arrest nr. 9/89) die stelt dat de schorsing niet meebrengt dat het nadeel zou verdwijnen tussen het ogenblik van de schorsing en dat van de nieuwe verkiezingen, maar integendeel gedurende die periode aanzienlijker zou zijn omdat er in die periode helemaal geen vertegenwoordiging zou plaatsvinden, geldt in casu niet, zo betogen de verzoekers. Inzake de Europese verkiezingen van 1989 was dat inderdaad het geval omdat het de eerste keer was dat dergelijke verkiezingen werden gehouden en men dus niet op een bestaande kieswet kon terugvallen. Een ander verschil is dat de mogelijkheid van vervroegde verkiezingen inmiddels aanzienlijk is beperkt.

Mocht het Hof tot een belangenafweging overgaan, dan zijn de verzoekers van oordeel dat het algemeen belang een schorsing vereist.

Een vernietiging zou immers betekenen dat de verkiezingen moeten worden overgedaan, wat een ernstig en moeilijk te herstellen tijdverlies zou betekenen. Het zou bovendien voor de verzoekers financieel ondraaglijk zijn en een enorme maatschappelijke overlast veroorzaken.

A.34. De Ministerraad heeft ter terechtzitting gepleit op basis van een omstandige nota waarvan het Hof en de verzoekende partijen kennis hadden en waarop die laatsten hebben gerepliceerd. - B - De bestreden bepalingen B.1. Het Hof dient de omvang van de vorderingen tot schorsing te bepalen aan de hand van de inhoud van de verzoekschriften.

Nu enkel tegen de artikelen 2, 3, 4, 5, 6, 9, 10 en 11 van de wet van 13 december 2002 tot wijziging van het Kieswetboek evenals zijn bijlage en tegen de artikelen 6, 10, 12, 16, 29 en 30 van de wet van 13 december 2002 houdende verschillende wijzigingen van de kieswetgeving middelen worden aangevoerd, beperkt het Hof zijn onderzoek tot die bepalingen.

Wanneer evenwel uit het nader onderzoek van de middelen blijkt dat enkel bepaalde onderdelen van die bepalingen worden bekritiseerd, wordt het onderzoek in voorkomend geval tot die onderdelen beperkt.

B.2.1. Artikel 2 van de wet van 13 december 2002 tot wijziging van het Kieswetboek evenals zijn bijlage bepaalt : « De in artikel 87 van het Kieswetboek bedoelde en bij dit Wetboek bijgevoegde tabel, die de administratieve arrondissementen in kieskringen samenvoegt, wordt vervangen door de tabel die als bijlage bij deze wet opgenomen is. » B.2.2. Artikel 3 van dezelfde wet bepaalt dat in artikel 94 van het Kieswetboek de volgende wijzigingen worden aangebracht : « 1° tussen het vierde en het vijfde lid wordt een nieuw lid ingevoegd, luidende : " In het hoofdbureau van de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde moet minstens één bijzitter een magistraat zijn van de rechtbank van eerste aanleg van Brussel van de andere taalrol dan die van de voorzitter van het hoofdbureau. "; 2° de bestaande tekst, die § 1 zal vormen, wordt aangevuld met een § 2, luidende : " § 2.Zonder afbreuk te doen aan de bepalingen voorzien in het tweede lid en de volgende leden : 1° het hoofdbureau van de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde is belast met de kiesverrichtingen voor de lijsten van de Franstalige kandidaten en voor de lijsten van de Nederlandstalige kandidaten voorgedragen in deze kieskring;2° het hoofdbureau van de kieskring Leuven is belast met de kiesverrichtingen voor de lijsten van de kandidaten die worden voorgedragen in de kieskring Leuven. Voor de verrichtingen die zowel op de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde betrekking hebben als op de kieskring Leuven, wordt een bureau opgericht dat de leden van elk van deze twee bureaus verenigt.

Het bureau aangeduid in het vorige lid, genaamd ' verenigd bureau ', houdt zitting in de hoofdplaats van de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde. Het wordt voorgezeten door de voorzitter van de kieskring die het grootste aantal inwoners telt. In geval van staking van stemmen in de schoot van het verenigd bureau is de stem van de voorzitter doorslaggevend. Het verenigd bureau is bevoegd voor de volgende verrichtingen : 1° het opmaken en drukken van het stembiljet, zoals bepaald in de artikelen 127 tot 129;2° de verrichtingen inzake het tellen van de stemmen, de aanwijzing en de afkondiging van de verkozenen, zoals bepaald in de artikelen 164 en 172 tot 176;3° het opstellen van het proces-verbaal van de verkiezing, zoals bepaald in artikel 177. Indien tussen de zittingen van het voorlopig en van het definitief afsluiten van de kandidatenlijsten, zoals bepaald in de artikelen 119 en 124, de indieners of de kandidaten van een lijst die behoort tot het geheel van lijsten van Franstalige kandidaten of tot het geheel van lijsten van Nederlandstalige kandidaten van de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde een klacht hebben ingediend tegen het aanvaarden van kandidaten op een lijst die ingediend is in handen van de voorzitter van het hoofdbureau van de kieskring Leuven, of omgekeerd, indien de indieners of de kandidaten van een lijst die werd ingediend in handen van de voorzitter van het hoofdbureau in laatstgenoemde kieskring een klacht hebben ingediend tegen het aanvaarden van een kandidaat op een lijst die behoort tot het geheel van de lijsten van Franstalige kandidaten of tot het geheel van de lijsten van Nederlandstalige kandidaten van de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde, dan overleggen het hoofdbureau van laatstgenoemde kieskring en het hoofdbureau van de kieskring Leuven met elkaar en houden ze zitting, indien nodig, als verenigd bureau tijdens de definitieve afsluiting van de kandidatenlijsten, om elke contradictie in de beslissingen over deze klachten te vermijden. " » B.2.3. Artikel 4 van dezelfde wet bepaalt dat in artikel 115 van het Kieswetboek het tweede en het derde lid als volgt worden vervangen : « In de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde voor de verkiezing van de Kamer van Volksvertegenwoordigers, worden de Nederlandstalige kandidaten en de Franstalige kandidaten op afzonderlijke lijsten voorgedragen.

De lijsten van de Nederlandstalige kandidaten die voorgedragen worden in deze kieskring zijn gelijk aan de kandidatenlijsten die voorgedragen worden in de kieskring Leuven.

De voordrachtsakten van deze kandidaten, zoals bepaald in het vorige lid, moeten neergelegd worden in de handen van de voorzitter van het hoofdbureau, hetzij van de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde, hetzij van de kieskring Leuven.

De kandidaten die op een lijst staan die werd neergelegd in handen van de voorzitter van het hoofdbureau van de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde moeten in de akte van bewilliging van hun kandidaatstellingen, bedoeld in artikel 116, § 4, laatste lid, verklaren dat zij Nederlandstalig of Franstalig zijn. De artikelen 119quater en 125quinquies zijn van toepassing op deze verklaring.

Voor de verkiezing van de leden van de Kamer van Volksvertegenwoordigers worden de in artikel 132, tweede lid, bedoelde verklaringen van lijstenverbinding overhandigd op donderdag, tiende dag vóór de stemming tussen 14 en 16 uur, in handen van de voorzitter van het hoofdbureau van de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde.

Dit bureau vervult de functies die aan het ' provinciaal centraal bureau ' zijn toegewezen door de artikelen 132 tot 137 en 170 tot 171. » B.2.4. Artikel 5 van dezelfde wet bepaalt dat in artikel 116 van het Kieswetboek de volgende wijzigingen worden aangebracht : « 1° § 1 wordt aangevuld als volgt : " Voor het bepalen van het minimum aantal handtekeningen van kiezers dat vereist is voor de voordracht van Nederlandstalige kandidaten in handen van de voorzitter van het hoofdbureau van de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde of voor de voordracht van kandidaten in handen van de voorzitter van het hoofdbureau van de kieskring Leuven, geldt het totale bevolkingscijfer van beide kieskringen.

