Etaamb.openjustice.be
Arrest Van Het Grondwettelijk Hof
gepubliceerd op 04 december 2001

Arrest nr. 145/2001 van 20 november 2001 Rolnummers 1971, 1972, 2006 en 2015 In zake : de beroepen tot vernietiging van : - de organisatieafdeling 11, programma 3, basisallocatie 33.05 en artikel 1, in zoverre het betrekking heeft op die b - de organisatieafdeling 11, programma 3, basisallocatie 33.05, en de artikelen 1 en 37, in zoverre(...)

bron
arbitragehof
numac
2001021607
pub.
04/12/2001
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

ARBITRAGEHOF


Arrest nr. 145/2001 van 20 november 2001 Rolnummers 1971, 1972, 2006 en 2015 In zake : de beroepen tot vernietiging van : - de organisatieafdeling 11, programma 3, basisallocatie 33.05 en artikel 1, in zoverre het betrekking heeft op die basisallocatie, van het decreet van de Franse Gemeenschap van 17 juli 1998 houdende de eerste aanpassing van de algemene uitgavenbegroting van de Franse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 1998; - de organisatieafdeling 11, programma 3, basisallocatie 33.05, en de artikelen 1 en 37, in zoverre zij betrekking hebben op die basisallocatie, van het decreet van de Franse Gemeenschap van 17 juli 1998 houdende de algemene uitgavenbegroting van de Franse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 1999, - de organisatieafdeling 11, programma 3, basisallocatie 33.05 en artikel 1, in zoverre het betrekking heeft op die basisallocatie, van het decreet van de Franse Gemeenschap van 30 november 1998 houdende de tweede aanpassing van de algemene uitgavenbegroting van de Franse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 1998; - de organisatieafdeling 11, programma 3, basisallocatie 33.05, en artikel 1, in zoverre het betrekking heeft op die basisallocatie, van het decreet van de Franse Gemeenschap van 23 december 1999 houdende aanpassing van de algemene uitgavenbegroting van de Franse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 1999.

Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters A. Arts en M. Melchior, en de rechters L. François, P. Martens, R. Henneuse, M. Bossuyt, E. De Groot, L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman en E. Derycke, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter A. Arts, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de beroepen a. Bij verzoekschriften die aan het Hof zijn toegezonden bij op 24 en 25 mei 2000 ter post aangetekende brieven en ter griffie zijn ingekomen op 25 en 26 mei 2000, hebben respectievelijk de voorzitter van het Vlaams Parlement, Paleis der Natie, Natieplein 2, 1011 Brussel, en de Vlaamse Regering, Martelaarsplein 19, 1000 Brussel, beroep tot vernietiging ingesteld van : - de organisatieafdeling 11, programma 3, basisallocatie 33.05, en artikel 1, in zoverre het betrekking heeft op die basisallocatie, van het decreet van de Franse Gemeenschap van 17 juli 1998 houdende de eerste aanpassing van de algemene uitgavenbegroting van de Franse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 1998 (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 25 november 1999, tweede uitgave), en - de organisatieafdeling 11, programma 3, basisallocatie 33.05, en de artikelen 1 en 37, in zoverre zij betrekking hebben op die basisallocatie, van het decreet van de Franse Gemeenschap van 17 juli 1998 houdende de algemene uitgavenbegroting van de Franse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 1999 (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 12 januari 2000, eerste uitgave).

Die zaken zijn ingeschreven onder de nummers 1971 en 1972 van de rol van het Hof. b. Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 6 juli 2000 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 7 juli 2000, heeft de voorzitter van het Vlaams Parlement beroep tot vernietiging ingesteld van de organisatieafdeling 11, programma 3, basisallocatie 33.05, en de artikelen 1 en 37, in zoverre zij betrekking hebben op die basisallocatie, van het decreet van de Franse Gemeenschap van 17 juli 1998 houdende de algemene uitgavenbegroting van de Franse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 1999 (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 12 januari 2000, eerste uitgave).

Die zaak is ingeschreven onder nummer 2006 van de rol van het Hof. c. Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 14 juli 2000 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 17 juli 2000, heeft de Vlaamse Regering beroep tot vernietiging ingesteld van : - de organisatieafdeling 11, programma 3, basisallocatie 33.05, en artikel 1, in zoverre het betrekking heeft op die basisallocatie, van het decreet van de Franse Gemeenschap van 30 november 1998 houdende de tweede aanpassing van de algemene uitgavenbegroting van de Franse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 1998 (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 11 mei 2000, eerste uitgave), - de organisatieafdeling 11, programma 3, basisallocatie 33.05, en artikel 1, in zoverre het betrekking heeft op die basisallocatie, van het decreet van de Franse Gemeenschap van 23 december 1999 houdende aanpassing van de algemene uitgavenbegroting van de Franse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 1999 (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 18 mei 2000, tweede uitgave).

