gepubliceerd op 20 maart 2001
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof a) Bij arrest nr. 91.592 van 13 december 2000 in zake de de n.v. Altigoon - Villa Ruitenhof en anderen tegen de Belgische Staat, waarvan de expedi « 1. Schendt de wet van 26 juni 1997 tot bekrachtiging van koninklijke besluiten genomen met toepas(...)
ARBITRAGEHOF
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof a) Bij arrest nr.91.592 van 13 december 2000 in zake de de n.v.
Altigoon - Villa Ruitenhof en anderen tegen de Belgische Staat, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 5 januari 2001, heeft de Raad van State de volgende prejudiciële vragen gesteld : « 1. Schendt de wet van 26 juni 1997 tot bekrachtiging van koninklijke besluiten genomen met toepassing van de wet van 26 juli 1996 strekkende tot realisatie van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Europese Economische en Monetaire Unie, van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, en van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen het gelijkheids- en evenredigheidsbeginsel doordat artikel 7, 2°, ervan bepaalt dat de Koning voor alle instellingen die genoemd worden in de artikelen 34, 11° en 69, § 4, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen gecoördineerd op 14 juli 1994, dezelfde begrotingscorrigerende maatregelen kan uitvaardigen, zonder een onderscheid te maken tussen de instellingen van de openbare sector die gesubsidieerd kunnen worden en de privé-instellingen die niet gesubsidieerd kunnen worden ? 2. Schendt artikel 10, 2°, van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels het gelijkheidsbeginsel doordat het de Koning ruimere prerogatieven toekent zonder daarbij nauwkeurig de doelstellingen, de grenzen en de materies af te bakenen, waardoor de verzoekende partijen de grondwettelijke waarborgen worden ontzegd die geboden worden door de bescherming van de wetgever en een democratische controle ? » b) Bij arrest nr.91.594 van 13 december 2000 in zake de v.z.w.
Federatie van Rust- en Verzorgingsoorden van België en de b.v.b.a.
Dubeci tegen de Belgische Staat, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 5 januari 2001, heeft de Raad van State de volgende prejudiciële vragen gesteld : « 1. Schendt artikel 7, 2°, van de wet van 26 juni 1997 tot bekrachtiging van de koninklijke besluiten genomen met toepassing van de wet van 26 juli 1996 strekkende tot realisatie van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Europese Economische en Monetaire Unie, van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, en van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, gelezen in samenhang met artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, in zoverre het door zijn terugwerkende kracht tot gevolg heeft dat het hangende geschil aan het oordeel van de Raad van State wordt onttrokken ? 2. Schendt de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet, gelezen in samenhang met de artikelen 23, 33, 36, 74 en volgende, 105 en 108 ervan, in zoverre zij in artikel 10 ervan de Koning niet omschreven bevoegdheden toekent met het oog het beheersen van de uitgaven voor gezondheidszorg, een aangelegenheid die met name bij artikel 23 van de Grondwet aan de wetgever is voorbehouden, en ontzegt zij bijgevolg de burger niet op discriminerende wijze de bescherming door de wetgever ? » Die zaken zijn ingeschreven onder de nummers 2110 en 2111 van de rol van het Hof en werden samengevoegd. De griffier, P.-Y. Dutilleux