Zowel de kiezers ingeschreven op de kiezerslijst van een gemeente van de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde als de kiezers die ingeschreven zijn in de kiezerslijst van een gemeente van de kieskring Leuven kunnen hun handtekening plaatsen onder de voordracht van kandidaten zoals bepaald in het vorig lid. "; 2° § 5, alinea 5, wordt aangevuld als volgt : " Evenwel wordt het maximum aantal kandidaten dat toegestaan wordt op een lijst ingediend in de kieskring Leuven of in de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde bepaald door het optellen van het aantal te verkiezen leden in elk van beide kieskringen." » B.2.5. Artikel 6 van dezelfde wet bepaalt dat artikel 132, tweede lid, van het Kieswetboek als volgt wordt vervangen : « Deze verklaringen mogen enkel betrekking hebben op de verbinding tussen enerzijds lijsten voorgedragen in de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde en waarvan de kandidaten, in hun akte van bewilliging van hun kandidaatstellingen bedoeld in artikel 116, § 4, laatste lid, verklaard hebben dat zij Franssprekend zijn, en anderzijds, lijsten neergelegd in de kieskring Waals-Brabant. » B.2.6. Artikel 9 van dezelfde wet bepaalt dat in artikel 137 van het Kieswetboek de woorden « van de provinciehoofdplaats » worden vervangen door de woorden « van de hoofdplaats van de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde ».

B.2.7. Artikel 10 van dezelfde wet bepaalt dat artikel 161bis van het Kieswetboek, waarvan de huidige tekst voortaan paragraaf 1 vormt, wordt aangevuld door een paragraaf 2, luidend als volgt : « § 2. Het hoofdbureau van de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde stelt voor de verkiezing van de Kamer van volksvertegenwoordigers twee samenvattende tabellen op : één in het Frans, waarin de uitslagen worden opgenomen die geregistreerd zijn op de tabellen, opgemaakt door de voorzitters van de kantonhoofdbureaus om de resultaten op te tekenen van de telling van de stemmen die werden uitgebracht op de lijsten van de Franstalige kandidaten; de andere in het Nederlands, waarin de uitslagen worden opgenomen die geregistreerd zijn op de tabellen, opgemaakt door de voorzitters van de kantoorhoofdbureaus om de resultaten op te tekenen van de telling van de stemmen die werden uitgebracht op de lijsten van de Nederlandstalige kandidaten. » B.2.8. Artikel 11 van dezelfde wet voegt in titel IV van het Kieswetboek een hoofdstuk Vbis in, dat de artikelen 168bis tot 168quater omvat, luidend als volgt : « HOOFDSTUK Vbis. - Zetelverdeling voor de verkiezing van de Kamer van volksvertegenwoordigers in de kieskringen Brussel-Halle-Vilvoorde, Leuven en Waals-Brabant

Art. 168bis.- Alvorens over te gaan tot de overdracht van de zetels in de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde, verdeelt het hoofdbureau van de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde deze zetels tussen de lijsten van Nederlandssprekende kandidaten en de lijsten van Franssprekende kandidaten, op de wijze aangeduid in het volgende lid.

Het bureau stelt een kiesdeler vast door het algemeen totaal van de geldige stembiljetten te delen door het getal van de in de kieskring toe te kennen zetels. Het deelt de totalen van de stemcijfers respectievelijk verkregen door de lijsten van Nederlandssprekende kandidaten en door de lijsten van Franssprekende kandidaten, door deze deler. Het bepaalt aldus voor elke lijstengroep zijn kiesquotiënt, waarvan de eenheden het aantal behaalde zetels aanduiden; de eventueel nog beschikbare zetel wordt toegekend aan de lijstengroep waarvan het quotiënt de hoogste breuk heeft. Bij gelijkheid van breuk, wordt de resterende zetel toegekend aan de lijstengroep waarvan het stemcijfer het hoogst is.

Art. 168ter.- Met het oog op de verdeling van de zetels die toegekend moeten worden aan de lijsten van Nederlandssprekende kandidaten die voorgedragen zijn in de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde en in de kieskring Leuven, telt het hoofdbureau van de kieskring Leuven de stemcijfers die deze lijsten behaald hebben in Brussel-Halle-Vilvoorde en in Leuven, op.

Het verdeelt vervolgens het totaal van de zetels die toekomen aan de lijsten van Nederlandssprekende kandidaten die voorgedragen zijn in de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde en in de kieskring Leuven, volgens de in de artikelen 167 en 168 vastgestelde procedure.

Art. 168quater.- De verdeling van de zetels die moeten worden toegekend aan de lijsten van Franstalige kandidaten die voorgedragen zijn in de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde en aan de lijsten van kandidaten die voorgedragen zijn in de kieskring Waals-Brabant geschiedt overeenkomstig de artikelen 169 tot 171. » B.3.1. Artikel 6 van de wet van 13 december 2002 houdende verschillende wijzigingen van de kieswetgeving bepaalt dat artikel 118 van het Kieswetboek als volgt wordt vervangen : « Een kandidaat kan, binnen dezelfde lijst, tegelijk als kandidaat-titularis en als kandidaat-opvolger worden voorgedragen.

Een kandidaat mag niet voorkomen op meer dan één lijst.

Zonder afbreuk te doen aan de bepaling voorzien in artikel 115, derde lid, mag niemand voor de verkiezingen van de Kamer in meer dan één kieskring voorgedragen worden.

Niemand kan tegelijk kandidaat zijn voor de Kamer en voor de Senaat.

Niemand mag voor de Senaat voor meer dan één kiescollege voorgedragen worden.

Niemand kan een akte tot bescherming van een letterwoord ondertekenen en tegelijk kandidaat zijn op een lijst die een ander beschermd letterwoord gebruikt.

De bewilligende kandidaat die een van de verbodsbepalingen van de vijf vorige leden overtreedt, is strafbaar met de straffen bepaald bij artikel 202. Zijn naam wordt geschrapt van alle lijsten waarop hij voorkomt. Om die schrapping te verzekeren doet de voorzitter van het hoofdbureau van de kieskring of collegehoofdbureau, onmiddellijk na het verstrijken van de termijn voor het indienen van de kandidatenlijsten, langs de snelste weg een uittreksel uit alle ingediende lijsten toekomen aan de minister van Binnenlandse Zaken.

Dit uittreksel moet de naam, de voornaam, de geboortedatum van de kandidaten en het letterwoord van de lijst bepaald bij artikel 116, § 4, tweede lid, inhouden.

In voorkomend geval geeft de minister van Binnenlandse Zaken uiterlijk de zeventiende dag vóór de stemming, te 16 uur, aan de voorzitter van het hoofdbureau van de kieskring of collegehoofdbureau kennis van de gevallen van kandidaatstelling die een overtreding vormen van de bepalingen van dit artikel.

