gepubliceerd op 19 mei 2001
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij arrest nr. 94.347 van 27 maart 2001 in zake M. Troclet tegen de Belgische Staat en de voorzitter van de Arbeidsrechtbank te Charleroi, waarvan « Schendt artikel 14, § 1, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, juncto artikel (...)
ARBITRAGEHOF
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij arrest nr. 94.347 van 27 maart 2001 in zake M. Troclet tegen de Belgische Staat en de voorzitter van de Arbeidsrechtbank te Charleroi, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 23 april 2001, heeft de Raad van State de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 14, § 1, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, juncto artikel 259quinquies, § 1, 1°, van het Gerechtelijk Wetboek de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, wanneer het in die zin wordt geïnterpreteerd dat tegen de aanstelling van bekleders van de adjunct-mandaten van ondervoorzitter van de rechtbank van eerste aanleg, de arbeidsrechtbank en de rechtbank van koophandel, door de bevoegde algemene vergaderingen ervan en bij staking van stemmen, door de voorzitter van de bevoegde algemene vergadering, zonder enig optreden van een orgaan van de uitvoerende macht, geen beroep kan worden ingesteld bij de Raad van State die geschillen berecht op eis tot nietigverklaring, in tegenstelling tot de aanstellingen in andere adjunct-mandaten van eerste advocaat-generaal bij de hoven, van advocaat-generaal bij het hof van beroep en bij het Arbeidshof en van eerste substituut, vermeld in artikel 259quinquies, § 1, 2°, van het Gerechtelijk Wetboek, voor welke mandaten de aanstellingen geschieden door de Koning na gemotiveerde voordracht van twee gegadigden door de korpschef ? Schendt artikel 14, § 1, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, juncto artikel 259quinquies, § 1, 1°, van het Gerechtelijk Wetboek de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, wanneer het in die zin wordt geïnterpreteerd dat tegen de aanstelling van bekleders van de adjunct-mandaten van ondervoorzitter van de rechtbank van eerste aanleg, de arbeidsrechtbank en de rechtbank van koophandel, door de bevoegde algemene vergaderingen ervan, en bij staking van stemmen, door de voorzitter van de bevoegde algemene vergadering, zonder enig optreden van een orgaan van de uitvoerende macht, geen beroep kan worden ingesteld bij de Raad van State die geschillen berecht op eis tot nietigverklaring, in tegenstelling tot de aanstellingen in de andere mandaten van korpsoverste vermeld in artikel 259quater van het Gerechtelijk Wetboek, voor welke mandaten de benoemingen geschieden door de Koning na voordracht van de Hoge Raad voor de Justitie en na met redenen omkleed advies van de algemene vergadering van het rechtscollege, zodat alleen de rechters die solliciteren naar een adjunct-mandaat elke rechterlijke garantie wordt ontnomen en bijgevolg het slachtoffer zijn van een verschil in behandeling wat het recht van gelijke toegang tot een rechtbank betreft ? ».
Die zaak is ingeschreven onder nummer 2162 van de rol van het Hof.
De griffier, P.-Y. Dutilleux.