Etaamb.openjustice.be
Arrest Van Het Grondwettelijk Hof
gepubliceerd op 17 maart 2001

Arrest nr. 20/2001 van 1 maart 2001 Rolnummer 1406 In zake : het beroep tot vernietiging van de artikelen 98, 99, 100 en 101 van de wet van 22 februari 1998 houdende sociale bepalingen Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en G. De Baets, en de rechters H. (...)

bron
arbitragehof
numac
2001021150
pub.
17/03/2001
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

Arrest nr. 20/2001 van 1 maart 2001 Rolnummer 1406 In zake : het beroep tot vernietiging van de artikelen 98, 99, 100 en 101 van de wet van 22 februari 1998 houdende sociale bepalingen (betreffende de verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen), ingesteld door het Verbond der Belgische Beroepsverenigingen van Geneesheren-specialisten en anderen.

Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en G. De Baets, en de rechters H. Boel, L. François, J. Delruelle, A. Arts en M. Bossuyt, bijgestaan door de griffier L. Potoms, onder voorzitterschap van voorzitter M. Melchior, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van het beroep Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 1 september 1998 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 2 september 1998, hebben het Verbond der Belgische Beroepsverenigingen van Geneesheren-specialisten, met zetel te 1050 Brussel, Kroonlaan 20, P. Rutten, wonende te 6850 Offagne, rue Baron Poncelet 5, en J.-L. De Meere, wonende te 1860 Meise, Sint-Elooiweg 60, beroep tot vernietiging ingesteld van de artikelen 98, 99, 100 en 101 van de wet van 22 februari 1998 houdende sociale bepalingen (betreffende de verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen) (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 3 maart 1998).

II. De rechtspleging Bij arrest nr. 71/99 van 17 juni 1999 heeft het Hof beslist dat de zaak van de rol van het Hof zou worden geschrapt met betrekking tot de artikelen 99 en 100 van de wet van 22 februari 1998 houdende sociale bepalingen, indien de artikelen 121 en 122, eerste lid, van de wet van 25 januari 1999 houdende sociale bepalingen niet het voorwerp zouden zijn geweest van een beroep tot vernietiging binnen de wettelijke termijn van zes maanden die op 6 februari 1999 een aanvang heeft genomen of indien een dergelijk beroep werd verworpen.

Bij arrest nr. 136/2000 van 21 december 2000 heeft het Hof paragraaf 3 van artikel 50bis, ingevoerd in de wet van 14 juli 1994 betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen door artikel 121 van de wet van 25 januari 1999 houdende sociale bepalingen, vernietigd.

Bij beschikking van 21 december 2000 heeft het Hof de dag van de terechtzitting bepaald op 14 februari 2001 en de partijen uitgenodigd hun standpunt te laten kennen in een uiterlijk op 25 januari 2001 in te dienen aanvullende memorie, na kennis te hebben genomen van het arrest nr. 136/2000.

Van die beschikking is kennisgegeven aan de partijen en hun advocaten bij op 27 december 2000 ter post aangetekende brieven.

Aanvullende memories zijn ingediend door : - de Ministerraad, Wetstraat 16, 1000 Brussel, bij op 22 januari 2001 ter post aangetekende brief; - het Verbond der Belgische Beroepsverenigingen van Geneesheren-specialisten, met zetel te 1050 Brussel, Kroonlaan 20, P. Rutten, wonende te 6850 Offagne, rue Baron Poncelet 5, en J.-L. De Meere, wonende te 1860 Meise, Sint-Elooiweg 60, bij op 24 januari 2001 ter post aangetekende brief; - de v.z.w. Chambre syndicale belge des institutions de soins, met maatschappelijke zetel te 1170 Brussel, Alfred Solvaystraat 5, bus 3, de v.z.w. Clinique sans soucis, met maatschappelijke zetel te 1380 Ohain, rue de l'Eglise Saint-Etienne 3, R. Titeca, wonende te 1380 Ohain, rue de l'Eglise Saint-Etienne 3, L. Beckers, wonende te 2820 Rijmenam, Peulisbaan 22, en A. Wynen, wonende te 5530 Godinne, rue Grande 30, bij op 24 januari 2001 ter post aangetekende brief; - F. Rodesch, wonende te 1180 Brussel, Groelstveldlaan 23, L. Marcelis, wonende te 1160 Brussel, Dokter Cordierlaan 23, C. Némery, wonende te 1190 Brussel, Minervalaan 21/54, M. Dupont, wonende te 1050 Brussel, Louizalaan 193, G. Andry, wonende te 1380 Ohain, Chemin Fond Coron 13, A. Rauis, wonende te 1180 Brussel, F. Rooseveltlaan 186, A. Unglik, wonende te 1180 Brussel, Maxime Van Praaglaan 1, en J. Vanderick, wonende te 1150 Brussel, Egelantierenlaan 21, bij op 25 januari 2001 ter post aangetekende brief.