In afwijking van het vierde lid en bij de eerste federale parlementsverkiezingen na de inwerkingtreding van de wet van 13 december 2002 houdende verschillende wijzigingen van de kieswetgeving : 1° mag niemand tegelijk voor de Kamer en de Senaat voorgedragen worden, tenzij de voordracht voor de Kamer ingediend wordt in de kieskring van de woonplaats van de kandidaat;de kandidaten voor de Kamer in de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde mogen enkel kandidaat voor de Senaat zijn voor het kiescollege dat overeenstemt met de taalgroep die zij aangeduid hebben in de akte van bewilliging van hun kandidaatstellingen, conform artikel 115, vijfde lid; 2° moet de kandidaat die tegelijk in de Kamer en in de Senaat verkozen is, tussen de twee mandaten kiezen en zijn keuze bekendmaken aan elk van de twee vergaderingen binnen drie dagen na de afkondiging van zijn verkiezing door het kieskring- of collegehoofdbureau;hij wordt vervangen in de vergadering waarin hij gekozen heeft niet te zetelen, door de eerste opvolger van de lijst waarop hij verkozen werd. » B.3.2. Artikel 10 van dezelfde wet bepaalt dat in artikel 128, § 1, van het Kieswetboek de volgende wijzigingen worden aangebracht : « 1° het vierde lid wordt vervangen als volgt : " De naam en voornaam van de kandidaat-titularissen en kandidaat-opvolgers worden in de volgorde van de voordracht vermeld in de kolom bestemd voor de lijst waartoe zij behoren. De vermelding ' opvolgers ' staat boven de naam en voornaam van de kandidaten voor de plaatsen van opvolger. "; 2° het volgende lid wordt bijgevoegd : " In de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde worden de lijsten van Nederlandssprekende kandidaten en de lijsten van Franssprekende kandidaten afzonderlijk op het stembiljet gerangschikt in de volgorde van de nummers.De lijsten van Nederlandssprekende kandidaten staan omgekeerd ten opzichte van de lijsten van Franssprekende kandidaten. " » B.3.3. Artikel 12 van dezelfde wet bepaalt dat in artikel 156 van het Kieswetboek de volgende wijzigingen worden aangebracht : « 1° in § 1 worden het tweede, derde en vierde lid vervangen door de volgende leden : " Na deze eerste indeling worden de geldige stembiljetten van elk van de lijsten per lijst verdeeld in vier subcategorieën die het volgende omvatten : 1° de stembiljetten waarop bovenaan op de lijst is gestemd;2° de stembiljetten waarop alleen naast de naam van één of meerdere kandidaat-titularissen is gestemd;3° de stembiljetten waarop tegelijk naast de naam van één of meerdere kandidaat-titularissen en naast de naam van één of meerdere kandidaat-opvolgers is gestemd;4° de stembiljetten waarop alleen naast de naam van één of meerdere kandidaat-opvolgers is gestemd. De stembiljetten waarop bovenaan op de lijst en tegelijk naast de naam van één of meerdere kandidaat-titularissen of van één of meerdere kandidaat-titularissen en kandidaat-opvolgers is gestemd, worden, naar gelang van het geval, in de tweede of derde subcategorie geplaatst.

De stembiljetten waarop bovenaan en tegelijk naast de naam van één of meerdere kandidaat-opvolgers is gestemd, worden in de vierde subcategorie geplaatst.

Op alle in de twee vorige leden bedoelde stembiljetten schrijft de voorzitter de vermelding ' geldig ' en zet hij zijn paraaf. "; 2° een § 3 wordt ingevoegd, luidende als volgt : " § 3.Voor de verkiezing van de leden van de Kamer van volksvertegenwoordigers rangschikt elk telbureau van de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde de stembiljetten in twee categorieën : 1° de stembiljetten waarop een stem is uitgebracht voor de lijsten van Franstalige kandidaten.2° de stembiljetten waarop een stem is uitgebracht voor de lijsten van Nederlandstalige kandidaten. In deze kieskring wordt de model-tabel bedoeld in artikel 161, tweede lid, opgesteld in tweevoud : een eerste exemplaar, opgesteld in het Frans, vermeldt de resultaten van de telling voor wat betreft de stemmen uitgebracht op de lijsten van Franstalige kandidaten, en een tweede exemplaar, opgesteld in het Nederlands, vermeldt de resultaten van de telling voor wat betreft de stemmen uitgebracht op de lijsten van Nederlandstalige kandidaten.

In dezelfde kieskring, stelt het kantonhoofdbureau op dezelfde wijze in twee exemplaren de verzamelstaat op, bedoeld in artikel 161, achtste lid.

In afwijking van de twee vorige leden, wordt het exemplaar van de modeltabel en van de verzamelstaat die daar worden aangeduid en die de resultaten vermelden van de telling van het aantal stemmen voor de lijsten van Franstalige kandidaten, in het Nederlands vermeld in de kieskantons waarvan de hoofdplaats gelegen is in het administratief arrondissement van Halle-Vilvoorde. " » B.3.4. Artikel 16 van dezelfde wet bepaalt dat in titel IV van het Kieswetboek een hoofdstuk IVbis wordt ingevoegd, dat artikel 165bis omvat, luidend als volgt : « HOOFDSTUK IVbis. - Gemeenschappelijke bepaling voor de zetelverdeling voor de verkiezing van de Kamer van volksvertegenwoordigers, ongeacht of er lijstenverbinding is, en van de Senaat

Art. 165bis.- Worden enkel toegestaan voor de zetelverdeling : 1° voor de verkiezing van de Kamer van volksvertegenwoordigers : a) de lijsten die minstens 5 %van het algemeen totaal van de geldig uitgebrachte stemmen in de kieskring behaald hebben, zonder afbreuk te doen aan wat in b) en c) bepaald wordt voor de kieskringen Brussel-Halle-Vilvoorde en Leuven;b) de lijsten van Franssprekende kandidaten die in de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde minstens 5 %van het algemeen totaal van de geldig uitgebrachte stemmen ten gunste van al deze lijsten behaald hebben;c) de lijsten van Nederlandssprekende kandidaten en de lijsten van kandidaten die in de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde en in de kieskring Leuven, minstens 5 %van het algemeen totaal van de geldig uitgebrachte stemmen ten gunste van al deze lijsten behaald hebben.2° voor de verkiezing van de Senaat, de lijsten die minstens 5 %van het algemeen totaal van de geldig uitgebrachte stemmen ten gunste van de lijsten die voorgedragen zijn voor het Nederlandse kiescollege of het Franse kiescollege, naargelang van het geval, behaald hebben.» B.3.5. Artikel 29 van dezelfde wet bepaalt dat artikel 20, tweede lid, van de wet van 11 april 1994 tot organisatie van de geautomatiseerde stemming als volgt wordt vervangen : « In de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde drukt de voorzitter van het kantonhoofdbureau bij de verkiezing van de Kamer van volksvertegenwoordigers, van het Europees Parlement of van de Senaat twee stemopnemingstabellen af; de ene, in het Nederlands gesteld, bevat de uitslag van de stemmen uitgebracht op de lijsten van Nederlandstalige kandidaten of op een kandidatenlijst ingediend in het Nederlandse collegehoofdbureau, en de andere, in het Frans gesteld, bevat de uitslag van de stemmen uitgebracht op de lijsten van Franstalige kandidaten of op een kandidatenlijst ingediend in het Franse collegehoofdbureau; hij drukt telkens een apart proces-verbaal af in functie van de taalaanhorigheid van de kandidaten voor de verkiezing van de Kamer van volksvertegenwoordigers, of in functie van het hoofdbureau van het college waar de lijst werd ingediend bij de verkiezing van het Europees Parlement of van de Senaat.

In afwijking van het vorig lid, wordt de stemopnemingstabel die de resultaten bevat van de stemmen uitgebracht op lijsten van Franstalige kandidaten of op kandidatenlijsten die ingediend werden op het Franse collegehoofdbureau, ingediend in het Nederlands in de kieskantons waarvan de hoofdplaats gelegen is in het administratief arrondissement Halle-Vilvoorde. » B.3.6. Artikel 30 van dezelfde wet bepaalt dat artikel 1, § 1, 2°, van de wet van 3 juli 1971 « tot indeling van de leden van de Wetgevende Kamers in taalgroepen en houdende diverse bepalingen betreffende cultuurraden voor de Nederlandse cultuurgemeenschap en voor de Franse cultuurgemeenschap » als volgt wordt vervangen : « 2° De volksvertegenwoordigers die verkozen zijn op in de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde ingediende lijsten, waarvan de kandidaten hebben verklaard dat ze Franstalig zijn, maken deel uit van de Franse taalgroep.

De volksvertegenwoordigers die verkozen zijn op in de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde ingediende lijsten, waarvan de kandidaten hebben verklaard dat ze Nederlandstalig zijn, maken deel uit van de Nederlandse taalgroep. » Ten aanzien van het belang van de verzoekende partijen B.4.1. De Ministerraad betwist ter terechtzitting het belang van de verzoekende partijen.

B.4.2. Aangezien de vordering tot schorsing ondergeschikt is aan het beroep tot vernietiging dient de ontvankelijkheid van de beroepen, inzonderheid het voorhanden zijn van het vereiste belang bij het instellen ervan, reeds bij het onderzoek van de vorderingen tot schorsing te worden betrokken.