Die zaak is ingeschreven onder nummer 2015 van de rol van het Hof.

II. De rechtspleging a. De zaken nrs.1971 en 1972 Bij beschikkingen van 25 mei 2000 en 26 mei 2000 heeft de voorzitter in functie de rechters van de respectieve zetels aangewezen overeenkomstig de artikelen 58 en 59 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof.

De rechters-verslaggevers hebben geoordeeld dat er geen aanleiding was om in die zaken artikel 71 of 72 van de organieke wet toe te passen.

Bij beschikking van 30 mei 2000 heeft het Hof de zaken samengevoegd.

Van de beroepen is kennisgegeven overeenkomstig artikel 76 van de organieke wet bij op 19 juni 2000 ter post aangetekende brieven.

Het bij artikel 74 van de organieke wet voorgeschreven bericht is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 28 juni 2000.

Bij beschikking van 27 juli 2000 heeft de voorzitter in functie, op verzoek van de Franse Gemeenschapsregering van 26 juli 2000, de termijn voor het indienen van een memorie verlengd tot 15 september 2000.

Van die beschikking is kennisgegeven aan de Franse Gemeenschapsregering bij op 27 juli 2000 ter post aangetekende brief. b. De zaak nr.2006 Bij beschikking van 7 juli 2000 heeft de voorzitter in functie de rechters van de zetel aangewezen overeenkomstig de artikelen 58 en 59 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof.

De rechters-verslaggevers hebben geoordeeld dat er geen aanleiding was om artikel 71 of 72 van de organieke wet toe te passen.

Bij beschikking van 13 juli 2000 heeft het Hof de zaak nr. 2006 en de reeds samengevoegde zaken nrs. 1971 en 1972 samengevoegd.

Van het beroep is kennisgegeven overeenkomstig artikel 76 van de organieke wet bij op 16 augustus 2000 ter post aangetekende brieven.

Het bij artikel 74 van de organieke wet voorgeschreven bericht is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 5 september 2000. c. De zaak nr.2015 Bij beschikking van 17 juli 2000 heeft de voorzitter in functie de rechters van de zetel aangewezen overeenkomstig de artikelen 58 en 59 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof.

De rechters-verslaggevers hebben geoordeeld dat er geen aanleiding was om artikel 71 of 72 van de organieke wet toe te passen.

Van het beroep is kennisgegeven overeenkomstig artikel 76 van de organieke wet bij op 16 augustus 2000 ter post aangetekende brieven.

Het bij artikel 74 van de organieke wet voorgeschreven bericht is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 5 september 2000.

Bij beschikking van 18 september 2000 heeft de voorzitter in functie, op verzoek van de Franse Gemeenschapsregering van 15 september 2000, de termijn voor het indienen van een memorie verlengd met 15 dagen.

Van die beschikking is kennisgegeven aan de Franse Gemeenschapsregering bij op 19 september 2000 ter post aangetekende brief. d. De zaken nrs.1971, 1972, 2006 en 2015 Bij beschikking van 20 september 2000 heeft het Hof de zaken samengevoegd.

Memories zijn ingediend door : - de voorzitter van het Vlaams Parlement, bij op 13 juli 2000 ter post aangetekende brief; - de Vlaamse Regering, bij op 14 juli 2000 ter post aangetekende brief; - de Franse Gemeenschapsregering, Surlet de Chokierplein 15-17, 1000 Brussel, bij op 15 september 2000 en 13 oktober 2000 ter post aangetekende brieven.

Van die memories is kennisgegeven overeenkomstig artikel 89 van de organieke wet bij op 7 december 2000 ter post aangetekende brieven.

Memories van antwoord zijn ingediend door : - de voorzitter van het Vlaams Parlement, bij op 2 januari 2001 ter post aangetekende brief; - de Vlaamse Regering, bij op 2 januari 2001 ter post aangetekende brief.

Bij beschikkingen van 26 oktober 2000 en 26 april 2001 heeft het Hof de termijn waarbinnen het arrest moet worden gewezen, verlengd tot respectievelijk 24 mei 2001 en 24 november 2001.

Bij beschikking van 13 juni 2001 heeft voorzitter H. Boel de zaken voorgelegd aan het Hof in voltallige zitting.

Bij beschikking van dezelfde dag heeft het Hof de zaken in gereedheid verklaard en de dag van de terechtzitting bepaald op 12 juli 2001.

Van die beschikking is kennisgegeven aan de partijen en hun advocaten bij op 14 juni 2001 ter post aangetekende brieven.

Bij beschikking van 4 juli 2001 heeft het Hof, op verzoek van de Franse Gemeenschapsregering van 27 juni 2001, de zaken verdaagd tot de terechtzitting van 19 september 2001.

Van die beschikking is kennisgegeven aan de partijen en hun advocaten bij op 5 juli 2001 ter post aangetekende brieven.