Op de openbare terechtzitting van 14 februari 2001 : - zijn verschenen : . Mr. D. Renders, advocaat bij de balie te Brussel, voor de verzoekende partijen et voor de tussenkomende partijen v.z.w. Chambre syndicale belge des institutions de soins en anderen; . Mr. P. Thiel, advocaat bij de balie Brussel, voor de tussenkomende partijen F. Rodesch en anderen; . Mr. J.-M. Wolter, advocaat bij de balie te Brussel, voor de Ministerraad; - hebben de rechters-verslaggevers L. François en A. Arts verslag uitgebracht; - zijn de voornoemde advocaten gehoord; - is de zaak in beraad genomen.

De rechtspleging is gevoerd overeenkomstig de artikelen 62 en volgende van de organieke wet, die betrekking hebben op het gebruik van de talen voor het Hof.

III. In rechte - A - A.1.1. De Ministerraad, de verzoekende partijen en de tussenkomende partijen zijn primair van oordeel dat het arrest nr. 136/2000 niet de bepalingen heeft vernietigd van artikel 121 van de wet van 25 januari 1999 die het vroegere artikel 50bis vervangen door het nieuwe en dat de vernietiging van enkel artikel 50bis, § 3, dus niet tot gevolg kan hebben dat de bepalingen van de artikelen 99 en 100 van de wet van 22 februari 1998 « opnieuw tot leven worden gebracht », hypothese bedoeld in het arrest nr. 71/99. Artikel 122 is trouwens niet vernietigd.

Daaruit volgt dat de enige bestaande wetsbepalingen die hetzelfde onderwerp kunnen hebben (namelijk de regeling van de maximumhonoraria beschreven in het nieuwe artikel 50bis, §§ 1 en 2) de artikelen 121 en 122, tweede lid, van de wet van 25 januari 1999 zijn. Het beroep ingesteld in de zaak nr. 1406 heeft kennelijk geen voorwerp meer vermits artikel 99 van de wet van 22 februari 1998, dat vervangen blijft door het voormelde artikel 121, heeft opgehouden te bestaan.

Het heeft overigens nooit gevolgen gehad, vermits artikel 121 van de wet van 25 januari 1999 uitwerking had op de datum waarop het in werking diende te treden.

A.1.2. Subsidiair zijn de Ministerraad en sommige tussenkomende partijen van mening dat, mocht het Hof van oordeel zijn dat het vroegere artikel 50bis, § 2, opnieuw van kracht werd, het niet anders zou kunnen dan het vernietigen, vermits het identiek is met de bepaling die bij arrest nr. 136/2000 werd vernietigd. - B - B.1.1. Het beroep heeft betrekking op de artikelen 98 tot 101 van de wet van 22 februari 1998 houdende sociale bepalingen.

In zijn arrest nr. 71/99 van 17 juni 1999, gewezen in onderhavige zaak nr. 1406, heeft het Hof beslist « dat de zaak van de rol van het Hof zal worden geschrapt met betrekking tot de artikelen 99 en 100 van de wet van 22 februari 1998 houdende sociale bepalingen, indien de artikelen 121 en 122, eerste lid, van de wet van 25 januari 1999 houdende sociale bepalingen niet het voorwerp zijn geweest van een beroep tot vernietiging binnen de wettelijke termijn van zes maanden die op 6 februari 1999 een aanvang heeft genomen of indien een dergelijk beroep wordt verworpen » en heeft het beroep voor het overige verworpen.

In zijn arrest nr. 136/2000 van 21 december 2000, gewezen in de zaken nrs. 1737 en andere, heeft het Hof paragraaf 3 van artikel 50bis vernietigd, dat in de wet van 14 juli 1994 betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen was ingevoerd bij artikel 121 van de wet van 25 januari 1999 houdende sociale bepalingen.

B.1.2. De tussenkomsten zijn niet ontvankelijk in zoverre ze uitgaan van de v.z.w. Chambre syndicale des institutions de soins en van de v.z.w. Clinique sans soucis : ziekenhuisinstellingen beschikken niet over het vereiste belang om de vernietiging te vorderen van bepalingen die, zoals te dezen, de honoraria van de geneesheren regelen.

B.2. Artikel 121 van de voormelde wet van 25 januari 1999 bepaalt : « Artikel 50bis van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 22 februari 1998, wordt vervangen door de volgende bepaling : '

Art. 50bis.- § 1. [ . ] § 2. [ . ] § 3. [ . ] ' » De vernietiging waartoe het Hof in het voormelde arrest nr. 136/2000 besliste, is beperkt tot artikel 50bis, § 3, dat in dezelfde bewoordingen was gesteld als artikel 50bis, § 2, van de voormelde wet van 14 juli 1994, in de redactie die eraan was gegeven bij de wet van 22 februari 1998. Artikel 121 heeft de grondwettigheidstoets doorstaan wat de andere bepalingen betreft. Aangezien die bepalingen dus niet zijn vernietigd, hebben zij artikel 50bis in de versie die eraan was gegeven bij de wet van 22 februari 1998 en die het voorwerp uitmaakt van het beroep tot vernietiging in deze zaak, daadwerkelijk « vervangen ».

Dit beroep is zonder voorwerp geworden.

Om die redenen, het Hof verklaart het beroep zonder voorwerp.

Aldus uitgesproken in het Frans, het Nederlands en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 1 maart 2001.

De griffier, L. Potoms.

De voorzitter, M. Melchior.

^