B.4.3. Het kiesrecht is het fundamenteel politiek recht in de representatieve democratie. Elke kiezer of kandidaat doet blijken van het vereiste belang om de vernietiging te vorderen van bepalingen die zijn stem of zijn kandidatuur ongunstig kunnen beïnvloeden.

B.4.4. De bestreden bepalingen hebben betrekking op de indeling van het grondgebied in kieskringen voor de verkiezingen van de Kamer van volksvertegenwoordigers, op de mogelijkheid tot lijstenverbinding, op het instellen van een kiesdrempel en op de mogelijkheid tot gelijktijdige kandidaatstelling voor de Kamer en de Senaat.

B.4.5. Uit het beperkte onderzoek van de ontvankelijkheid van de beroepen tot vernietiging waartoe het Hof in het kader van de vorderingen tot schorsing is kunnen overgaan, blijkt in dit stadium van de rechtspleging niet dat de verzoekende partijen die kiezer zijn of zich voorgenomen hebben kandidaat te zijn niet zouden doen blijken van het vereiste belang.

Er is geen aanleiding om na te gaan of andere verzoekende partijen in dezelfde zaken of dezelfde verzoekende partijen in een andere hoedanigheid van het vereiste belang doen blijken bij het aanvechten van dezelfde bepalingen.

De grondvoorwaarden van de vordering tot schorsing B.5. Naar luid van artikel 20, 1°, van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof dient aan twee grondvoorwaarden te zijn voldaan opdat tot schorsing kan worden besloten : - de middelen die worden aangevoerd moeten ernstig zijn; - de onmiddellijke uitvoering van de bestreden maatregel moet een moeilijk te herstellen ernstig nadeel kunnen berokkenen.

Het ernstig middel mag niet worden verward met het gegrond middel.

Opdat een middel als ernstig wordt beschouwd in de zin van artikel 20, 1°, van de bijzondere wet van 6 januari 1989, volstaat het niet dat het kennelijk niet ongegrond is in de zin van artikel 72, maar moet het ook gegrond lijken na een eerste onderzoek van de gegevens waarover het Hof beschikt in dit stadium van de procedure.

Wat het moeilijk te herstellen ernstig nadeel betreft B.6.1. Een schorsing door het Hof moet kunnen voorkomen dat voor de verzoekers, door de onmiddellijke toepassing van de bestreden normen, een ernstig nadeel zou ontstaan dat door de gevolgen van een eventuele vernietiging niet of nog moeilijk zou kunnen worden hersteld.

B.6.2. De verzoekende partijen wijzen erop dat bij een onmiddellijke toepassing van de bestreden wetten op de eerstvolgende parlementsverkiezingen, in het vooruitzicht gesteld op 18 mei 2003, het verloop van de verkiezingen plaatsvindt op grond van een ongrondwettige regeling.

B.6.3. Het nadeel dat zou ontstaan uit verkiezingen die op een ongrondwettige basis zouden worden georganiseerd, is noodzakelijkerwijze ernstig omdat het zou gaan om een aantasting van het recht zelf om te kiezen en te worden verkozen, essentieel voor het bestaan zelf van een representatieve democratie.

B.6.4. Krachtens artikel 48 van de Grondwet onderzoekt elke Kamer de geloofsbrieven van haar leden en beslecht ze de geschillen die daaromtrent rijzen, zonder dat enig beroep tegen haar beslissing kan worden ingesteld. Krachtens de artikelen 65 en 70 van de Grondwet worden de Wetgevende Kamers om de vier jaar geheel vernieuwd. Nu de vijftigste legislatuur ten einde loopt, moeten in ieder geval op korte termijn verkiezingen worden georganiseerd. Daaruit volgt dat, indien na die verkiezingen het onderzoek van de geloofsbrieven zou moeten gebeuren op grond van de aangevochten wetten, een latere vernietiging van die wetten het nadeel, veroorzaakt door de toepassing van ongrondwettige bepalingen, niet zou kunnen herstellen.

B.6.5. Er is dus voldaan aan de tweede voorwaarde gesteld bij artikel 20, 1°, van de bijzondere wet op het Arbitragehof.

Wat het ernstig karakter van de middelen betreft Ten aanzien van de middelen die betrekking hebben op de organisatie van de verkiezingen voor de Kamer van volksvertegenwoordigers in de kieskringen Brussel-Halle-Vilvoorde en Leuven B.7. Artikel 2 van de wet van 13 december 2002 tot wijziging van het Kieswetboek evenals zijn bijlage, dat de bijlage bedoeld in artikel 87 van het Kieswetboek vervangt, strekt ertoe de kieskringen voor de verkiezing van de Kamer van volksvertegenwoordigers te vergroten tot het niveau van de provincies, behalve voor wat de provincie Vlaams-Brabant betreft. De kieskringen Brussel-Halle-Vilvoorde en Leuven worden behouden.

Krachtens artikel 115 van het Kieswetboek, zoals gewijzigd bij artikel 4 van de wet van 13 december 2002 tot wijziging van het Kieswetboek evenals zijn bijlage, worden in de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde voor de verkiezing van de Kamer van volksvertegenwoordigers de Nederlandstalige en de Franstalige kandidaten op afzonderlijke lijsten voorgedragen. De kandidaten moeten in de akte van bewilliging van hun kandidaatstelling verklaren dat zij Nederlandstalig of Franstalig zijn. De lijsten van de Nederlandstalige kandidaten die worden voorgedragen in die kieskring zijn dezelfde als die welke worden voorgedragen in de kieskring Leuven.

Het minimum aantal handtekeningen van kiezers dat is vereist voor de voordracht van kandidaten in de kieskringen Brussel-Halle-Vilvoorde en Leuven wordt krachtens artikel 116 van het Kieswetboek, zoals aangevuld door artikel 5 van de wet van 13 december 2002 tot wijziging van het Kieswetboek evenals zijn bijlage, bepaald op basis van het totale bevolkingscijfer van beide kieskringen. Het maximum aantal kandidaten dat wordt toegestaan op een in de voormelde kieskringen ingediende lijst wordt bepaald door het optellen van het aantal te verkiezen kamerleden in elk van beide kieskringen.

De artikelen 168bis tot 168quater van het Kieswetboek, ingevoegd door artikel 11 van de wet van 13 december 2002 tot wijziging van het Kieswetboek evenals zijn bijlage, bepalen de zetelverdeling voor de verkiezing van de Kamer van volksvertegenwoordigers in de kieskringen Brussel-Halle-Vilvoorde, Leuven en Waals-Brabant. Voor de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde wordt eerst bepaald hoeveel zetels aan de Franstalige lijsten toekomen en hoeveel zetels aan de Nederlandstalige lijsten. De zetels die aan de groep van Franstalige lijsten toekomen worden verder verdeeld onder de lijsten en de kandidaten volgens de gebruikelijke regels. Wat de Nederlandstalige lijsten betreft, worden de verkiezingsresultaten in de kieskring Leuven toegevoegd en wordt aan het aantal toe te kennen zetels het aantal zetels toegevoegd dat aan de kieskring Leuven toekomt.

B.8. De middelen tegen de uiteengezette regeling zijn afgeleid uit een schending van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met verschillende andere grondwetsbepalingen en verdragsbepalingen.

In de eerste plaats voeren de verzoekende partijen aan dat de bestreden bepalingen ertoe leiden dat de zetelverdeling voor de verkiezing van de Kamer van volksvertegenwoordigers in de kieskringen Brussel-Halle-Vilvoorde en Leuven niet op grond van het bevolkingscijfer plaatsvindt, zoals voorgeschreven door artikel 63 van de Grondwet, maar op grond van het stemgedrag, waardoor het grondwettelijk bepaalde aantal van zeven zetels voor de kieskring Leuven niet zou zijn gewaarborgd (eerste onderdeel van het eerste middel in de zaak nr. 2598, vierde middel in de zaak nr. 2602 en eerste onderdeel van het vierde middel in de zaak nr. 2617).