Bij beschikking van 19 september 2001 heeft het Hof de zaken uitgesteld tot de terechtzitting van 26 september 2001.

Op de openbare terechtzitting van 26 september 2001 : - zijn verschenen : . Mr. R. Bützler en Mr. H. Geinger, advocaten bij het Hof van Cassatie, voor de voorzitter van het Vlaams Parlement; . Mr. P. Van Orshoven, advocaat bij de balie te Brussel, voor de Vlaamse Regering; . Mr. A. Feyt loco Mr. M. Uyttendaele en Mr. N. Van Laer, advocaten bij de balie te Brussel, voor de Franse Gemeenschapsregering; - hebben de rechters-verslaggevers M. Bossuyt en J.-P. Moerman verslag uitgebracht; - zijn de voornoemde advocaten gehoord; - zijn de zaken in beraad genomen.

De rechtspleging is gevoerd overeenkomstig de artikelen 62 en volgende van de organieke wet, die betrekking hebben op het gebruik van de talen voor het Hof.

III. In rechte - A - Standpunt van de voorzitter van het Vlaams Parlement A.1.1. In de zaak nr. 1971 voert de voorzitter van het Vlaams Parlement de schending aan van de bevoegdheidverdelende regels door de aangevochten bepalingen van het decreet van 17 juli 1998 houdende de eerste aanpassing van de algemene uitgavenbegroting van de Franse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 1998. In de zaak nr. 2006 voert die partij een zelfde middel aan tegen het decreet van 17 juli 1998 houdende de algemene uitgavenbegroting van de Franse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 1999.

A.1.2. Het middel is afgeleid uit de schending van de artikelen 4, 127, § 2, 128, § 2, en 129, § 2, van de Grondwet.

De voorzitter van het Vlaams Parlement betoogt dat artikel 4 van de Grondwet ondubbelzinnig het belang beklemtoont dat de Grondwetgever heeft gehecht aan het territorialiteitsbeginsel, meer bepaald in samenhang met de overige, voormelde grondwetsbepalingen, als criterium voor de verdeling van de bevoegdheid van de Raden van de Vlaamse en de Franse Gemeenschap om, ieder wat hem betreft, bij decreet de in die artikelen opgesomde aangelegenheden te regelen, dit is het ruimtelijk kader waarin de gemeenschappen hun bevoegdheden kunnen uitoefenen, zoals nader omschreven door het Hof in het arrest nr. 26/90. In diezelfde zin heeft het Hof meermaals onderstreept dat de artikelen 127 tot 129 van de Grondwet een exclusieve territoriale bevoegdheidsverdeling tot stand hebben gebracht, wat onderstelt dat het onderwerp van iedere regeling die de decreetgever uitvaardigt, moet kunnen worden gelokaliseerd binnen het gebied waarvoor hij bevoegd is, zodat iedere concrete verhouding en situatie slechts door één enkele wetgever kunnen worden geregeld (arresten nrs. 9, 10, 17 en 29).

A.1.3. Volgens de voorzitter van het Vlaams Parlement erkent het Hof weliswaar dat de decreetgever, met inachtneming van de grondwettelijke bepalingen, het criterium of de criteria kan bepalen met toepassing waarvan het onderwerp van de door hem uitgevaardigde regeling, naar zijn inzicht, gelokaliseerd is binnen het bevoegdheidsgebied, onverminderd de controle die door het Hof wordt uitgeoefend op de gekozen criteria. Bij die grondwettigheidstoetsing gaat het Hof uit van de bepalingen die de materiële bevoegdheid toewijzen en die de elementen bevatten op grond waarvan de geldigheid van die criteria kan worden beoordeeld, zoals is gebleken naar aanleiding van de beoordeling van de bevoegdheid tot het regelen van het taalgebruik in sociale zaken. De lokalisatiecriteria moeten een werkelijke lokalisatie mogelijk maken, consistent zijn met de aard van de materiële bevoegdheid en alle situaties uitsluiten die gelokaliseerd zijn buiten het territoriale bevoegdheidsgebied van de betrokken gemeenschap.

A.1.4. De verzoekende partij memoreert het arrest nr. 54/96 van 3 oktober 1996, waarin is gesteld dat in het bijzonder moet worden nagegaan of de bestreden bepaling de bevordering van de cultuur door de Franse Gemeenschap dan wel een andere finaliteit beoogt. Het Hof stelde toen vast dat de toen aangevochten bepaling het onder meer mogelijk maakte « Franstalige verenigingen te financieren in de randgemeenten, welke alle in het Nederlandse taalgebied gelegen zijn, en in de eveneens in dat taalgebied gelegen taalgrensgemeenten » (B.8.2) en dat die bepaling « door de beperking van haar toepassingssfeer ratione loci, niet [kan] worden beschouwd als strekkende tot de bevordering van de cultuur door de Franse Gemeenschap; zij komt daarentegen neer op een maatregel ter bescherming van de in die gemeenten gevestigde Franstalige minderheid » (B.8.2).

