Etaamb.openjustice.be
Arrest Van Het Grondwettelijk Hof
gepubliceerd op 05 december 2001

Arrest nr. 144/2001 van 19 november 2001 Rolnummer 2236 In zake : het beroep tot vernietiging van sommige bepalingen van de bijzondere wet van 13 juli 2001 houdende overdracht van diverse bevoegdheden aan de gewesten en de gemeenschappen, ing Het Arbitragehof, beperkte kamer, samengesteld uit voorzitter M. Melchior en de verslaggevers vo(...)

bron
arbitragehof
numac
2001021598
pub.
05/12/2001
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

ARBITRAGEHOF


Arrest nr. 144/2001 van 19 november 2001 Rolnummer 2236 In zake : het beroep tot vernietiging van sommige bepalingen van de bijzondere wet van 13 juli 2001 houdende overdracht van diverse bevoegdheden aan de gewesten en de gemeenschappen, ingesteld door S. Behnous.

Het Arbitragehof, beperkte kamer, samengesteld uit voorzitter M. Melchior en de verslaggevers voorzitter A. Arts en rechter R. Henneuse, bijgestaan door de griffier L. Potoms, onder voorzitterschap van voorzitter M. Melchior, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van het beroep Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 28 augustus 2001 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 29 augustus 2001, heeft S. Behnous, wonende te 4031 Angleur, rue Renory 339, beroep tot vernietiging ingesteld van sommige bepalingen van de bijzondere wet van 13 juli 2001 houdende overdracht van diverse bevoegdheden aan de gewesten en de gemeenschappen (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 3 augustus 2001).

II. De rechtspleging Bij beschikking van 29 augustus 2001 heeft de voorzitter in functie de rechters van de zetel aangewezen overeenkomstig de artikelen 58 en 59 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof.

Op 20 september 2001 hebben de rechters-verslaggevers R. Henneuse en A. Arts met toepassing van artikel 71, eerste lid, van de voormelde bijzondere wet, de voorzitter ervan in kennis gesteld dat zij ertoe zouden kunnen worden gebracht aan het Hof, zitting houdende in beperkte kamer, voor te stellen een arrest te wijzen waarbij wordt vastgesteld dat het beroep tot vernietiging ingesteld door S. Behnous klaarblijkelijk onontvankelijk is.

Overeenkomstig artikel 71, tweede lid, van de organieke wet is van de conclusies van de rechters-verslaggevers aan de verzoeker kennisgegeven bij op 25 september 2001 ter post aangetekende brief.

De verzoeker heeft een memorie met verantwoording ingediend bij op 9 oktober 2001 ter post aangetekende brief.

De rechtspleging is gevoerd overeenkomstig de artikelen 62 en volgende van de organieke wet, die betrekking hebben op het gebruik van de talen voor het Hof.

III. In rechte - A - A.1. In hun conclusies hebben de rechters-verslaggevers te kennen gegeven dat zij, met toepassing van artikel 71 van de bijzondere wet van 6 januari 1989, ertoe zouden kunnen worden gebracht aan het Hof, zitting houdende in beperkte kamer, voor te stellen het beroep tot vernietiging klaarblijkelijk onontvankelijk te verklaren.

A.2. De verzoekende partij heeft een memorie met verantwoording ingediend. - B - B.1. In hun conclusies stelden de rechters-verslaggevers, op basis van de toetsing van het verzoekschrift aan de vereisten van artikel 6 van de bijzondere wet op het Arbitragehof, onder meer (punt 3) : « [...] hoewel uit de voetnoot onderaan op pagina 3 van het verzoekschrift kan worden afgeleid dat het betrekking heeft op de artikelen 11, 12, 24, 28 en 35 van de wet van 13 juli 2001 houdende overdracht van diverse bevoegdheden aan de gewesten en de gemeenschappen, het verzoekschrift niet op voldoende wijze verduidelijkt welke van de regels die onder de bevoegdheid van het Hof vallen, door de voormelde artikelen zouden zijn geschonden, en evenmin in welk opzicht die regels zouden zijn geschonden. Wat betreft de verwijzing naar diverse bepalingen van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, [...] is het Hof niet bevoegd om de naleving van dergelijke bepalingen rechtstreeks te toetsen. » B.2. In antwoord op die conclusies heeft de verzoeker een memorie met verantwoording ingediend, waaruit bij het onderzoek ervan echter niet blijkt, om de hierna uiteengezette redenen, dat de voormelde gebreken worden verholpen.