In de tweede plaats zien de verzoekende partijen een discriminatie in de afwijking, wat de provincie Vlaams-Brabant betreft, van de regel dat de kieskringen voor de verkiezing van de Kamer van volksvertegenwoordigers samenvallen met de provincies (eerste onderdeel van het eerste middel in de zaak nr. 2617).

In de derde plaats voeren de verzoekende partijen aan dat enkel de Nederlandstalige kiezers in de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde en de kiezers in de kieskring Leuven kunnen stemmen voor kandidaten van een andere kieskring en dat enkel kandidaten in de kieskring Leuven en Nederlandstalige kandidaten in de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde stemmen kunnen behalen buiten de grenzen van hun respectieve kieskring (eerste onderdeel van het middel in de zaak nr. 2598 en eerste middel in de zaak nr. 2602).

In de vierde plaats uiten de verzoekende partijen kritiek op het onderscheid tussen de Franstalige kandidaten en de Nederlandstalige kandidaten in de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde. De eerste categorie kan alleen dingen naar de stemmen van de kiezers van die kieskring, terwijl de tweede categorie kan en moet dingen naar de stemmen van de kiezers die binnen de kieskring Leuven hun stem uitbrengen (eerste onderdeel van het middel in de zaak nr. 2598).

In de vijfde plaats voeren de verzoekende partijen een discriminatie aan die erin zou bestaan dat Brusselaars en Vlaams-Brabanders wel in twee kieskringen mogen opkomen en anderen niet (tweede onderdeel van het vierde middel in de zaak nr. 2617).

In de zesde plaats is het volgens de verzoekende partijen niet te verantwoorden dat kandidaten uit Brussel-Halle-Vilvoorde of Leuven, in tegenstelling tot andere kandidaten, voor de Senaat mogen kandideren en tegelijk voor de Kamer in een kieskring die niet die van hun woonplaats is, namelijk Brussel-Halle-Vilvoorde voor de Leuvenaars en Leuven voor de kandidaten uit Brussel-Halle-Vilvoorde (derde onderdeel van het vierde middel in de zaak nr. 2617).

In de zevende plaats is het volgens de verzoekende partijen discriminerend dat de regeling voor Brussel-Halle-Vilvoorde en Leuven niet toestaat te bepalen voor welke van beide kieskringen de kandidaten op de Nederlandstalige lijsten zijn verkozen. De kiezers in die kieskringen wordt derhalve het recht ontnomen om vrij te kiezen tussen de kandidaten van hun kieskring, wat in geen enkele andere kieskring het geval is (eerste onderdeel van het middel in de zaak nr. 2598).

In de achtste plaats voeren de verzoekende partijen nog een andere discriminatie aan. Door de voorafgaande zetelverdeling tussen het geheel van de Vlaamse lijsten, enerzijds, en de Franstalige lijsten, anderzijds, worden in Brussel-Halle-Vilvoorde de stemmen van alle lijsten meegeteld, ook van de lijsten die geen vijf procent van de stemmen behaalden. Op die manier zouden de Franstalige lijsten worden bevoordeeld en zou er een Vlaamse zetel verloren gaan. In Brussel-Halle-Vilvoorde zouden immers een tiental kleine Franstalige partijen bestaan die normaal de natuurlijke kiesdrempel niet halen en derhalve niet in aanmerking komen voor de zetelverdeling (eerste onderdeel van het vierde middel in de zaak nr. 2617).

In de negende plaats zien de verzoekende partijen een discriminatie in de bepaling die ertoe leidt dat, in het uitzonderlijke geval van een gelijk kiesquotiënt van de Nederlandstalige en de Franstalige lijstengroepen in Brussel-Halle-Vilvoorde, de resterende zetel steeds naar de Franstaligen gaat (vierde middel in de zaak nr. 2602).

In de tiende plaats zou, door te bepalen dat de kandidaten in de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde voor de verkiezing van de Kamer van volksvertegenwoordigers in de akte van bewilliging moeten verklaren dat zij Nederlandstalig of Franstalig zijn, in strijd met artikel 64 van de Grondwet een bijkomende verkiesbaarheidsvoorwaarde zijn ingesteld. De bepaling zou voorts tot gevolg hebben dat iemand die Nederlandstalig noch Franstalig is, maar bijvoorbeeld Duitstalig, in de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde geen kandidaat kan zijn voor de verkiezingen van de Kamer van volksvertegenwoordigers, zodat zij naar het oordeel van de verzoekers ook op dat punt een discriminatie in het leven roept (tweede onderdeel van het eerste middel in de zaak nr. 2598).

In de elfde plaats voeren de verzoekende partijen aan dat er geen verantwoording bestaat om in Brussel-Halle-Vilvoorde af te wijken van de regel dat er niet meer kandidaten dan te begeven zetels mogen zijn.

De Vlaamse partijen zouden daardoor worden gediscrimineerd aangezien zij hun middelen in twee kieskringen moeten inzetten (derde onderdeel van het eerste middel in de zaak nr. 2598, eerste middel in de zaak nr. 2602, vijfde middel in de zaak nr. 2617 en tweede middel in de zaak nr. 2621).

In de twaalfde plaats zou er evenmin een verantwoording bestaan voor het bepalen van het minimum aantal handtekeningen dat is vereist voor de voordracht van Nederlandstalige kandidaten in Brussel-Halle-Vilvoorde en Leuven aan de hand van het totale bevolkingscijfer van beide kieskringen. De voorwaarden voor de kandidaten uit de kieskring Leuven zouden zonder verantwoording worden verzwaard ten opzichte van de kandidaten uit andere eentalige kieskringen (tweede middel in de zaak nr. 2602).

In de dertiende plaats zou niet kunnen worden verantwoord dat in één enkel geval, namelijk in de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde, in een afwijkende opmaak van de samenvattende tabellen wordt voorzien (eerste onderdeel van het eerste middel in de zaak nr. 2598).

In de veertiende plaats ten slotte zouden de bestreden bepalingen ertoe leiden dat het Franstalig kiescollege voor de Senaat niet alleen uit kiezers van het Franse taalgebied en het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad maar ook uit kiezers van het Nederlandse taalgebied is samengesteld, terwijl het Nederlandstalig kiescollege voor de Senaat uitsluitend uit kiezers van het Nederlandse taalgebied en het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad is samengesteld (tweede onderdeel van het eerste middel in de zaak nr. 2617).

B.9. De laatstvermelde grief heeft betrekking op de organisatie van de verkiezingen voor de Senaat. Aangezien de bestreden bepalingen uitsluitend de organisatie van de verkiezingen voor de Kamer van volksvertegenwoordigers betreffen, is het tweede onderdeel van het eerste middel in de zaak nr. 2617 niet ontvankelijk.

B.10.1. De eerste grief van de verzoekende partijen steunt op de artikelen 10 en 11, in samenhang gelezen met artikel 63, van de Grondwet.

B.10.2. De bestreden wet stelt diverse kieskringen in, waaronder de « kieskring » Brussel-Halle-Vilvoorde en de « kieskring » Leuven.

Bovendien heeft de wetgever met de bestreden wet voor de Nederlandstalige lijsten een kiesgebied ingesteld dat beide voormelde kieskringen omvat.

Artikel 63, § 2, eerste lid, van de Grondwet bepaalt : « Elke kieskring telt zoveel keren een zetel als de federale deler in het cijfer van de bevolking van de kieskring begrepen is. De federale deler wordt verkregen door het bevolkingscijfer van het Rijk te delen door honderdvijftig. » Die bepaling vereist dat elke kieskring het aantal zetels krijgt dat hem op grond van zijn bevolkingscijfer toekomt.

B.10.3. Volgens het standpunt van de Regering, zoals in de parlementaire voorbereiding uiteengezet, zou de omstandigheid dat voor de Nederlandstalige kandidaten in Brussel-Halle-Vilvoorde en Leuven eenzelfde lijst wordt neergelegd niet verhinderen dat de zetels die aan die kieskringen worden toegewezen in verhouding staan met het bevolkingsaantal. « Een kandidaat die wordt verkozen op de gemeenschappelijke lijst voor Brussel-Halle-Vilvoorde en Leuven is kandidaat in beide kieskringen en kan, als dusdanig, niet worden beschouwd als een verkozene van ofwel Brussel-Halle-Vilvoorde ofwel Leuven » (Parl. St., Kamer, 2001-2002, nr. 50-1806/8, p. 173).