Om het belang aan te tonen van de concrete bestemming van het aangevochten krediet, wenst de voorzitter van het Vlaams Parlement « eraan te herinneren dat de raadsman van de Franse Gemeenschapsregering - op uitdrukkelijk verzoek van [het] Hof op voorgaande terechtzittingen - aan [het] Hof de besluiten van die regering heeft overgelegd waarin werd beslist over de toekenning en aanwending van de gewraakte subsidies ».

Voor de verzoekende partij is in de thans aangevochten bepalingen hetzelfde krediet vervat dat met dezelfde bedoeling en met dezelfde bestemming werd goedgekeurd. Zij vraagt het Hof de Franse Gemeenschapsregering opnieuw uit te nodigen om de desbetreffende besluiten over te leggen.

A.1.5. De voorzitter van het Vlaams Parlement is van oordeel dat het absoluut geboden is de aangevochten begrotingsnormen te vernietigen aangezien, zoals in de voorgaande zaken, er voldoende aanwijzingen zijn van de bedoeling van de decreetgever zelf om de in geding zijnde tekst te gebruiken teneinde de betwiste subsidiëring toe te staan. Hij verwijst in dat verband naar de niet te ontkennen continuïteit - spijts de aangebrachte louter formele aanpassingen - tussen de oorspronkelijke tekst van het eerste aangevochten decreet van 22 december 1994 en de thans aangevochten decretale bepalingen.

A.1.6. In zijn memorie voor de zaak nr. 1972 verwijst de voorzitter van het Vlaams Parlement naar de middelen tot vernietiging in zijn verzoekschriften voor de zaken nrs. 1971 en 2006.

Standpunt van de Vlaamse Regering A.2.1. De Vlaamse Regering voert in een enig middel de schending aan van de artikelen 127, § 2, en 175, tweede lid, van de Grondwet, zowel ten aanzien van de aangevochten bepalingen van de decreten van 17 juli 1998 houdende de eerste aanpassing van de algemene uitgavenbegroting van de Franse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 1998 en houdende de algemene uitgavenbegroting van de Franse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 1999 (zaak nr. 1972) als ten aanzien van het decreet van 30 november 1998 houdende de tweede aanpassing van de algemene uitgavenbegroting van de Franse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 1998 en van het decreet van 23 december 1999 houdende aanpassing van de algemene uitgavenbegroting van de Franse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 1999 (zaak nr. 2015).

A.2.2. Zij betoogt dat krachtens artikel 127, § 1, eerste lid, 1°, van de Grondwet, gelezen in samenhang met artikel 175, tweede lid, ervan, het vaststellen van de financiële middelen voor het voeren van een cultureel beleid tot het regelen van die culturele aangelegenheden behoort. Zij doet opmerken dat artikel 127, § 2, van de Grondwet een exclusieve territoriale bevoegdheidsverdeling tot stand heeft gebracht, wat veronderstelt dat het onderwerp van iedere regeling die een gemeenschap uitvaardigt, moet kunnen worden gelokaliseerd binnen het gebied waarvoor zij bevoegd is.

Wat betreft de toepassing van die beginselen verwijst de Vlaamse Regering naar de rechtspraak van het Hof, onder meer naar het arrest nr. 54/96 van 3 oktober 1996, waarbij het Hof in het decreet van de Franse Gemeenschap van 22 december 1994, de bepaling die ertoe strekte voor het begrotingsjaar 1995 een krediet van 10,5 miljoen frank te verlenen in het raam van het programma « Steun voor de Franstalige verenigingen van de gemeenten met een speciale taalregeling », vernietigde wegens miskenning van de artikelen 127, § 2, en 175 van de Grondwet.

A.2.3. Volgens de Vlaamse Regering zijn ook de te dezen aangevochten bepalingen ingegeven door de wil om Franstalige verenigingen te financieren in de randgemeenten en taalgrensgemeenten in het Nederlandse taalgebied. Weliswaar zijn de bestreden begrotingsbepalingen niet in dezelfde bewoordingen gesteld als die welke door het Hof in voormeld arrest nr. 54/96 werden vernietigd, zodat moet worden nagegaan wat hun werkelijke onderwerp is.

Daarbij kan worden uitgegaan van het vermoeden dat de decreetgever zich naar de bevoegdheidverdelende regels gedraagt en zich niet eenzijdig tot doel stelt een taalminderheid te beschermen, maar dat vermoeden is niet onweerlegbaar : het kan door de werkelijkheid worden tegengesproken. Te dezen zijn er naar het oordeel van de Vlaamse Regering voldoende aanwijzingen dat de bedoeling om de in het geding zijnde teksten te gebruiken teneinde de betwiste subsidiëring toe te staan, toe te schrijven is aan de decreetgever zelf. De omstandigheid dat de subsidiëring is uitgevoerd, vormt niet op zich alleen een dergelijke aanwijzing. De bedoeling blijkt wel degelijk uit de parlementaire stukken waaruit kan worden afgeleid dat een niet nader bepaald deel van de betwiste kredieten bestemd is ter bescherming van Franstalige minderheden in de randgemeenten en in Voeren.