B.3. In zijn memorie met verantwoording verschaft de verzoeker ten aanzien van de artikelen 11, 28 en 35 van de bijzondere wet van 13 juli 2001 geen enkele toelichting over de normen ten aanzien waarvan het Hof bevoegd is en die door die aangevochten bepalingen zouden zijn geschonden, noch, a fortiori, over de draagwijdte van die eventuele schending.

Er is dus niet voldaan aan de vereisten van artikel 6 van de bijzondere wet op het Arbitragehof. Het beroep is klaarblijkelijk onontvankelijk wat de artikelen 11, 28 en 35 van de bijzondere wet van 13 juli 2001 betreft.

B.4. Vervolgens haalt de verzoeker in zijn memorie met verantwoording twee bepalingen van de wet van 13 juli 2001 aan - namelijk de artikelen 26 en 37 ervan - waarvan evenwel blijkt dat zij niet in het oorspronkelijke verzoekschrift zijn beoogd.

Los van de vraag of ten aanzien van die nieuwe bepalingen al dan niet is voldaan aan het voorschrift van artikel 6 van de bijzondere wet op het Arbitragehof, staat het niet aan de verzoekende partij in haar memorie met verantwoording het onderwerp van het beroep zoals door haarzelf afgelijnd in het verzoekschrift, uit te breiden.

Bijgevolg is de uitbreiding van het beroep, in de memorie met verantwoording, tot de artikelen 26 en 37 van de bijzondere wet van 13 juli 2001, klaarblijkelijk onontvankelijk.

B.5. Ten slotte kan uit de memorie met verantwoording worden opgemaakt dat de verzoeker, in zoverre zijn beroep is gericht tegen de artikelen 12 en 24 van de bijzondere wet van 13 juli 2001, in diverse opzichten de parlementaire vertegenwoordiging van de Vlaamse gemeenschap ter discussie stelt, die door die bepalingen ten aanzien van de Franstalige en andere in België levende gemeenschappen op discriminerende wijze zou worden gewaarborgd.

Zonder dat het noodzakelijk is uit te maken of te dezen is voldaan aan het voorschrift van artikel 6 van de bijzondere wet op het Arbitragehof, stelt het Hof vast dat de verzoeker in het Waalse Gewest woont en zich op zijn Algerijnse nationaliteit beroept. Gelet op die dubbele hoedanigheid blijkt niet dat het onderwerp van de artikelen 12 en 24 - die handelen over de verkiezing van de Brusselse leden van het Vlaamse Parlement - op hem betrekking zou kunnen hebben; het Hof merkt bovendien op dat de verzoeker op zeer hypothetische wijze (p. 2 van de memorie met verantwoording) een verhuizing ter sprake brengt enkel om zich « in de Brusselse rand te vestigen », in welke hypothese de artikelen 12 en 24 evenmin op hem betrekking zouden hebben. De ontvankelijkheid aannemen van een beroep dat op een dergelijk belang is gegrond, zou neerkomen op het aanvaarden van de actio popularis, wat de Grondwetgever niet heeft gewild.

Het beroep is dus tevens klaarblijkelijk onontvankelijk in zoverre het betrekking heeft op de artikelen 12 en 24 van de wet van 13 juli 2001.

B.6. Uit hetgeen voorafgaat volgt dat het beroep tot vernietiging klaarblijkelijk onontvankelijk is.

Om die redenen, het Hof, beperkte kamer, met eenparigheid van stemmen uitspraak doende, verklaart het beroep tot vernietiging onontvankelijk.

Aldus uitgesproken in het Frans, het Nederlands en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 19 november 2001.

De griffier, L. Potoms De voorzitter, M. Melchior.

^