Dat standpunt komt erop neer alsof Brussel-Halle-Vilvoorde en Leuven voor de zetelverdeling onder de Nederlandstalige kandidaten één kieskring zou zijn, hetgeen evenwel niet verzoenbaar is met het uitgangspunt van de wetgever zelf, dat erin bestond twee afzonderlijke kieskringen in te stellen.

B.10.4. Doordat het aantal kandidaten dat wordt verkozen in de kieskringen Brussel-Halle-Vilvoorde en Leuven niet afhangt van de respectieve bevolkingscijfers van die kieskringen wordt aan de kiezers en de kandidaten van twee van de kieskringen van het Rijk op discriminerende wijze de waarborg ontzegd waarin artikel 63 van de Grondwet voorziet.

B.10.5. Binnen het beperkte kader van het onderzoek waartoe het Hof bij de behandeling van een vordering tot schorsing vermag over te gaan, moeten de middelen die zijn afgeleid uit een schending van de artikelen 10 en 11, in samenhang gelezen met artikel 63, van de Grondwet, als ernstig worden beschouwd in de zin van artikel 20, 1°, van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof.

B.11.1. De tweede grief heeft betrekking op de afwijking, wat de provincie Vlaams-Brabant betreft, van de regel dat de kieskringen voor de verkiezing van de Kamer van volksvertegenwoordigers samenvallen met de provincies.

Volgens de verzoekende partijen doorkruisen de bestreden bepalingen op discriminerende wijze de artikelen 1 tot 5 van de Grondwet doordat het arrondissement Halle-Vilvoorde deel uitmaakt van de provincie Vlaams-Brabant, het Vlaamse Gewest, de Vlaamse Gemeenschap en het Nederlandse taalgebied en over de ganse lijn bij het arrondissement Leuven hoort en gescheiden is van het arrondissement, Gewest en taalgebied Brussel, terwijl in de andere provincies de kieskring samenvalt met de provincie. Bovendien hebben de bestreden bepalingen tot gevolg dat de verzoekers in twee taalgebieden campagne moeten voeren.

B.11.2. Gelet op de gevolgen die voor het geheel van de vroegere provincie Brabant verbonden zijn aan de schorsing van de regeling van de verkiezingen voor de Kamer van volksvertegenwoordigers in de kieskringen Brussel-Halle-Vilvoorde en Leuven, schorsing die het gevolg is van wat in B.6 en B.10 is uiteengezet, en rekening houdend met de grenzen waarbinnen het Hof in het kader van een vordering tot schorsing een middel kan onderzoeken, dient de tweede grief niet in het stadium van de vordering tot schorsing, maar wel bij de behandeling van de zaak ten gronde, te worden onderzocht. In het bijzonder zal moeten nagegaan worden of de overwegingen vervat in het arrest nr. 90/94 van het Hof in de huidige toestand van aard zijn te verantwoorden dat de provincie Vlaams-Brabant geen kieskring vormt.

B.12. Nu de overige in B.8 vermelde grieven niet tot een ruimere schorsing kunnen leiden, dient het ernstig karakter ervan niet te worden onderzocht.

Ten aanzien van de middelen die betrekking hebben op de lijstenverbinding B.13. Krachtens artikel 132, tweede lid, van het Kieswetboek, zoals vervangen bij artikel 6 van de wet van 13 december 2002 tot wijziging van het Kieswetboek evenals zijn bijlage, mogen de verklaringen van lijstenverbinding enkel betrekking hebben op Franstalige lijsten die zijn voorgedragen in de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde en lijsten neergelegd in de kieskring Waals-Brabant.

B.14. De middelen tegen die bepaling zijn afgeleid uit een schending van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met de artikelen 1 tot 5 en 63 van de Grondwet, met artikel 3 van het Eerste Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en met artikel 14 van dat Verdrag.

De verzoekende partijen voeren aan dat het behoud van de lijstenverbinding in één enkel geval, namelijk tussen Franstalige lijsten ingediend in de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde en lijsten ingediend in de kieskring Waals-Brabant, discriminerend is (tweede middel in de zaak nr. 2598, derde middel in de zaak nr. 2602 en tweede middel in de zaak nr. 2617).

B.15. Doordat artikel 132, tweede lid, van het Kieswetboek verwijst naar de Franstalige lijsten voorgedragen in de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde, is die bepaling onlosmakelijk verbonden met bepalingen ten aanzien waarvan het Hof ernstige middelen heeft vastgesteld (B.10). Het ernstige karakter van de middelen gericht tegen die bepaling dient bijgevolg in het kader van de vordering tot schorsing niet te worden onderzocht.

Ten aanzien van de middelen die betrekking hebben op de gelijktijdige kandidaatstelling voor de Kamer en de Senaat B.16. Artikel 118, laatste lid, 1°, van het Kieswetboek, zoals vervangen bij artikel 6 van de wet van 13 december 2002 houdende verschillende wijzigingen van de kieswetgeving, voorziet in een uitzondering op de regel dat niemand tegelijk voor de Kamer en voor de Senaat kandidaat kan zijn. Bij de eerste federale parlementsverkiezingen na de inwerkingtreding van die bepaling, kan men voor beide vergaderingen tegelijk kandidaat zijn op voorwaarde dat de voordracht van de kandidatuur voor de Kamer in de kieskring van de woonplaats van de betrokkene wordt ingediend. Bovendien mogen kandidaten voor de Kamer in de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde, die moeten verklaren of zij Nederlandstalig of Franstalig zijn, voor de Senaat enkel kandidaat zijn voor het overeenkomstige kiescollege.

B.17. Het middel tegen die uitzondering is afgeleid uit een schending van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 64 van de Grondwet, met artikel 3 van het Eerste Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en met artikel 14 van dat Verdrag.

B.18.1. Volgens de verzoekende partijen zou de gelijktijdige kandidaatstelling voor de Kamer en de Senaat een discriminatie van zowel kiezers als kandidaten doen ontstaan. De kiezers onderling zouden verschillend worden behandeld doordat zij hun stem kunnen inschatten voor kandidaten op één van beide lijsten, maar niet voor kandidaten die op beide lijsten staan. De kandidaten die op beide lijsten staan zouden gunstiger worden behandeld doordat zij over meer middelen kunnen beschikken om hun verkiezingscampagne te voeren en doordat zij in voorkomend geval kunnen kiezen welk mandaat zij opnemen (eerste onderdeel van het eerste middel in de zaak nr. 2600).

B.18.2. Volgens artikel 49 van de Grondwet kan niemand tegelijk lid van beide Kamers zijn.

De bestreden bepaling doet daaraan geen afbreuk. Artikel 118, laatste lid, 2°, van het Kieswetboek verplicht de kandidaat die tegelijk in de Kamer en in de Senaat is verkozen, tussen de twee mandaten te kiezen en zijn keuze aan elk van de twee vergaderingen bekend te maken binnen drie dagen na de afkondiging van zijn verkiezing door het kieskring- of collegehoofdbureau. Hij wordt in de vergadering waarin hij gekozen heeft geen zitting te nemen, vervangen door de eerste opvolger van de lijst waarop hij werd verkozen.

B.18.3. Artikel 3 van het Eerste Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens bepaalt : « De Hoge Verdragsluitende Partijen verbinden zich om met redelijke tussenpozen vrije, geheime verkiezingen te houden onder voorwaarden welke de vrije meningsuiting van het volk bij het kiezen van de wetgevende macht waarborgen. » De uit die bepaling afgeleide rechten om te kiezen en verkozen te worden moeten op grond van artikel 14 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de artikelen 10 en 11 van de Grondwet zonder discriminatie worden verzekerd.