A.2.4. In haar memorie voor de zaak nr. 2006 stelt de Vlaamse regering dat het beroep van de voorzitter van het Vlaams Parlement gegrond is, zoals overigens moge blijken uit haar eigen beroep (zaak nr. 1972), en verzoekt zij de aangevochten bepalingen te vernietigen.

Standpunt van de Franse Gemeenschapsregering A.3.1. De Franse Gemeenschapsregering wijst erop dat de Franse Gemeenschap de territoriale werkingssfeer van het aangevochten krediet niet heeft bepaald. De verzoekende partijen geven aan de bestreden bepalingen een interpretatie die in de tekst ervan geen steun vindt.

Wanneer een decreet geen lokalisatiecriterium bevat, wordt de territoriale toepassingssfeer door artikel 127, § 2, van de Grondwet zelf geregeld en kan het decreet die grondwetsbepaling niet schenden.

A.3.2. De Franse Gemeenschapsregering is van mening dat de verzoekende partijen zich ten onrechte beroepen op het arrest nr. 56/2000 van het Hof.

Volgens de Franse Gemeenschapsregering bevat de parlementaire voorbereiding van de aangevochten bepalingen geen enkel element aan de hand waarvan kan worden bevestigd dat de betwiste kredieten bestemd zijn voor verenigingen in zogeheten faciliteitengemeenten en is er te dezen geen enkele aanwijzing aan de hand waarvan het vermoeden van overeenstemming met de aangevoerde grondwetsbepaling kan worden omgekeerd.

A.3.3. De Franse Gemeenschapsregering betoogt dat de voorzitter van het Vlaams Parlement ten onrechte vordert dat de besluiten ter uitvoering van de begroting worden voorgelegd in een poging om aan te tonen dat de kredieten bestemd zijn voor Franstalige verenigingen in het Nederlandse taalgebied : de regelmatigheid van een decreet wordt immers niet gemeten aan de hand van de regelmatigheid van de toepassingsbesluiten ervan. In het debat voor het Hof dient de concrete bestemming van het bestreden krediet geenszins te worden onderzocht. Enkel de Raad van State is bevoegd om kennis te nemen van akten en reglementen van de administratieve overheden.

Antwoord van de voorzitter van het Vlaams Parlement A.4.1. Op de opvatting van de Franse Gemeenschapsregering dat de verzoekende partijen zich ten onrechte beroepen op het arrest nr. 56/2000 van het Hof, antwoordt de voorzitter van het Vlaams Parlement dat de aangevochten decreten nagenoeg identiek dezelfde bewoordingen gebruiken als die welke leidden tot de vernietiging bij dat arrest.

Hij verwijst ook naar het arrest nr. 22/98 van 10 maart 1998.

A.4.2. Op de stelling van de Franse Gemeenschapsregering dat de uitvoeringsbesluiten niet moeten worden voorgelegd reageert de voorzitter van het Vlaams Parlement dat het hier niet gaat over de bevoegdheid van de Raad van State voor de toetsing van de besluiten aan de wetteksten, maar wel hierover dat de uitvoeringsbesluiten de werkelijke bedoeling van de thans aangevochten begrotingsbepalingen, mocht het Hof daaraan twijfelen, zullen verduidelijken.

Antwoord van de Vlaamse regering A.5. De Vlaamse Regering stelt dat de Franse Gemeenschapsregering uit het oog verliest dat het hier gaat om kredieten voor het begrotingsjaar 1998 die niet in het leven zijn geroepen door de thans aangevochten decreetsbepalingen, maar door de bepalingen van het decreet van 3 november 1997 die bij arrest nr. 56/2000 werden vernietigd. Die kredieten werden voor het begrotingsjaar 1998 zonder meer bevestigd bij de thans bestreden decreten en, wat betreft het begrotingsjaar 1999, onveranderd overgenomen, zonder de minste tegenindicatie.

Voor het overige blijkt volgens de Vlaamse regering de bestemming van de bestreden kredieten voor het begrotingsjaar 1998 uit de niet ongedaan gemaakte uitvoering ervan bij ten minste vier besluiten van de Franse Gemeenschapsregering, zoals neergelegd door de raadsman van de Franse Gemeenschapsregering ter terechtzitting van het Hof van 29 maart 2000. Die besluiten worden door de Vlaamse Gemeenschap aangevochten voor de Raad van State. Aldaar voert de Franse Gemeenschapsregering niet aan dat de beroepen zonder voorwerp zouden zijn, maar enkel dat niet is aangetoond dat de subsidiëringen zouden strekken tot bescherming van minderheden buiten het Franse taalgebied.

Wat het begrotingsjaar 1999 betreft, stelt de Vlaamse regering dat « het aan de Franse Gemeenschapsregering [staat] de bewijsstukken over de aanwending van de betwiste begrotingskredieten voor te brengen.

Daaruit - net als uit een eventueel stilzwijgen van de Franse Gemeenschapsregering op dit stuk - zal ongetwijfeld blijken dat de door het Arbitragehof reeds herhaaldelijk ongrondwettig bevonden subsidiëring onverminderd wordt voortgezet ». - B - B.1. De beroepen strekken tot gedeeltelijke vernietiging van de decreten van de Franse Gemeenschap met betrekking tot de algemene uitgavenbegrotingen voor de jaren 1998 (eerste en tweede aanpassing) en 1999, in zoverre zij voorzien in kredieten voor toelagen toegekend in het kader van de informatie, de bevordering, de luister van de Franse taal en cultuur en van de Franse Gemeenschap, en voor de bevordering van de democratie en de rechten van de mens (artikel 1 en organisatieafdeling 11, programma 3, basisallocatie 33.05, van de decreten van de Franse Gemeenschap van 17 juli 1998 en 30 november 1998 houdende respectievelijk de eerste en de tweede aanpassing van de algemene uitgavenbegroting van de Franse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 1998, artikelen 1 en 37, organisatieafdeling 11, programma 3, basisallocatie 33.05, van het decreet van de Franse Gemeenschap van 17 juli 1998 houdende de algemene uitgavenbegroting van de Franse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 1999 en artikel 1 en organisatieafdeling 11, programma 3, basisallocatie 33.05, van het decreet van de Franse Gemeenschap van 23 december 1999 houdende aanpassing van de algemene uitgavenbegroting van de Franse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 1999).

B.2. De verzoekende partijen voeren in een enig middel aan dat die bepalingen zijn aangenomen in strijd met de artikelen 4, 127, § 2, 128, § 2, en 129, § 2, van de Grondwet (voorzitter van het Vlaams Parlement), respectievelijk de artikelen 127, § 2, en 175, tweede lid, van de Grondwet (Vlaamse regering).

B.3.1. Bij zijn arrest nr. 54/96 van 3 oktober 1996 vernietigde het Hof in het decreet van de Franse Gemeenschap van 22 december 1994 de bepaling die ertoe strekte voor het begrotingsjaar 1995 een krediet ten belope van 10,5 miljoen frank te verlenen in het raam van het programma « Steun voor de Franstalige verenigingen van de gemeenten met een speciale taalregeling » wegens miskenning van de artikelen 127, § 2, en 175, tweede lid, van de Grondwet.

B.3.2. De gegevens van de zaak doen de noodzaak blijken eraan te herinneren dat het Hof in dat arrest overwoog : « B.5. Luidens artikel 127, § 1, eerste lid, 1°, van de Grondwet regelen de Raden van de Vlaamse en de Franse Gemeenschap, ieder wat hem betreft, bij decreet, de culturele aangelegenheden.

Krachtens die bepaling gelezen in samenhang met artikel 175, tweede lid, van de Grondwet, naar luid waarvan de Raden van de Vlaamse en de Franse Gemeenschap, ieder wat hem betreft, de bestemming van hun ontvangsten regelen bij decreet, behoort het vaststellen van de financiële middelen voor het voeren van een cultureel beleid tot het 'regelen' van die culturele aangelegenheden.

B.6. Krachtens artikel 127, § 2, van de Grondwet hebben de decreten tot regeling, onder meer, van de culturele aangelegenheden 'kracht van wet respectievelijk in het Nederlandse taalgebied en in het Franse taalgebied, alsmede ten aanzien van de instellingen gevestigd in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad die, wegens hun activiteiten moeten worden beschouwd uitsluitend te behoren tot de ene of de andere gemeenschap'.

B.7.1. De gemeenschappen vermogen in het kader van hun bevoegdheid inzake culturele aangelegenheden alle initiatieven te nemen ter bevordering van de cultuur en ter verwezenlijking van eenieders recht op culturele ontplooiing bepaald in artikel 23, derde lid, 5°, van de Grondwet.

Hierbij moeten zij de exclusieve territoriale bevoegdheidsverdeling in acht nemen die de Grondwet, in België, in culturele aangelegenheden vaststelt (artikel 127, § 2, van de Grondwet).