De beperkingen aan die rechten moeten een wettig doel nastreven en evenredig zijn met dat doel. Zij mogen de essentie van die rechten niet aantasten (zie de arresten van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 2 maart 1987, Mathieu-Mohin en Clerfayt t/ België, § 52; 1 juli 1997, Gitonas e.a. t/ Griekenland, § 39; 2 september 1998, Ahmed e.a. t/ Verenigd Koninkrijk, § 75; 18 februari 1999, Matthews t/ Verenigd Koninkrijk, § 63; 4 juni 2000, Labita t/ Italië, § 201; 9 april 2002, Podkolzina t/ Letland, § 33; 6 juni 2002, Selim Sadak e.a. t/ Turkije, § 31).

Het Hof dient het verschil in behandeling tussen kiezers of tussen kandidaten dat uit dergelijke beperkingen zou voortvloeien te beoordelen op de bestaanbaarheid ervan met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.

Indien zou worden aangenomen dat kiezers die stemmen op kandidaten die tegelijk voor de Kamer en de Senaat kandidaat zijn, zich in een minder gunstige situatie bevinden dan kiezers die stemmen op kandidaten die slechts op één lijst staan, dan nog moet worden vastgesteld dat de kiezers, bij het uitbrengen van hun stem, rekening kunnen houden met de mogelijkheid dat de kandidaat van hun keuze, indien hij wordt verkozen, zijn mandaat niet zal opnemen. De bestreden bepaling lijkt geen discriminerende beperking van het actief kiesrecht in te houden.

B.18.4. In zoverre de grief betrekking heeft op het recht om verkozen te worden, dient rekening te worden gehouden met de regelgeving inzake de beperking van de verkiezingsuitgaven.

De wet van 4 juli 1989 betreffende de beperking en de controle van de verkiezingsuitgaven voor de verkiezingen van de federale Kamers, de financiering en de open boekhouding van de politieke partijen, houdt geen rekening met de mogelijkheid van gelijktijdige kandidaatstelling voor de Kamer en de Senaat, maar artikel 2, § 5, van de wet bepaalt dat wanneer verschillende verkiezingen op eenzelfde dag plaatsvinden, de maximumbedragen voor de kandidaten die op meer dan één lijst staan niet mogen worden samengevoegd. In dat geval wordt enkel het hoogste maximumbedrag in aanmerking genomen.

Daaruit kan worden afgeleid dat ook in het geval van gelijktijdige kandidaatstelling voor de Kamer en de Senaat enkel het hoogste maximumbedrag in aanmerking mag worden genomen.

In tegenstelling tot wat de verzoekende partijen aanvoeren, kunnen de kandidaten die op twee lijsten worden voorgedragen niet over meer middelen beschikken om hun verkiezingscampagne te voeren.

B.18.5. In de huidige stand van het onderzoek kan het middel, in zoverre het is afgeleid uit een schending van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 3 van het Eerste Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en met artikel 14 van dat Verdrag, niet als ernstig worden beschouwd in de zin van artikel 20, 1°, van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof.

B.19.1. De kritiek van de verzoekende partijen is tevens gericht tegen de voorwaarde dat, in geval van gelijktijdige kandidaatstelling voor de Kamer en de Senaat, de voordracht van de kandidatuur voor de Kamer in de kieskring van de woonplaats van de betrokkene wordt ingediend (tweede onderdeel van het eerste middel in de zaak nr. 2600).

B.19.2. Om verkiesbaar te zijn voor de Kamer van volksvertegenwoordigers moet men Belg zijn, het genot hebben van de burgerlijke en politieke rechten, de volle leeftijd van eenentwintig jaar hebben bereikt en zijn woonplaats hebben in België (artikel 64, eerste lid, van de Grondwet).

Artikel 64, tweede lid, van de Grondwet bepaalt dat geen andere voorwaarde tot verkiesbaarheid kan worden vereist.

B.19.3. Volgens het standpunt van de Regering, zoals in de parlementaire voorbereiding uiteengezet, zou « de domiciliëring in de kieskring waar men kandidaat is voor de Kamer [...] niet [gelden] als voorwaarde voor de verkiesbaarheid als kamerlid maar wel als voorwaarde om tegelijk kandidaat te zijn voor Kamer en Senaat » (Parl.

St., Kamer, 2001-2002, nr. 50-1806/8, p. 172).

B.19.4. Door te bepalen dat, om tegelijk voor de Kamer en de Senaat te kunnen worden voorgedragen, de voordracht voor de Kamer in de kieskring van de woonplaats van de kandidaat moet worden ingediend, heeft de wetgever een verschil in behandeling ingesteld tussen een kandidaat die enkel opkomt voor de Kamer, die overal kan kandideren, en een kandidaat die voor beide wetgevende vergaderingen opkomt en die voor de Kamerverkiezingen enkel kan kandideren in de kieskring van zijn woonplaats.

Binnen het beperkte kader van het onderzoek waartoe het Hof bij de behandeling van een vordering tot schorsing vermag over te gaan, lijkt het niet kennelijk onredelijk dat de wetgever, die een gelijktijdige kandidaatstelling voor de Kamer en de Senaat mogelijk maakt, die eenmalige mogelijkheid begrenst door de voorwaarde om voor de Kamerverkiezingen enkel te kunnen kandideren in de kieskring van de woonplaats, een voorwaarde die onverantwoord zou zijn in geval van kandidaatstelling voor de Kamerverkiezingen alleen en die overigens zou kunnen worden beschouwd, niet als een nieuwe verkiesbaarheidsvoorwaarde voor de Kamer, maar als een bijzondere voorwaarde om tegelijkertijd kandidaat te zijn voor de verkiezingen van de beide Wetgevende Kamers of zelfs als een voorwaarde voor de kandidaatstelling voor de Senaat.

B.19.5. Het tweede onderdeel van het eerste middel in de zaak nr. 2600 kan niet als ernstig worden beschouwd in de zin van artikel 20, 1°, van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof.

Ten aanzien van de middelen die betrekking hebben op het instellen van een kiesdrempel B.20. Artikel 16 van de wet van 13 december 2002 houdende verschillende wijzigingen van de kieswetgeving voert een kiesdrempel van vijf procent in. Krachtens het nieuwe artikel 165bis van het Kieswetboek worden enkel de lijsten die minstens vijf procent van het algemeen totaal van de geldig uitgebrachte stemmen hebben behaald, tot de zetelverdeling toegelaten.

Voor de verkiezing van de Kamer van volksvertegenwoordigers geldt de kiesdrempel in elke kieskring. In de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde geldt de kiesdrempel van vijf procent, enerzijds, voor het geheel van de Franstalige lijsten in die kieskring en, anderzijds, voor het geheel van de Nederlandstalige lijsten in dezelfde kieskring en van de lijsten van de kieskring Leuven.

Voor de verkiezing van de Senaat geldt de kiesdrempel van vijf procent, enerzijds, voor het geheel van de lijsten die zijn voorgedragen voor het Nederlandse kiescollege en, anderzijds, voor het geheel van de lijsten die zijn voorgedragen voor het Franse kiescollege.

B.21. Het middel tegen de bestreden bepaling is afgeleid uit een schending van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met de artikelen 62, 63 en 68 van de Grondwet, met artikel 3 van het Eerste Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en met artikel 14 van dat Verdrag.

B.22.1. De verzoekende partijen voeren aan dat de ingevoerde kiesdrempel afbreuk doet aan de evenredige vertegenwoordiging (enig middel in de zaken nrs. 2603 en 2605 en eerste middel in de zaak nr. 2621).

B.22.2. Een stelsel van evenredige vertegenwoordiging houdt in dat de mandaten over de kandidatenlijsten en kandidaten worden verdeeld in verhouding tot het aantal stemmen dat ze behaalden.

B.22.3. Om aan de vereisten van artikel 3 van het Eerste Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens te voldoen, kunnen de verkiezingen zowel volgens een stelsel van evenredige vertegenwoordiging als volgens een meerderheidsstelsel worden gehouden.

Zelfs indien de verkiezingen volgens een stelsel van volstrekt evenredige vertegenwoordiging plaatsvinden, kan niet worden vermeden dat een aantal stemmen - de zogenaamde reststemmen - verloren gaat.