B.7.2. Die begrenzing sluit, wegens de aard zelf van de bevordering van de cultuur, niet in dat de gemeenschapsbevoegdheid in die materie ophoudt te bestaan om de enkele reden dat de genomen initiatieven gevolgen kunnen hebben buiten het gebied waarvoor de betrokken gemeenschap overeenkomstig artikel 127 van de Grondwet op het stuk van de culturele aangelegenheden de zorg heeft. De mogelijke extraterritoriale gevolgen van de maatregelen ter bevordering van de cultuur vermogen echter niet het culturele beleid van de andere gemeenschap te dwarsbomen. De territoriale begrenzing staat er niet aan in de weg dat eenieder - ongeacht het taalgebied waarin hij zich beweegt - recht heeft op de culturele ontplooiing die hij vrij kiest.

B.8.1. Er dient echter te worden nagegaan of de bestreden bepaling de bevordering van de cultuur door de Franse Gemeenschap dan wel een andere finaliteit beoogt.

B.8.2. De eerste bestreden begrotingsbepaling machtigt de Franse Gemeenschapsregering tot het verlenen van steun voor de Franstalige verenigingen van de gemeenten met een speciale taalregeling.

Zoals zij is opgevat en geformuleerd, maakt die bepaling het onder meer mogelijk Franstalige verenigingen te financieren in de randgemeenten, welke alle in het Nederlandse taalgebied gelegen zijn, en in de eveneens in dat taalgebied gelegen taalgrensgemeenten. Het gaat om gemeenten waarin artikel 129, § 2, van de Grondwet het bestaan erkent van minderheden waarvoor de wetgeving beschermende maatregelen bevat.

Die bepaling kan, door de beperking van haar toepassingssfeer ratione loci, niet worden beschouwd als strekkende tot de bevordering van de cultuur door de Franse Gemeenschap; zij komt daarentegen neer op een maatregel ter bescherming van de in die gemeenten gevestigde Franstalige minderheid.

B.9. Het komt elke wetgever toe, binnen de eigen bevoegdheidssfeer, de bescherming van minderheden te verzekeren onder meer ter naleving van artikel 27 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten.

Noch de Grondwet, noch de wetten tot hervorming der instellingen wijzen de Vlaamse, de Franse en de Duitstalige Gemeenschap aan als beschermers van respectievelijk de Nederlandstaligen, de Franstaligen en de Duitstaligen in de eentalige taalgebieden van België waarvan de taal niet de hunne is. Zij machtigen hen in die taalgebieden niet om op eenzijdige wijze in die aangelegenheid op te treden. » B.4. De verzoekende partijen betogen dat de bestreden bepalingen eveneens zijn ingegeven door de wil om Franstalige verenigingen te financieren in de randgemeenten en taalgrensgemeenten in het Nederlandse taalgebied.

De Franse Gemeenschapsregering is van mening dat de verzoekende partijen aan de bestreden bepalingen een draagwijdte geven die geen steun vindt in de tekst ervan en dat bij ontstentenis van enig lokalisatiecriterium de territoriale toepassingssfeer ervan door artikel 127, § 2, van de Grondwet wordt geregeld, zodat zij niet in strijd kunnen zijn met dat grondwetsartikel.

Ten aanzien van de uitgaven in verband met het begrotingsjaar 1998 B.5. Bij zijn arrest nr. 56/2000 heeft het Hof een bepaling vernietigd in verband met een krediet van 12,5 miljoen frank waarin voor het begrotingsjaar 1998 was voorzien voor « toelagen toegekend in het kader van de informatie, de bevordering, de luister van de Franse taal en cultuur en van de Franse Gemeenschap, en voor de bevordering van de democratie en de rechten van de mens ».

B.6. Dat arrest werd gemotiveerd met de volgende overwegingen : « B.4.3. [...] Het Hof dient na te gaan wat het werkelijke onderwerp is van de bestreden bepalingen, die in algemene bewoordingen zijn gesteld.

B.5. Er kan niet worden vereist dat de decreetgever in elke bepaling uitdrukkelijk de bevoegdheidverdelende regels in herinnering brengt die de uitvoerende overheden, evenzeer als hijzelf, verondersteld worden in acht te nemen; er moet dus, zelfs in geval van stilzwijgen vanwege een gemeenschapsdecreet hieromtrent, worden vermoed dat de decreetgever zich naar de bevoegdheidverdelende regels gedraagt en dat hij zich bijgevolg niet eenzijdig tot doel stelt een taalminderheid te beschermen in een Belgisch taalgebied waarvan de taal niet die is van deze gemeenschap.