Daaruit volgt dat niet elke stem hetzelfde gewicht heeft in de uitslag van de verkiezingen, noch dat alle kandidaten dezelfde kans hebben om te worden verkozen.

Zoals artikel 3 niet inhoudt dat de zetelverdeling een exacte weerspiegeling van de stemaantallen dient te zijn, staat het in beginsel niet eraan in de weg dat een kiesdrempel wordt ingesteld teneinde de fragmentering van het vertegenwoordigend orgaan te beperken.

B.22.4. Krachtens de artikelen 62 en 68 van de Grondwet geschieden de verkiezingen voor de Kamer van volksvertegenwoordigers en de Senaat volgens het stelsel van evenredige vertegenwoordiging dat door de wet wordt vastgesteld. Die bepalingen verhinderen weliswaar dat de verkiezingen volgens een meerderheidsstelsel worden gehouden, maar zij staan niet eraan in de weg dat de wetgever redelijke beperkingen op het stelsel van evenredige vertegenwoordiging aanbrengt teneinde de goede werking van de democratische instellingen te waarborgen.

B.22.5. Elk verschil in behandeling tussen kiezers en tussen kandidaten moet evenwel in overeenstemming zijn met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.

B.22.6. Een kiesdrempel maakt het voor kleinere partijen moeilijker om een zetel te behalen. Daardoor kunnen grotere partijen een groter aantal zetels verwerven dan wanneer er geen kiesdrempel zou bestaan.

Aldus strekt een kiesdrempel ertoe de « versnippering van het politieke landschap » tegen te gaan (Parl. St., Kamer, 2001-2002, nr. 50-1806/1, p. 7).

De invoering van een kiesdrempel kan niet los worden gezien van een andere, reeds vermelde wijziging in de kieswetgeving. Door de kieskringen voor de verkiezing van de Kamer van volksvertegenwoordigers in de regel te vergroten tot het niveau van de provincies, heeft de wetgever een maatregel genomen die het voor kleinere partijen gemakkelijker maakt om een zetel te behalen.

B.22.7. Een wettelijke kiesdrempel heeft slechts gevolgen wanneer hij hoger ligt dan de « natuurlijke drempel » om een zetel te behalen.

Volgens de parlementaire voorbereiding zou, wat de verkiezingen voor de Kamer van volksvertegenwoordigers betreft, de wettelijke kiesdrempel enkel effect sorteren in de provincies Antwerpen en Oost-Vlaanderen (Parl. St., Kamer, 2001-2002, nr. 50-1806/8, p. 9).

Wat de verkiezingen voor de Senaat betreft, zou de wettelijke kiesdrempel enkel effect sorteren voor het Nederlandse kiescollege, waarvoor de « natuurlijke kiesdrempel » om een zetel te behalen op vier procent van de geldig uitgebrachte stemmen zou liggen.

B.22.8. In het licht van de doelstelling van de bestreden maatregel en rekening houdend met zowel de vergroting van de kieskringen als de geringe hoogte van de kiesdrempel, lijkt hij niet als een onevenredige beperking van het stelsel van de evenredige vertegenwoordiging te kunnen worden beschouwd.

B.22.9. Het middel kan niet als ernstig worden beschouwd in de zin van artikel 20, 1°, van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof.

B.23.1. Volgens de verzoekende partijen zou de bestreden bepaling tevens een discriminatie tussen kiezers en tussen kandidaten naar gelang van de kieskring inhouden. Behalve in de kieskringen Leuven en Brussel-Halle-Vilvoorde worden de lijsten die minstens vijf procent van het algemeen totaal van de geldig uitgebrachte stemmen in de kieskring hebben behaald, toegelaten tot de zetelverdeling. In de twee vermelde kieskringen geldt de kiesdrempel van vijf procent, enerzijds, voor het geheel van de Franstalige lijsten in de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde en, anderzijds, voor het geheel van de Nederlandstalige lijsten in dezelfde kieskring en van de lijsten van de kieskring Leuven (tweede middel in de zaak nr. 2600, enig middel in de zaak nr. 2603, derde middel in de zaak nr. 2617 en tweede middel in de zaak nr. 2621).

Dat verschil in behandeling zou voor een unitaire partij bovendien tot gevolg kunnen hebben dat zij met 9,9 procent van de stemmen voor twee volgens de taal gesplitste lijsten in de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde de kiesdrempel niet haalt (eerste middel in de zaak nr. 2621).

B.23.2. Zonder dat het Hof het ernstig karakter van de middelen afzonderlijk dient te onderzoeken, stelt het vast dat de bestreden bepaling, in zoverre zij het bestreden verschil in behandeling instelt, onlosmakelijk is verbonden met de bijzondere regeling inzake de kieskringen Brussel-Halle-Vilvoorde, Leuven en Nijvel en derhalve bij wege van gevolgtrekking eveneens dient te worden geschorst.

Draagwijdte van de schorsing B.24. Uit hetgeen voorafgaat volgt dat aan de voorwaarden voor de schorsing is voldaan in zoverre de bestreden bepalingen betrekking hebben op de organisatie van de verkiezingen voor de Kamer van volksvertegenwoordigers in de kieskringen Brussel-Halle-Vilvoorde en Leuven en op de lijstenverbinding tussen Franstalige lijsten die zijn voorgedragen in de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde en lijsten neergelegd in de kieskring Waals-Brabant.

Aangezien de gevolgen van een schorsing voor de duur ervan dezelfde zijn als die van een vernietiging, volgt hieruit dat, behoudens optreden van de wetgever, in de provincies Vlaams-Brabant en Waals-Brabant en in het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad de eerstvolgende Kamerverkiezingen niet anders kunnen plaatsvinden dan op grond van de bepalingen zoals die van toepassing waren vóór de wijziging ervan door de bestreden wetten, met uitzondering van de regeling betreffende de gelijktijdige kandidaatstelling voor de Kamer en de Senaat vervat in het nieuwe artikel 118, laatste lid, 1°, van het Kieswetboek, die onafhankelijk is van de gevolgen van de schorsing. Met andere woorden, behoudens optreden van de wetgever, zullen de komende Kamerverkiezingen, wat de vroegere provincie Brabant betreft, plaatshebben in elk van de vóór de bestreden wetten bestaande kieskringen - de kieskringen Leuven, Brussel-Halle-Vilvoorde en Nijvel - en op grond van de vóór de bestreden wetten bestaande wetsbepalingen, hetgeen onder meer inhoudt de mogelijkheid van verbinding tussen lijsten hetzij ingediend in de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde en in de kieskring Leuven, hetzij ingediend in de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde en in de kieskring Nijvel, alsook de niet-toepassing van de bij de bestreden wetten ingevoerde kiesdrempel in elk van de drie voormelde kieskringen. Wat de bepaling van de taalgroep van de leden van de Kamer van volksvertegenwoordigers verkozen in de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde betreft, blijft de vroegere regeling van toepassing.

Om die redenen, het Hof 1. schorst : - de artikelen 3, 4, 5, 6, 9, 10 en 11 van de wet van 13 december 2002 « tot wijziging van het Kieswetboek evenals zijn bijlage »; - de artikelen 10, 2°, en 12, 2°, van de wet van 13 december 2002 houdende verschillende wijzigingen van de kieswetgeving; - artikel 16 van dezelfde wet, in zoverre het voor de verkiezingen van de Kamer van volksvertegenwoordigers van toepassing is op de kieskringen Brussel-Halle-Vilvoorde, Leuven en Nijvel; - artikel 25 van dezelfde wet, in zoverre het betrekking heeft op het bijzonder model van stembiljet voor de verkiezingen van de Kamer van volksvertegenwoordigers in de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde; - de artikelen 28, 29 en 30 van dezelfde wet; 2. verwerpt de vorderingen tot schorsing voor het overige. Aldus uitgesproken in het Nederlands, het Frans en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 26 februari 2003.

De griffier, L. Potoms De voorzitter, A. Arts

^