B.6. Het voormelde vermoeden is echter niet onweerlegbaar. Het kan door de werkelijkheid worden tegengesproken. Te dezen zijn er voldoende aanwijzingen dat de bedoeling om de in het geding zijnde teksten te gebruiken teneinde de betwiste subsidiëring toe te staan, toe te schrijven is aan de decreetgever zelf. De omstandigheid dat de subsidiëring is uitgevoerd, vormt niet op zich alleen een dergelijke aanwijzing. De bedoeling blijkt wel degelijk uit de parlementaire stukken waaruit kan worden afgeleid dat een niet nader bepaald deel van de betwiste kredieten bestemd is ter bescherming van Franstalige minderheden in de randgemeenten en in Voeren (Hand., Parlement van de Franse Gemeenschap, 1996-1997, 8 juli 1997, p. 47 en pp. 102 en volgende, en ibid., 17 juli 1997, pp. 123-124, ibid., 1997-1998, 21 oktober 1997, p. 55, en 11 maart 1998, pp. 9-10). » B.7. De thans aangevochten bepalingen hebben eveneens betrekking op het begrotingsjaar 1998 en zij kennen een krediet toe waarvan de benaming dezelfde is als die van het krediet dat is vernietigd in het voormelde arrest. Zij bevestigen, in een eerste aanpassing die is doorgevoerd bij decreet van 17 juli 1998, het aanvankelijke krediet van 12,5 miljoen frank, waaraan zij een bijkomend krediet van 4 miljoen frank toevoegen, terwijl bij een tweede aanpassing die is doorgevoerd bij het decreet van 30 november 1998, bijkomende kredieten zijn toegekend die het totale krediet op 16,9 miljoen frank brengen.

B.8. Die kredieten - die het vernietigde krediet van 12,5 miljoen frank overnemen en optrekken zonder aan te geven dat daaraan een andere bestemming zou kunnen worden gegeven - gaan vanzelfsprekend uit van de bedoeling die is uiteengezet in de in het arrest nr. 56/2000 vermelde parlementaire stukken. Zij zijn door de ongrondwettigheid vastgesteld in dat arrest aangetast en moeten worden vernietigd.

Ten aanzien van de uitgaven in verband met het begrotingsjaar 1999 B.9. De aangevochten bepalingen in verband met het begrotingsjaar 1999 kennen kredieten toe waarvan de bestemming in dezelfde bewoordingen is beschreven als die van het vorige jaar. Die kredieten zijn toegekend door een decreet dat is aangenomen op 17 juli 1998, dit wil zeggen op dezelfde dag als het decreet in verband met het begrotingsjaar 1998, dat is onderzocht in B.5 tot B.8. Dat samenvallen van datum en de ontstentenis van enige verklaring die zou wijzen op de bedoeling om aan die kredieten een andere bestemming te geven dan de kredieten die zijn toegekend voor het begrotingsjaar 1998, wijzen erop dat zij dezelfde bestemming hebben als diegene van het vorige begrotingsjaar.

B.10. Die kredieten, die aanvankelijk 12 miljoen frank bedroegen in het decreet van 17 juli 1998, zijn echter bij decreet van 23 december 1999 aangepast en opgetrokken met 4 en 7,1 miljoen frank, zodat ze in totaal 23,1 miljoen frank bedragen. De parlementaire stukken ten tijde van die aanpassingen bevatten geen enkele verklaring waarin de redenen van die verhogingen worden uitgelegd. Te dezen kan niet worden aangenomen dat die kredieten integraal bestemd zijn voor ongrondwettige doeleinden. De bepalingen in verband met die kredieten moeten derhalve worden vernietigd, in zoverre zij bestemd zijn voor verenigingen die als doelstelling hebben steun te geven aan Franstaligen in gemeenten met een speciale taalregeling van het Nederlandse taalgebied.

Om die redenen, het Hof 1. vernietigt : - de organisatieafdeling 11, programma 3, basisallocatie 33.05, en artikel 1, in zoverre het betrekking heeft op die basisallocatie, van het decreet van de Franse Gemeenschap van 17 juli 1998 houdende de eerste aanpassing van de algemene uitgavenbegroting van de Franse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 1998; - de organisatieafdeling 11, programma 3, basisallocatie 33.05, en artikel 1, in zoverre het betrekking heeft op die basisallocatie, van het decreet van de Franse Gemeenschap van 30 november 1998 houdende de tweede aanpassing van de algemene uitgavenbegroting van de Franse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 1998; 2. vernietigt in zoverre zij bestemd zijn voor verenigingen die als doelstelling hebben steun te geven aan Franstaligen in gemeenten met een speciale taalregeling van het Nederlandse taalgebied : - de organisatieafdeling 11, programma 3, basisallocatie 33.05, en de artikelen 1 en 37, in zoverre zij betrekking hebben op die basisallocatie, van het decreet van de Franse Gemeenschap van 17 juli 1998 houdende de algemene uitgavenbegroting van de Franse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 1999; - de organisatieafdeling 11, programma 3, basisallocatie 33.05, en artikel 1, in zoverre het betrekking heeft op die basisallocatie, van het decreet van de Franse Gemeenschap van 23 december 1999 houdende aanpassing van de algemene uitgavenbegroting van de Franse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 1999.

Aldus uitgesproken in het Nederlands, het Frans en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 20 november 2001.

De griffier, P.-Y. Dutilleux.

De voorzitter, A. Arts.

^